Overslaan en naar de inhoud gaan

CTG 060111 arts brengt mening over psychische gesteldheid naar buiten zonder toestemming en zonder dat hij klaagster gezien, gesproken of onderzocht heeft.

CTG 060111 arts brengt mening over psychische gesteldheid naar buiten zonder toestemming en zonder dat hij klaagster gezien, gesproken of onderzocht heeft.
2.        Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is gepensioneerd huisarts. Vanaf 1 januari 2008 oefent hij nog slechts gedurende bepaalde periodes als waarnemer de praktijk uit en is hij incidenteel als medisch adviseur actief. In casu heeft verweerder op een bij brief van

23 november 2008 gedaan verzoek van een advocaat bij brief van 24 november 2008 zijn visie gegeven op de geestelijke gesteldheid van klaagster (productie 1 bij het klaagschrift). Deze visie is gegrond op een door de advocaat aangeleverd dossier. De brief van 24 november 2008 is ingebracht in een kort geding procedure en overigens naar buiten gebracht.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij zonder haar ooit gezien of gesproken te hebben opgemelde brief aan de advocaat heeft geschreven, waarin hij klaagster heeft getypeerd als een vrouw met psychiatrische problematiek, die dringend psychiatrische hulp nodig heeft; voorts een diagnose stelt, te weten persoonlijkheidsstoornissen (cluster B) met borderline, theatrale, paranoïde en antisociale kenmerken, terwijl hij die diagnose als huisarts niet mag stellen.

Klaagster heeft daartoe nog, zakelijk weergegeven, aangevoerd als volgt.

Verweerder is tot de in de brief van 24 november 2008 weergegeven conclusies gekomen enkel en alleen op grond van een aantal leugenachtige mails en brieven, die hij van de advocaat heeft ontvangen. De advocaat heeft die weer op zijn beurt ontvangen van de ex/partner van klaagster. Klaagster heeft gewezen op de gedragregels, waardoor een arts zich bij zijn beroepsuitoefening moet laten leiden. Klaagster en haar omgeving zijn door de inhoud van de brief zeer beschadigd.

4. Het standpunt van verweerder

Kort en zakelijk weergegeven heeft verweerder het navolgende opgeworpen.

De betreffende brief is geen geneeskundige verklaring, maar een intern stuk van verweerder als medisch adviseur van de behandelend advocaat om hem meer inzicht te verschaffen. Het was geenszins de bedoeling van verweerder dat de betrokken advocaat met dit schrijven naar buiten zou treden. Verweerder heeft in de brief de nodige slagen om de arm gehouden door te berichten dat klaagster bij hem een beeld oproept dat doet denken aan een vrouw met ernstige psychiatrische problemen en dat meer concreet sprake lijkt te zijn van een persoonlijkheidsstoornis. Als huisarts heeft verweerder veel ervaring opgedaan met patiënten met persoonlijkheidsstoornissen en betrokkenen al dan niet in overleg met de tweedelijn begeleid. Op basis van zijn kennis en ervaring meende verweerder dat het beeld bij klaagster het meest deed denken aan een borderline stoornis. Verweerder heeft niet een zekere diagnose gesteld. Verweerder heeft zich wel afgevraagd of hij in dit geval op het verzoek van de advocaat kon ingaan, omdat op de onderhavige situatie de NHG/standaarden niet van toepassing waren. Verweerder geeft thans toe dat hij geen uitspraak over ‘cluster B’ had moeten doen.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Vast staat dat verweerder zonder toestemming van klaagster zijn mening over haar psychische gesteldheid naar buiten heeft gebracht zonder haar gezien of onderzocht te hebben.

Verweerder geeft allereerst aan dat sprake is van een ‘interne’ advisering, namelijk die van verweerder als medisch adviseur aan de advocaat. Het feit dat verweerder en de advocaat hebben afgesproken dat eerstgenoemde zonodig advies zal uitbrengen, brengt nog niet mede dat sprake is van ‘interne’ advisering, nog daargelaten dat die term juridisch niet relevant is.

Dat advisering in een situatie als de onderhavige niet vanzelfsprekend is wordt ook door verweerder erkend, nu hij heeft aangegeven zich de vraag te hebben gesteld of hij wel aan het verzoek kon voldoen. Temeer nu verweerder uit de stukken had kunnen   destilleren dat er grote spanningen en problemen waren tussen klaagster en haar ex- partner, had verweerder extra terughoudend moeten zijn en bedacht moeten zijn op de mogelijkheid dat de onderhavige brief in een procedure gebruikt zou kunnen gaan worden.

