TAHVD 080923 beroepsziektezaak; advocaat mocht buitengerechtelijke expertise verkiezen boven procedure, voldoende gewezen op consequenties vertrouwensbreuk
- Meer over dit onderwerp:
TAHVD 080923 beroepsziektezaak; advocaat mocht buitengerechtelijke expertise verkiezen boven procedure, voldoende gewezen op consequenties vertrouwensbreuk
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 In mei 2018 heeft klager het Bureau Beroepsziekten FNV gevraagd zijn dossier in behandeling te nemen, omdat hij van mening was dat zijn gezondheidsschade een gevolg was van zijn werkzaamheden. Nadat de onderhandelingen in het minnelijk traject waren vastgelopen, is klagers dossier overgedragen aan FNV Advocaten (hierna: FNV).
3.3 Op 2 januari 2020 heeft verweerster klager gemaild over haar bevindingen na bestudering van klagers dossier. In dat kader heeft verweerster onder meer opgemerkt:
‘In beginsel is het geschil tussen partijen in uw dossier heel helder. Er zijn twee mogelijke oorzaken voor de bij u gediagnostiseerde longaandoening, namelijk uw werkzaamheden bij (…) en een mogelijke auto-immuunziekte.
(…)
Omdat de wederpartij in uw dossier bereid is gezamenlijk een deskundige aan te wijzen, zie ik op dit moment geen meerwaarde in het opstarten van een bodemprocedure bij de kantonrechter.
(…)
Een gezamenlijke expertise waarbij beide partijen zich aan de uitkomst binden, is vele malen sneller dan een bodemprocedure bij de kantonrechter.
(…)
Mijn voorstel is dus om met de heer V. in overleg te treden over de wijze waarop de expertise moet worden ingericht. (…) Indien de heer V. daar niet meer kan instemmen zal alsnog een bodemprocedure opgestart moeten worden. (…)
Graag verneem ik van u of u zich kunt vinden in bovengenoemde werkwijze.’
3.4 Op 7 januari 2020 heeft klagers zoon verweerster onder meer gemaild:
‘Allereerst, onze dank is groot voor de grondige analyse die u heeft gedaan. (…) Het zou dan ook vreemd zijn om u niet de kans te geven om op uw voorstel in te gaan om het met een beperkte vraagstelling rondom auto-immuunziekten een bodemprocedure alsnog te voorkomen, ondanks dat wij daar kanttekeningen bij hebben.’
3.5 Op 25 februari 2020 heeft verweerster (de zoon van) klager gemaild:
‘Ik meen dat wij het volledig eens zijn over de wijze waarop het dossier van uw vader gevolg moet krijgen: of de wederpartij handelt in lijn met de eerdere adviezen van haar medisch adviseur of de zaak wordt in volle omvang voorgelegd aan de rechter.
Ik ben zeer benieuwd naar het nieuwe advies van de medisch adviseur (…), maar ik ben in ieder geval niet van plan u te adviseren mee te gaan in een uitgebreid expertise traject. Daarvoor zijn de eerste medische adviezen van de wederpartij te duidelijk.’
3.6 Op 30 april 2020 heeft verweerster het medisch advies van de wederpartij en de reactie daarop van de wederpartij naar klager gemaild en daarbij opgemerkt dat zij dit advies aan haar medisch adviseur zal voorleggen.
3.7 Op 1 mei 2020 heeft klagers zoon verweerster onder meer gemaild dat een rechtsgang onvermijdelijk is geworden, omdat de medisch adviseur van de wederpartij terugkomt op een expert die de wederpartij zelf heeft voorgesteld. Voor klager is dit ‘de druppel die de emmer doet overlopen’. Volgens klagers zoon heeft de wederpartij eerdere adviezen duidelijk geschonden en verbaast het hem dat verweerster zelf geen gang naar de rechter voorstelt. Volgens klagers zoon is een verdere discussie over de concept vraagstelling vooralsnog overbodig.
3.8 Op 4 mei 2020 heeft verweerster op de e-mail van 1 mei 2020 gereageerd. In haar reactie heeft verweerster onder meer het volgende opgemerkt:
‘Allereerst begrijp ik uw frustratie over de voortgang van het proces en over de knulligheid van de medisch adviseur van de wederpartij (…) Uw dwingende verzoek tot een procedure is begrijpelijk, maar niet efficiënt.
