Overslaan en naar de inhoud gaan

TADRSGR 030419 kennelijk ongegronde klachten tzv optreden in zaak rond onverdunde chemo bij 7-jarig kind waarin verzekeraar zkh de ouders dagvaart

TADRSGR 030419 kennelijk ongegronde klachten tzv optreden in zaak rond onverdunde chemo bij 7-jarig kind waarin verzekeraar zkh de ouders dagvaart

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In 2013 is bij de zoon van klagers (geboren in juli 2006) medullo blastoom, een zeer kwaadaardige kinderhersentumor, gediagnosticeerd. In verband met de behandeling van deze aandoening kreeg de zoon via een operatief ingebracht ‘kastje’ in zijn schedel intrathecaal chemo toegediend. In september 2013 kreeg de zoon voor de tweede maal op deze wijze chemo toegediend. De zoon reageerde daarop heftig en anders dan bij de eerste behandeling. Enkele dagen later werd vastgesteld dat de zoon onverdunde chemo, 140 maal de voorgeschreven dosis, toegediend had gekregen.

1.2    In de maanden die volgden takelde de zoon lichamelijk en geestelijk sterk af tot een kind dat 24 uur per etmaal zorg nodig had.

1.3    Verweerder heeft klagers bijgestaan bij de letselschadekwestie met het ziekenhuis en de verzekeraar van het ziekenhuis. Het debat over letselschade is begonnen nadat duidelijk was dat aan de zoon een overdosis medicatie was toegediend. 

1.4    Op 2 juni 2014 is de zoon van klagers overleden. Recidive van de tumor is aangemerkt als de doodsoorzaak van de zoon.

1.5    Het debat over de oorzaak en de omvang van de schade heeft zich na het overlijden van de zoon voortgezet tussen klagers enerzijds en het ziekenhuis en de verzekeraar van het ziekenhuis anderzijds.

1.6    Bij brief van 26 april 2017 heeft verweerder klagers op de hoogte gesteld van het jurisprudentieonderzoek dat hij heeft gedaan naar de hoogte van schadevergoedingen in vergelijkbare zaken. Verweerder heeft in zijn brief geconcludeerd dat klagers aan smartengeld een bedrag van tussen € 12.000 en € 25.000 kunnen verwachten, ervan uitgaande dat de overdosis van het medicijn niet de oorzaak is van het overlijden van de zoon.

1.7    Op 15 mei 2017 heeft klager 1 een “financiële machtiging / verklaring” ondertekend, waarin hij verzoekt om de vergoeding van het honorarium van verweerder over de maken naar de kantoorrekening van verweerder en om de vergoeding van overige schadeposten over te maken naar de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder.

1.8    In de maanden juni, juli en augustus hebben verweerder en de advocaat van de wederpartij van klagers onderhandeld over de kwestie. 

1.9    Op 1 september 2017 heeft de advocaat van het ziekenhuis en de verzekeraar een e-mail gestuurd naar verweerder. De e-mail ziet op de onderhandelingen over de schadevergoeding.

1.10    In een e-mail van 27 oktober 2017 aan verweerder heeft de advocaat van het ziekenhuis en de verzekeraar van het ziekenhuis, zakelijk weergegeven, aangekondigd dat een bodemprocedure zal worden gestart en dat de verzekeraar een bedrag van € 20.000,- zal overmaken naar de derdengeldenrekening van verweerder. 

1.11    Op 31 oktober 2017 heeft de verzekeraar een dagvaarding laten betekenen aan klagers. Diezelfde dag hebben klagers, na ontvangst van de dagvaarding, aan verweerder te kennen gegeven dat zij de zaak niet wilden voortzetten omdat het hen emotioneel te zwaar viel.

1.12    Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klagers na 31 oktober 2017 met medeweten van klagers voortgezet.

1.13    Bij brief van 8 november 2017 aan de advocaat van de verzekeraar heeft verweerder, zakelijk weergegeven,  zijn ongenoegen geuit over de gang van zaken en de houding van de verzekeraar in het geschil met klagers.

1.14    Op 12 december 2017 heeft verweerder, zakelijk weergegeven, bij de voorzitter van de raad van bestuur van het ziekenhuis een klacht ingediend over de gang van zaken na de foute behandeling en de dood van de zoon van klagers.

1.15    Op 8 januari 2018 is namens klagers een verzetdagvaarding uitgebracht aan het ziekenhuis.

1.16    Bij brief van 25 januari 2018 aan klagers heeft verweerder toegezegd om uitgebreid en schriftelijk verantwoording af te leggen over de financiële afwikkeling van de kwestie.

1.17    Op 29 januari 2018 heeft verweerder klagers de schriftelijke verantwoording toegezonden.

1.18    Uit de brief van 16 mei 2018 van verweerder aan klagers blijkt dat contact is geweest naar aanleiding van de financiële verantwoording en dat  klagers te kennen hebben gegeven een klacht tegen verweerder te willen indienen bij de deken. Verweerder heeft klagers er in zijn brief op gewezen dat zij zich (ook) kunnen wenden tot de ombudsman van specialistenvereniging letselschadeadvocaten.

