Overslaan en naar de inhoud gaan

TAHVD 190221 advocaat houdt onvoldoende toezicht op werkzaamheden letselschadejurist

TAHVD 190221 advocaat houdt onvoldoende toezicht op werkzaamheden letselschadejurist

3.
KLACHT

3.1
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onduidelijkheid te hebben laten bestaan over de hoedanigheid van mr. D;
b) er geen zorg voor te dragen dat de opdracht tussen klaagster en verweerder is uitgevoerd;
c) er geen zorg voor te dragen dat met klaagster werd gecommuniceerd.

4.
FEITEN

4.1
Het hof stelt de volgende feiten vast.

4.2
Klaagster is woonachtig in Bosnië en Herzegovina. Tijdens een studiereis in Kenia in augustus 2011 is zij betrokken geweest bij een ernstig verkeersongeval. Bij dit ongeval heeft zij ernstig letsel met blijvende invaliditeit opgelopen.

4.3
Klaagster is voor haar letsel eerst in behandeling geweest in Mombasa en later langdurig in Duitsland. Zodra zij voldoende hersteld was, heeft zij met hulp van haar moeder stappen ondernomen om de door haar geleden schade vergoed te krijgen.

4.4
Op 20 maart 2014 heeft de moeder van klaagster contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Zij had de contactgegevens op internet gevonden toen zij zocht naar een gespecialiseerd letselschadeadvocaat. Zij werd doorverbonden met mr. D., een letselschadejurist werkzaam bij het kantoor van verweerder (hierna: de letselschadejurist), en verzocht hem uit te zoeken of [naam organisatie], gevestigd in Nederland, aansprakelijk kon worden gehouden voor het ongeval.

4.5
Bij e-mail van 21 maart 2014 heeft de letselschadejurist aangegeven de aansprakelijkheidskwestie te willen uitzoeken. Deze e-mail is ondertekend met de naam van de letselschadejurist direct onder het kopje met de kantoornaam met daarachter “Advocaten”.

4.6
Op 23 maart 2014 heeft de moeder van klaagster informatie over [naam organisatie] en het ongeval aan de letselschadejurist toegestuurd.

4.7
Op 4 april 2014 heeft op het kantoor van verweerder een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, haar moeder, de letselschadejurist en verweerder. Tijdens dit gesprek heeft klaagster een machtiging (“power of attorney”) ten gunste van het kantoor van verweerder ondertekend waarin onder meer staat:

( ... ) hereby authories [het kantoor van verweerder] to act on her behalf and represent her as a result of the incident that occurred ( ... ) in Kenya.

This power of attorney expressly grants the authority to act legally on behalf of the undersigned ( ... )”.

4.8
Op 7 april 2014 heeft de moeder van klaagster de letselschadejurist een e-mailbericht gestuurd, met als bijlage een brief van mr. S. van een ander advocatenkantoor. In deze brief laat de heer S. weten dat [naam organisatie] naar zijn mening niet aansprakelijk is voor het ongeval. Op dit e-mailbericht heeft de moeder van klaagster geen reactie ontvangen.

4.9
Op 20 april 2017 heeft de moeder van klaagster de letselschadejurist gebeld. Tijdens dit telefoongesprek werd duidelijk dat er in de zaak van klaagster geen werkzaamheden meer zijn verricht en dat de zaak als gesloten werd beschouwd. Daarna is er per e-mail nog gecorrespondeerd over de zaak met de letselschadejurist met verweerder in cc. Omdat de moeder van klaagster geen reacties meer ontving op haar berichten heeft zij zich tot de deken gewend.

5.
BEOORDELING

Overwegingen van de raad

5.1
Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft de raad overwogen dat verweerder tegen over klaagster niet duidelijk is geweest over de rol van de letselschadejurist, nu zij in de veronderstelling kon zijn dat de letselschadejurist ook advocaat was. De werkwijze, waarbij de letselschadejurist zelfstandig zaken behandelt, had aan klaagster moeten worden uitgelegd en toegelicht, hetgeen is nagelaten. Ten aanzien van de klachtonderdelen b) en c) heeft de raad geoordeeld dat verweerder geen, althans onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de door klaagster aan hem verstrekte opdracht. Verweerder heeft geen toezicht op de werkzaamheden van de letselschadejurist gehouden, waardoor de letselschadejurist in de veronderstelling is kunnen geraken dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen wegens het feit dat die geen kans van slagen had. De letselschadejurist heeft echter verzuimd dat aan klaagster over te brengen. Daarbij heeft de letselschadejurist op 24 april 2017 ook nog de indruk gewekt dat de zaak zou worden bestudeerd. Verweerder had gelet op de door hem in acht te nemen zorgvuldigheid de opdracht moeten uitvoeren dan wel met klaagster moeten communiceren dat de opdracht niet zou worden aanvaard. Voor deze omissie is verweerder verantwoordelijk aangezien hij degene was die toezicht op de letselschadejurist diende te houden. Daarbij is aannemelijk dat de vordering van klaagster inmiddels is verjaard en zij haar schade reeds daarom niet meer vergoed kan krijgen, aldus de raad.