(…)
Daarop is een nieuwe vraagstelling door mij ontwikkeld en voorgelegd aan de wederpartij. De wederpartij is in beginsel akkoord met de vraagstelling maar wenst nog een paar aanvullingen. Ik heb u aangegeven dat ik akkoord kan gaan met die aanvullingen (…) Voor de volledigheid wil ik ook het akkoord van mijn medisch adviseur.
(…)
Nogmaals ik begrijp uw frustratie en ongeduld en uw wens voor uw vader om snel tot een oplossing te komen. Op dit moment zie ik echter dat de door mij voorgestelde vraagstelling bijna akkoord is bevonden en dat de expertise dus in beginsel op korte termijn opgestart kan worden waarbij alleen wordt gezocht naar een mogelijke alternatieve oorzaak voor de longfibrose van uw vader, naast de blootstelling in het werk. Dat is het doel dat wij hebben besproken en dat dus nog steeds zonder procedure kan worden bereikt.’
3.9 Op 4 mei 2020 heeft klagers zoon verweerster gemaild dat procederen volgens hem ‘toch echt noodzakelijk is’. Daarop heeft verweerster dezelfde dag gereageerd. In haar reactie heeft verweerster opgemerkt dat klager akkoord is gegaan met de vervolgstappen zoals genoemd in haar e-mail van 2 januari 2020 en dat zij geen reden ziet om tot dagvaarding over te gaan. Daarbij vermeldt verweerster dat dat pas anders wordt als haar medisch adviseur niet met de door de wederpartij gewenste aanvullingen op de vraagstelling kan instemmen en/of met de voorgestelde arts. Tot slot heeft klagers zoon op 4 mei 2020, onder verwijzing naar verweersters e-mail van 25 februari 2020, naar verweerster gemaild dat de vraagstelling en de expert aan beide kanten niet akkoord zijn, waarmee het minnelijk traject definitief wordt afgesloten.
3.10 Op 18 mei 2020 heeft verweerster (aan de zoon van) klager gemaild dat zij klager adviseert in te stemmen met de expertise, omdat de medisch adviseurs het inmiddels eens zijn over de vraagstelling en de expertise-arts. Daarbij heeft verweerster opgemerkt dat als klager niet wenst mee te werken aan de expertise en een procedure wenst, een expertise niet kan worden opgestart en dat zij de zaak in dat geval zal neerleggen bij haar leidinggevende. Dezelfde dag heeft klagers zoon verweerster als volgt bericht:
'Zeer spijtig dat u dit alsnog probeert door te zetten. De situatie dat u en ik niet akkoord waren was allang en breed bekend. U heeft met uw manier van handelen ons alleen nog meer kostbare tijd laten verliezen. Niet akkoord.’
3.11 Op 19 mei 2020 heeft verweerster (aan de zoon van) klager gemaild:
‘Er is een duidelijk verschil van inzicht tussen ons met betrekking tot de behandeling van het dossier van uw vader. Bovendien hebt u aangegeven geen vertrouwen in mijn advies te hebben. Om die reden ben ik genoodzaakt mij als advocaat terug te trekken. Ik zal het dossier bij mijn leidinggevende neerleggen voor verdere vervolgstappen.’
3.12 Op 20 mei 2020 informeerde de leidinggevende van verweerster klager per e-mail dat het dossier voor een second opinion zou worden voorgelegd aan één van de andere letselschadeadvocaten binnen FNV.
3.13 Diezelfde dag reageerde klager daarop en eindigde zijn bericht als volgt:
‘Alvast bedankt dat u nieuw licht op deze zaak laat schijnen.’
3.14 Op 5 augustus 2020 heeft de leidinggevende van verweerster klager bericht over de uitkomst van de second opinion. De uitkomst was dat de eerdere visie van verweerster werd onderschreven en een procedure niet in het belang van klager was. Voorts werd in de begeleidende brief klager aangeboden om de zaak over te dragen aan een letschelschadebehandelaar van het FNV om de zaak op de ingeslagen weg – het in samenspraak met de wederpartij laten uitvoeren van een medische expertise – voort te zetten, op kosten van FNV. Op dezelfde datum heeft (de zoon van) klager daarop gereageerd en gevraagd om een complete kopie van het dossier inclusief alle interne en externe communicatie en om de zaak door te sturen naar de klachtencommissie.