1.19    Bij brief van 10 juni 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    De zaak heeft te lang geduurd.

b)    Verweerder “was altijd tegen een afwikkeling met [het ziekenhuis] en de verzekering, als reden dat ze niet te vertrouwen zijn”.

c)    Verweerder heeft te veel kosten in rekening gebracht bij klagers. Verweerder is tekortgeschoten in de verantwoording van deze kosten.

d)    Verweerder heeft belangrijke brieven niet naar klagers gezonden.

e)    De schadevergoeding is naar de rekening van verweerder overgemaakt en niet naar de rekening van klagers en er is daarop een bedrag ingehouden voor de declaraties van verweerder.

2.2    De stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag hebben gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Ook verweerder stelt dat de zaak te lang heeft geduurd. Volgens verweerder is de belangrijkste reden daarvan dat het dossier door de verzekeraar van het ziekenhuis niet actief en voortvarend is behandeld en dat reacties vaak maanden op zich lieten wachten. Verweerder heeft zich daar vaak, maar tevergeefs, over beklaagd. Verweerder stelt dat hij het dossier van klagers telkens met voorrang heeft behandeld.

4.2    De voorzitter kan op basis van het dossier en het door klagers gestelde niet vaststellen dat de kwestie door doen of nalaten van verweerder te lang heeft geduurd. De voorzitter heeft hierbij in aanmerking genomen dat het debat over de schade(vergoeding) is aangevangen nadat de zoon van klagers de tragische gevolgen ondervond van de te hoge dosering medicatie. Het debat is voortgezet na het overlijden van de zoon, maar had vanaf dat moment een (gedeeltelijk) andere grondslag. Verder heeft de voorzitter op basis van het dossier en het over en weer gestelde geen grond om aan te nemen dat verweerder de kwestie heeft vertraagd om op die wijze extra kosten bij klagers in rekening te kunnen brengen. Klagers hebben hun klacht op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder heeft aangevoerd dat de verzekeraar, voordat de zoon van klagers was overleden, een “praktische regeling” wenste aan te gaan op basis van haar eigen voorwaarden. Klagers wilden daarmee niet instemmen, het aangeboden bedrag vonden zij te laag. De voorzitter begrijpt uit het dossier en het door verweerder gevoerde verweer dat verweerder al voor het overlijden van de zoon niet vertrouwde op de goede intenties van de verzekeraar om de zaak op een passende wijze te regelen en dat hij veel moeite had met de onwelwillende houding van de verzekeraar. Het wantrouwen van verweerder in de verzekeraar  nam na het overlijden van de zoon toe. Het is de voorzitter echter niet gebleken dat het wantrouwen en de weerstand van verweerder tegen de wederpartij van klagers tot gevolg heeft gehad dat de kwestie minder voortvarend is behandeld. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdelen c) en e)

4.4    Verweerder heeft bij brief van 29 januari 2018 aan klagers uitvoerig en gemotiveerd financiële verantwoording afgelegd. Het is de voorzitter niet gebleken dat klagers tegen deze financiële verantwoording onderbouwd verweer hebben gevoerd, zodat zal worden aangenomen dat deze verantwoording juist is. Uit deze duidelijke en onderbouwde verantwoording blijkt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerder, de aard van het geschil in aanmerking genomen, onevenredig hoge kosten heeft gemaakt. Gelet daarop is klachtonderdeel c kennelijk ongegrond.

4.5    Ten aanzien van het verwijt dat de schadevergoeding is overgemaakt naar (een) rekening(en) van verweerder geldt dat klagers hiermee hebben ingestemd door ondertekening van de verklaring van 15 mei 2017. Omdat verweerder, zoals hiervoor toegelicht, bovendien een toereikende financiële verantwoording heeft gegeven, geldt dat ook klachtonderdeel e kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel d)

4.6    Verweerder heeft aangevoerd dat klagers telkens kopieën hebben ontvangen van de relevante stukken. Tijdens een gesprek op het kantoor van verweerder liet klager 1 weten dat hij de e-mail van de advocaat van de wederpartij van 1 september 2017 niet van verweerder had ontvangen. Verweerder en klager 1 hebben toen aan de hand van het dossier van verweerder vastgesteld wat daarvan de reden was. Volgens verweerder lagen een brief van hem aan klagers van 5 september 2017 met daarbij als bijlage de e-mail van 1 september 2017 van de wederpartij voor verzending aan klagers klaar. Diezelfde dag echter nam klager 1 telefonisch contact op en heeft verweerder klagers ingelicht over de stand van zaken. De brieven heeft verweerder vervolgens onbedoeld niet meer naar klagers gestuurd. Verweerder heeft klagers daarvoor zijn excuses aangeboden.

4.7    Uit de door verweerder geschetste gang van zaken die door klagers niet is weersproken, blijkt dat verweerder de inhoud van het bericht van de wederpartij heeft gedeeld met klagers. Gelet daarop zijn klagers niet in hun belangen geschaad. Voor zover klagers stellen dat zij ook andere relevante stukken niet hebben ontvangen van verweerder, hebben zij deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet dan ook kennelijk ongegrond verklaren. ECLI:NL:TADRSGR:2019:60 op tuchtrecht.overheid.nl