In casu heeft verweerder op grond van door de advocaat aangeleverde stukken een aantal ideeën gelanceerd omtrent de psychische gesteldheid van klaagster. Weliswaar heeft verweerder daarbij woorden gebruikt als ‘doet denken aan’ en ‘lijkt’, maar dit neemt niet weg dat verweerder kwalificaties hanteert die zijn vakgebied als huisarts te buiten gaan. Zijn ervaring met mensen met persoonlijkheidsstoornissen doet daar niet aan af. Verweerder heeft dit uiteindelijk ook wel ingezien daar hij ter zitting aangaf dat hij geen uitspraak over ‘cluster B’ had moeten doen. Nu het advies een verklaring inhoudt die een ander doel dient dan behandeling of begeleiding, had dat advies            gegeven moeten worden door een arts die specifieke deskundigheid heeft op het gebied waarop de vraagstelling zich afspeelt. Opmerkelijk is dat zelfs de psychiater, die klaagster enige tijd heeft behandeld, geen diagnose heeft gesteld.

Het vorenoverwogene brengt mede dat de klacht gegrond wordt bevonden.

Alles overziende is het college van oordeel dat het verweerder verweten handelen van    een dusdanige orde is dat de maatregel van berisping te dezen passend geacht wordt.”

3.        Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.        Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 De arts is in hoger beroep gekomen omdat hij zich niet kan verenigen met de opgelegde maatregel. Hetgeen hij heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert –   zakelijk weergegeven – tot vernietiging van de bestreden beslissing echter slechts in die zin dat hem een lichtere maatregel wordt opgelegd.

4.2 Klaagster heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert – zakelijk weergegeven – dat indien mocht blijken dat de maatregel van berisping een te zware maatregel blijkt, zij er geen bezwaar tegen heeft dat deze maatregel wordt omgezet in de maatregel van waarschuwing.

4.        Beoordeling van het hoger beroep

4.1 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege voegt daaraan nog het volgende toe.

Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts    extra terughoudend had moeten zijn in zijn advisering. Hij had – nu het verzoek afkomstig was van een advocaat – erop bedacht moeten zijn dat de brief van 24 november 2008 gebruikt zou worden in een procedure tussen klaagster en haar ex-partner. Dit geldt des te meer daar de arts wist dat er grote emotionele spanningen tussen klaagster en haar ex-partner waren.

Voorts staat vast dat de arts zonder toestemming van klaagster en zonder dat hij klaagster gezien, gesproken of onderzocht heeft, zijn mening over haar psychische gesteldheid naar buiten heeft gebracht, welke mening hij gebaseerd heeft op - slechts - e-mail berichten en documenten zonder enige samenhang en terwijl hij niet wist of deze berichten en documenten compleet waren dan wel of het hier een door de partner van klaagster gemaakte selectie betrof. Dit acht het Centraal Tuchtcollege ernstig   tuchtrechtelijk verwijtbaar. In dit verband is nog van belang dat anders dan de             gemachtigde van de arts suggereert hier geen sprake is van een rapportage.

Ondanks de stelling van klaagster in hoger beroep, dat zij zich ook wel kan vinden in   het opleggen van de lichtere maatregel van waarschuwing, is het Centraal    Tuchtcollege van oordeel dat het verwijt dat de arts gemaakt kan worden zo ernstig is dat niet kan worden volstaan met de maatregel van waarschuwing. Het Centraal          Tuchtcollege acht, evenals het Regionaal Tuchtcollege, de maatregel van berisping passend en geboden. LJN YG0820 op tuchtrechtoverheid.nl

RtG Zwolle 161210 te ver gaand, en vakgebeid te buiten gaand commentaar op medische expertise
2.     DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is arbeidsongeschikt geworden ten gevolge van RSI-klachten en heeft haar voormalige werkgever, E,  hiervoor aansprakelijk gesteld in een gerechtelijke procedure. In dat kader heeft de kantonrechter klaagster bewijs opgedragen van de stelling dat haar klachten veroorzaakt zijn door de werkomstandigheden waarin zij verkeerde. Daartoe werd revalidatiearts, J.M. Ruijgrok, als deskundige benoemd die vervolgens een deskundigenrapport heeft uitgebracht. Bij vonnis van 19 maart 2008 heeft de kantonrechter de vordering van klaagster toegewezen. Tegen dat vonnis heeft E hoger beroep ingesteld. Hierbij is een rapport van verweerder d.d. 8 oktober 2008 in het geding gebracht, waarin hij kanttekeningen plaatst bij het (medisch) dossier van klaagster en het volgende concludeert:

‘Op grond van mijn analyse van de stukken en de daaruit gedestilleerde feiten kom ik tot de conclusie dat bij klaagster sprake is van chronisch invaliderende pijnklachten ten gevolge van persoonsgebonden factoren zoals lichamelijke en psychische constitutie in combinatie met omstandigheden van persoonlijke aard. De problemen met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden bij E zijn hiervan niet de oorzaak, maar het gevolg.

De klachten zijn in voldoende mate verklaarbaar met de geconstateerde TOS en tendomyogene problematiek in combinatie met levensfase problematiek, psychosociale stress, relatieproblematiek, ziektewinst, persoonsgebonden factoren en niet-arbeidsgerelateerde fysieke overbelasting. De lopende schadeclaimprocedure belemmert bovendien het herstelproces bij klaagster.

Ik acht de kans aanwezig dat bij nader psychologisch onderzoek sprake blijkt te zijn van een posttraumatische stress stoornis (PTSS) bij klaagster, al dan niet ten gevolge van niet werkgerelateerde psychotraumata en/of samenhangend met het beëindigen van het dienstverband bij E, die in aanmerking komt voor nadere behandeling.

De relatie van de klachten met arbeidsomstandigheden acht ik vanuit medisch perspectief uiterst onwaarschijnlijk. Het ontbreken van vergelijkbare aandoeningen bij collega’s maakt een oorzakelijke relatie met arbeidsomstandigheden vanuit verzekeringsgeneeskundig perspectief ook niet aannemelijk. De bij klaagster geconstateerde spondylosis is indien gerelateerd aan fysieke belasting, eerder een gevolg van tuinieren, huishouden en sporten dan een gevolg van het verrichten van haar werkzaamheden bij E.

Samenvattend en in lijn met de conclusie van F acht ik het, op grond van mijn dossieronderzoek, medisch onjuist de (pijn)klachten van klaagster te duiden als arbeidsgerelateerd. Een tegenovergesteld standpunt van J.M. Ruijgrok acht ik als onvoldoende onderbouwd weerlegd’.

3.     HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-  het volgende:

1.     dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in een schriftelijke rapportage een beoordeling te geven over de gezondheidstoestand van klaagster, zonder dat hij daartoe medisch onderzoek heeft verricht;

2.     dat hij in zijn schriftelijke rapportage uitspraken heeft gedaan en beoordelingen heeft gegeven over de medische toestand van klaagster waarvoor geen (medische) grondslag kan worden gevonden in de aan hem ter beschikking staande medische gegevens en waarbij verweerder is uitgegaan van veronderstellingen die de lichamelijke en geestelijke integriteit van klaagster raken.

4.     HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen enkel tuchtrechtelijk verwijt treft.

Hij heeft geen arts-patiëntrelatie gehad met klaagster. Hij heeft op verzoek van de voormalige werkgever van klaagster het ter beschikking gestelde procesdossier in de hoedanigheid van deskundige geanalyseerd. Zijn inbreng is hierbij beperkt gebleven tot het analyseren van het dossier, hetgeen hij ook expliciet heeft vermeld in zijn rapportage. Zijn bevindingen zijn niet gebaseerd op veronderstellingen of aannames. Hij verzoekt het college klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht dan wel de klacht in al haar onderdelen als ongegrond af te wijzen.

5.     DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1
Het verweer dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht gaat niet op. De rapportage van verweerder gaat over de gezondheidstoestand van klaagster. Het handelen van verweerder valt dus ingevolge artikel 1 lid 2 sub a juncto lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg binnen de reikwijdte van artikel 47 lid 1 onder b van de Wet BIG. Klaagster is dan ook ontvankelijk in haar klacht.