3.15 Op 13 augustus 2020 heeft verweerster een e-mail van klagers wederpartij van 20 juli 2020 doorgestuurd naar klager. Daarbij heeft verweerster onder meer opgemerkt:
‘Als advocaat blijft het mijn plicht u te informeren over berichten die ik nog van de wederpartij ontvang. Onderstaand bericht heb ik enige tijd geleden ontvangen (…). Ik heb u daar niet eerder over kunnen informeren omdat ik eerst overleg diende te voeren met de Klachtenfunctionaris van de FNV.
De wederpartij verzoekt u om een keuze te maken met betrekking tot de expertise. Het uitblijven van een reactie, maar ook het weigeren van dit traject zal partijen in een patstelling brengen. Ik verwijs u daarvoor naar mijn eerdere adviezen.’
3.16 Op 13 augustus 2020 heeft (de zoon van) klager het volgende naar verweerster gemaild:
‘Het is op z’n minst vreemd te noemen om de zaak over te dragen en dan de vinger naar iemand anders te wijzen, maar een verder oordeel laat ik graag over aan de klachtencommissie.
Jammer dat er weer verzaakt is in de informatieplicht. Om de zaak niet nog meer vertraging op te laten lopen, kan de tegenpartij kort worden bericht dat er geen akkoord is zolang niet alle medische beschikbare informatie bij een expertise wordt betrokken en dat de artsen van (…) in verband met het gebrek aan specialisatie geen optie zijn voor een specialistisch vraagstuk als deze. Graag ontvang ik hier een bevestiging van.’
Tevens vraag ik daarnaast wederom om een complete kopie op van het volledige dossier, zowel digitaal als op papier per post, dat alle interne en externe communicatie bevat.’
3.17 Op 23 augustus 2020 heeft klager FNV aansprakelijk gesteld voor geleden schade als gevolg van een fout van FNV.
3.18 Op 24 augustus 2020 heeft de klachtencoördinator van FNV gereageerd op klagers e-mail van 5 augustus 2020 en de aansprakelijkstelling van 23 augustus 2020. In deze reactie is de aansprakelijkstelling van FNV afgewezen en is meegedeeld dat aan klagers verzoek om een kopie van het dossier te ontvangen niet zal worden voldaan omdat FNV op 30 januari 2019 al het volledige dossier op klagers verzoek heeft toegestuurd.
3.19 Op 26 januari 2021 heeft FNV scans van het dossier sinds 30 januari 2019 aan klager gemaild, waaronder correspondentie en medische stukken.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in beroep van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) (…)
b) (…)
c) (…)
d) verweerster heeft in haar e-mail van 19 mei 2020 geschreven dat er geen vertrouwen is in haar advies, terwijl klager in zijn e-mail van 18 mei 2020 heeft geschreven ‘niet akkoord’;
e) (…)
f) (…)
g) verweerster heeft klager niet gewezen op de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand, klager moest daar meteen van afzien, (…);
h) (…)
i) verweerster heeft klager niet gewezen op andere mogelijkheden om het geschil te beslechten.
5 BEOORDELING
omvang hoger beroep
5.1 Verweerster heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad, voor zover de raad de klachtonderdelen d) en i) gegrond heeft verklaard en klachtonderdeel g) gedeeltelijk gegrond heeft verklaard en een maatregel heeft opgelegd. Dat betekent dat alleen deze klachtonderdelen en de opgelegde maatregel in hoger beroep ter beoordeling voorliggen. Deze klachtonderdelen stellen in de kern aan de orde de op verweerster als advocaat rustende verantwoordelijkheid bij de beëindiging van de relatie met klager en de aard en omvang van haar verplichting klager daarbij mogelijk van belang zijnde informatie te verstrekken. De vraag of verweerster de relatie met klager überhaupt heeft mogen beëindigen ligt in hoger beroep niet (meer) voor.
overwegingen raad
5.2 De raad heeft klachtonderdelen d), g) en i) gezamenlijk beoordeeld. Bij de beoordeling heeft de raad vooropgesteld dat het een advocaat vrijstaat de werkzaamheden voor de cliënt te beëindigen en dat de advocaat, als de vertrouwensbasis is vervallen, daartoe zelfs gehouden is. De beëindiging van de werkzaamheden moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, waarbij de advocaat de belangen van de cliënt voor ogen moeten houden. Ook moet de advocaat de cliënt wijzen op de gevolgen van de beëindiging.