Gronden van beroep

5.2
Verweerder heeft, zo is ter zitting ook door hem toegelicht, enkel hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde maatregel en proceskostenveroordeling. Verweerder heeft erkend dat de behandeling van de zaak van klaagster niet goed is gegaan. Hij neemt daarvoor de volle verantwoordelijkheid. Hij is echter van mening dat, gelet op zijn blanco tuchtrechtelijk verleden, de opgelegde maatregel van een berisping te zwaar is. Daarbij is niet gebleken dat de wijze van behandeling van de zaak voor klaagster nadelige gevolgen heeft. De vordering van klaagster tegen [naam organisatie] is weliswaar verjaard maar werd ook door een ander kantoor als niet haalbaar gezien. Ook is niet onderbouwd of gebleken dat klaagster haar schade niet op een andere partij kan verhalen.

5.3
Klaagster heeft aangegeven zich in de opgelegde maatregel van de raad te kunnen vinden.

Maatregel

5.4
Uit de vaststaande feiten en omstandigheden is gebleken dat verweerder een opdracht van klaagster heeft aanvaard en deze heeft laten uitvoeren door de letselschadejurist. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij de zaak met de letselschadejurist heeft besproken en dat de zaak onder zijn verantwoordelijkheid is uitgevoerd. Hij heeft er echter niet op toegezien dat de letselschadejurist aan klaagster heeft medegedeeld dat hij het dossier sloot omdat hij geen grond zag voor het aansprakelijk stellen van [naam organisatie] noch heeft hij dit klaagster zelf medegedeeld. Het hof is van oordeel dat dit verweerder in ernstige mate valt aan te rekenen, zeker gezien de belangen van klaagster. Verweerder heeft in dit geval laakbaar gehandeld. Verweerder heeft bij de behandeling van de zaak van klaagster de kernwaarde van deskundigheid geschonden. Het hof ziet dan ook geen aanleiding voor verlichting van de maatregel. Daarbij heeft het hof er rekening mee gehouden dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft. Of klaagster nadeel ondervindt/heeft ondervonden van verweerders handelen is irrelevant: het gaat er immers om dat het gedrag van verweerder laakbaar is.

5.5
Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat de beslissing van de raad moet worden bekrachtigd. ECLI_NL_TAHVD_2021_41

Zie ook:

TAHVD 190189 klacht tegen kantoor tzv hoedanigheid letselschadejurist ongegrond

De klacht

5.7
Klaagster heeft tegen het advocatenkantoor en de advocaat onder wiens verantwoordelijkheid de zaak is behandeld gelijkluidende klachten ingediend. De klachten tegen de advocaat betreffen de zaak onder nummer 190188. De raad heeft de klachtonderdelen op nagenoeg identieke wijze beoordeeld. Daar waar in de ene beslissing wordt gesproken over het advocatenkantoor is dat in de andere beslissing vervangen door de advocaat. In wezen heeft de raad het advocatenkantoor en de advocaat hetzelfde verweten. De raad heeft niet onderscheiden welke klachten al dan niet zelfstandig aan de bestuurders van het advocatenkantoor kunnen worden toegerekend.

5.8
Anders dan de raad is het hof van oordeel dat de klacht van klaagster niet op de organisatie van het advocatenkantoor ziet maar op het handelen en nalaten van de advocaat en de bij het advocatenkantoor werkzame letselschadejurist, die beiden haar zaak hebben behandeld. De klachtonderdelen zien niet op gedragingen van een of meer leden van het bestuur in die hoedanigheid. Zoals de raad zelf ook heeft overwogen diende de advocaat de opdracht uit te voeren dan wel klaagster duidelijk mede te delen dat hij onvoldoende grond zag voor het aanspreken van [naam organisatie]. In de zaak van de advocaat heeft de raad overwogen dat de advocaat aan klaagster had dienen uit te leggen wat de rol en functie was van de letselschadejurist en dat de advocaat toezicht op de letselschadejurist had moeten houden. Voor het niet uitvoeren van de werkzaamheden en het niet communiceren met klaagster door de letselschadejurist is de advocaat verantwoordelijk. Naast deze door klaagster niet aangevochten overwegingen heeft zij geen feiten of omstandigheden gesteld die betrekking hebben op de gedragingen van de bestuurders. Het in hoger beroep nog aangevoerde voorbeeld dat de zaak van klaagster kennelijk niet was geagendeerd, hetgeen op een gebrekkige kantoororganisatie zou wijzen, kan het hof niet volgen. De agendering van een zaak valt onder de behandeling van de zaak en aldus onder de verantwoordelijkheid van de behandelend advocaat.

Slotsom

5.9
De conclusie is dan ook dat klaagster in haar klacht tegen het advocatenkantoor niet-ontvankelijk is. De gestelde gedragingen waar de klacht op ziet kunnen niet worden toegerekend aan de bestuurders van het advocatenkantoor. De bestuursleden zijn niet verantwoordelijk voor het gedrag van de advocaat die de opdracht van de client uitvoert. De beroepsgrond van het advocatenkantoor slaagt. De beslissing van de raad kan niet in stand blijven en zal in zijn geheel worden vernietigd. ECLI_NL_TAHVD_2021_40