5.2
Het college wijst er vervolgens op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3
Verweerder heeft in opdracht van zijn opdrachtgever, de voormalige werkgever van klaagster, in de hoedanigheid van medisch adviseur het procesdossier van klaagster geanalyseerd en zijn bevindingen over klaagsters gezondheidstoestand -mede in relatie tot haar werkomstandigheden- in een rapportage vastgelegd ten behoeve van zijn opdrachtgever. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij wist dat zijn rapportage zou worden gebruikt in het hoger beroep van zijn opdrachtgever tegen het vonnis van de kantonrechter en dat klaagster kennis zou krijgen van de inhoud van zijn rapportage.

5.4
Hoewel het college aan het rapport van een medisch adviseur als verweerder niet dezelfde eisen kan stellen als aan een deskundigenrapport, mogen daaraan wel de eisen van deskundigheid en zorgvuldigheid worden gesteld. Dit is in dit geval zeker zo, nu verweerders rapport een externe functie kreeg. Voor de toetsbaarheid van het rapport dient in elk geval duidelijk te zijn op welke gronden verweerder als medisch adviseur zijn specifiek op klaagster betrekking hebbend medische en onafhankelijke oordeel steunde en of die op hun beurt voldoende steun vonden in de feiten, omstandigheden en bevindingen die zijn vermeld in het rapport.

5.5
In het licht van het voorgaande is de klacht in al haar onderdelen gegrond. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij zijn conclusies heeft getrokken op basis van hem door de opdrachtgever verstrekte stukken en dat hij klaagster niet heeft onderzocht dan wel gesproken.

Voor het rapport van een medisch adviseur is het op zichzelf ook niet nodig om betrokkene te zien maar dat heeft, mede gelet op de externe functie van dat rapport, wel consequenties voor de inrichting van de rapportage. Hij kan niet vervolgens, louter op basis van de stukken, een deskundigenrapport opmaken en dat naast een eerder – in dit geval in opdracht van de rechter –  uitgebracht deskundigenrapport plaatsen. Hij moet zich dan beperken tot het formuleren van vraagpunten en het plaatsen van kanttekeningen. Verweerder heeft die beperking niet in acht genomen, maar de feiten en omstandigheden die uit de stukken blijken – naar moet worden aangenomen –  aangevuld en gewijzigd. In het klaagschrift is immers een veelheid van  – gesteld – onjuist weergegeven feiten vermeld, wat verweerder ook desgevraagd ter zitting niet heeft weersproken. De opvatting van klaagster dat het rapport uitgaat van veronderstellingen en aannames weerlegt verweerder slechts met een enkele ontkenning. Het college is daarom van oordeel dat het rapport van verweerder, nu een nadere motivering is uitgebleven, onvoldoende zorgvuldig is samengesteld.

5.6
Het college is verder van oordeel dat klaagster terecht heeft aangevoerd dat het door verweerder gegeven commentaar en de getrokken conclusies onvoldoende kunnen volgen uit het daaraan ten grondslag liggende dossier. In casu heeft verweerder op grond van door de advocaat van E aangeleverde stukken een aantal ideeën gelanceerd omtrent de psychische gesteldheid van klaagster. Weliswaar heeft verweerder daarbij aangegeven dat hij zijn analyse heeft gebaseerd op de stukken en de daaruit gedestilleerde feiten, maar dit neemt niet weg dat verweerder kwalificaties hanteert die zijn vakgebied als revalidatiearts te buiten gaan. Zijn ervaring met mensen met persoonlijkheidsstoornissen doet daar niet aan af. Het college acht de door klaagster uitgesproken verwijten gegrond. De hiervoor in rubriek 2 aangehaalde conclusies van verweerders rapport zijn vooringenomen, te stellig geformuleerd, en ongefundeerd. Verweerder heeft zich in zijn rapportage op suggestieve wijze uitgelaten over de (mogelijke) persoonlijkheidsstructuur van klaagster. Die suggestieve uitspraken waren bovendien niet op enig medisch onderzoek of bevinding gebaseerd. Aldus heeft verweerder zich buiten zijn deskundigheid begeven.

5.7
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is.

De omstandigheid, dat het college tijdens de behandeling ter zitting er niet van overtuigd is kunnen raken dat verweerder inziet dat hij zijn vak en taak als medisch adviseur op andere wijze inhoud moet geven dan hij kennelijk gewend is, is thans reden om de hierna te vermelden maatregel op te leggen.

6.     DE BESLISSING
Het college berispt verweerder. LJN YG0758 op op tuchtrechtoverheid.nl