5.3 De raad heeft klachtonderdelen d), g) (deels) en i) gegrond verklaard en hiertoe – kort samengevat – het volgende overwogen. Klager was het niet eens met de voor verweerster voorgestelde processtrategie. Verweerster zag goede mogelijkheden zonder het starten van een procedure en was van dat laatste een voorstander. Klager stuurde juist aan op het voeren van een procedure. Verweerster mocht daaraan de conclusie verbinden dat er geen vertrouwensbasis meer tussen haar en klager was. Zij was daarom gehouden de behandeling van het dossier te beëindigen. Deze onttrekking heeft onvoldoende zorgvuldig plaatsgevonden. Het dossier is na onttrekking via de leidinggevende van verweerster bij een jurist terechtgekomen. Verweerster heeft geen bemoeienis meer gehad met het dossier. Het had op haar weg gelegen klager op de gang van zaken binnen FNV te wijzen en om opties voor de verdere behandeling van zijn dossier na haar onttrekking uit te leggen. Verweerster heeft klager daarnaast niet geïnformeerd over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand als hij verder zou willen gaan met een advocaat buiten FNV. Ook dat is onzorgvuldig. Verweerster had klager moeten informeren over de opties buiten de FNV, zoals een second opinion door een ander advocatenkantoor. Verweerster heeft vooral de door FNV bepaalde procedure gevolgd en is haar eigen verantwoordelijkheid als advocaat uit het oog verloren.
beroepsgronden
5.4 Verweerster heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd.
5.5 De raad heeft de feiten onjuist dan wel onvolledig vastgesteld. Uit de feiten komt niet naar voren dat I) verweerster na haar onttrekking het dossier diezelfde dag heeft overgedragen aan haar leidinggevende voor verdere vervolgstappen, II) de leidinggevende klager daags later heeft geïnformeerd over de vervolgstappen en dat het dossier zou worden voorgelegd aan één van de andere letselschadeadvocaten van FNV voor een second opinion en III) dat de leidinggevende vrijwel direct deze andere advocaat heeft verzocht een second opinion af te geven. Deze letselschadebehandelaar was, anders dan de raad heeft afgeleid, wel degelijk een advocaat. De raad gaat er verder ten onrechte vanuit dat het dossier volledig uit handen en het zicht van verweerster is geraakt. Dat is onjuist. Verweerster is op de achtergrond steeds betrokken gebleven bij dit dossier.
5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d) stelt verweerster dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond had moeten verklaren. Weliswaar betwist klager met dit klachtonderdeel dat sprake was van een vertrouwensbreuk, maar verweerster mocht wel degelijk constateren dat geen vertrouwensbasis meer bestond, als gevolg waarvan zij gehouden was haar bijstand te beëindigen.
5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel i) stelt verweerster dat zij haar informatieplicht jegens klager niet heeft geschonden. Zij heeft klager geïnformeerd over de mogelijkheden in deze zaak en voorafgaand aan het onttrekken klager op het gevolg voorbereid als hij zich niet in haar advies zou kunnen vinden. Verweerster heeft het dossier op de dag van haar onttrekking overgedragen aan haar leidinggevende voor verdere vervolgstappen. De leidinggevende heeft klager over het vervolg geïnformeerd en een andere advocaat binnen FNV verzocht een second opinion uit te voeren. Deze advocaat kwam tot hetzelfde oordeel als verweerster. Daarom zag FNV geen reden de behandeling van de zaak over te dragen aan een andere advocaat binnen FNV. Klager is ook door de klachtencoördinator gewezen op de consequenties van de beëindiging van de rechtshulp door FNV. In het licht van dit alles meent verweerster dat zij zich, in samenspraak met andere betrokkenen binnen FNV en met medeweten van klager, voldoende rekenschap heeft gegeven van haar verantwoordelijkheid en zorgplicht om de werkzaamheden voor klager op een zorgvuldige wijze te beëindigen. Het verwijt dat verweerster klager had moeten wijzen op de mogelijkheid van een second opinion door ander advocatenkantoor is onterecht. De route binnen FNV was immers op dat moment niet geëindigd. De zorgplicht strekt bovendien niet zover dat een plicht bestaat te wijzen op de mogelijkheid van een second opinion.
5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel g) wijst verweerster erop dat (anders dan bij aanvang van de bijstand) er geen verplichting bestaat die inhoudt dat zij klager in het kader van het beëindigen van een opdracht moest wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Die verantwoordelijkheid ligt bij de opvolgend advocaat en niet bij verweerster.
5.9 Verweerster meent verder dat, indien één of meer klachtonderdelen gegrond worden verklaard, de opgelegde waarschuwing een te zware maatregel is.
maatstaf
5.10 Als beoordeeld moet worden of een advocaat tuchtrechtelijk heeft gehandeld door zich aan de zaak te onttrekken, zal acht worden geslagen op Gedragsregel 14 lid 3 waarin is bepaald dat, als een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en er voor zorg dient te dragen dat zijn cliënt(e) daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
feitenvaststelling
5.11 Verweerster heeft bij haar beroepsgrond tegen de feitenvaststelling door de raad geen belang omdat het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld. Deze beroepsgrond zal daarom niet verder besproken worden.
beoordeling – klachtonderdeel d)
5.12 De raad heeft ter zake van dit klachtonderdeel geoordeeld (r.o. 5.11) dat verweerster de conclusie heeft mogen trekken dat er geen vertrouwensbasis meer tussen haar en klager was en verweerster dan ook gehouden was de behandeling van het dossier te beëindigen. Nu klager geen beroep heeft ingesteld en tegen dit oordeel geen beroepsgrond is ingediend, staat dit in hoger beroep vast. Terecht voert verweerster in hoger beroep aan dat daarmee klachtonderdeel d) ongegrond had moeten worden verklaard. De vraag of verweerster bij de beëindiging van de opdracht voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en/of daarbij op haar nog bijzondere informatieverplichtingen rustten, worden door de klachtonderdelen g) en i) aan de orde gesteld. Het voorgaande betekent dat het beroep voor zover gericht tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel d) slaagt en dit klachtonderdeel alsnog ongegrond zal worden verklaard.
beoordeling – klachtonderdeel g)
5.13 Volgens dit klachtonderdeel had verweerster klager er bij het beëindigen van de opdracht op moeten wijzen dat hij in geval hij rechtsbijstand buiten FNV zou zoeken mogelijk voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking zou kunnen komen. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat op verweerster daartoe niet gehouden was. Het beroep gericht tegen de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van klachtonderdeel g) slaagt derhalve en dit klachtonderdeel dient alsnog – voor zover het gegrond is verklaard – ongegrond te worden verklaard.
beoordeling – klachtonderdeel i)
5.14 Binnen de door een advocaat in acht te nemen zorgvuldigheid als deze zich aan een zaak onttrekt heeft als uitgangspunt te gelden dat de advocaat met de client bespreekt hoe het verder moet of kan met de zaak/zijn dossier en de client bijvoorbeeld wijst op het verstrijken van termijnen om rechten veilig te stellen. Het voert in zijn algemeenheid te ver om aan te nemen dat een advocaat daarbij ook moet wijzen op alternatieven voor zijn (verdere) rechtsbijstand en de financiering daarvan. Het beroep tegen de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel slaagt, zodat ook dit klachtonderdeel alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
maatregel
5.15 Gelet op het voorgaande worden alle klachtonderdelen die (gedeeltelijk) gegrond waren verklaard door de raad alsnog ongegrond verklaard. Dat betekent dat ten onrechte aan verweerster een maatregel is opgelegd. Haar daartegen gerichte beroepsgrond slaagt eveneens.
proceskosten
5.16 Gelet op het voorgaande is verweerster ten onrechte door de raad in de kosten veroordeeld.
slotsom
5.17 De conclusie is dat het beroep op alle onderdelen slaagt, de beslissing voor zover die in beroep voorligt wordt vernietigd en de klachtonderdelen waarvan beroep alsnog ongegrond worden verklaard. ECLI:NL:TAHVD:2023:150