CTG 200115 onnodig grievende en disrespectvolle passage in adviezen medisch adviseur; schending beroepscode voor geneeskundig adviseurs
- Meer over dit onderwerp:
CTG 200115 onnodig grievende en disrespectvolle passage in adviezen medisch adviseur; schending beroepscode voor geneeskundig adviseurs
Beoordeling
4.3 Vooropgesteld zij dat een medisch adviseur zijn adviezen schrijft voor derden. In letselschade zaken behoort de medisch adviseur er rekening mee te houden dat zijn adviezen ook aan het slachtoffer worden verstrekt.
4.4 De klachten van klager spitsen zich toe op de adviezen van de arts van respectievelijk 31 december 2012 en 18 maart 2013. De beantwoording van de vraag of de rapportages van de arts voldoen aan de daaraan te stellen eisen, geschiedt aan de hand van vijf, door het Centraal Tuchtcollege geherformuleerde criteria, te weten:
1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
Daarnaast wordt in dit geval door het Centraal Tuchtcollege getoetst aan de Beroepscode voor Geneeskundige Adviseurs werkzaam in Particulier Verzekeringszaken en/of Personenschadezaken (GAV) van 24 mei 2011. Verder te noemen de Beroepscode.
4.5 Wat betreft het medisch advies van 31 december 2012 beklaagt klager zich met name over de navolgende passage:
“Ik constateer enige discrepantie. Aan de ene kant stelt de orthopedisch chirurg dat er een goede genezing is met nog wel enige restklachten maar dat er gewerkt moet worden aan de conditie en spierkracht. De fysiotherapeut daarentegen – die toevallig dezelfde naam heeft als betrokkene (?) – constateert dat een en ander niet meer vooruit gaat.”
In deze passage leest het Centraal Tuchtcollege slechts dat er volgens de arts sprake is van een discrepantie tussen de mening van de orthopedisch chirurg en de fysiotherapeut omtrent de medische conditie van klager en niet - zoals klager stelt - dat het oordeel van de fysiotherapeut minder betrouwbaar of althans mogelijk beïnvloed is door het feit dat de fysiotherapeut familie is van klager. Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat niet is gebleken dat het tussen haakjes plaatsen van het vraagteken achter het woord “betrokkene” is voortgekomen uit bij de arts levende twijfel aan de integriteit van klager. Het Centraal Tuchtcollege acht het niet onbegrijpelijk dat de arts zich afvroeg of er sprake was van een familierelatie dan wel dat het hebben van dezelfde achternaam op toeval berustte. De tussenzin is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dan ook niet onnodig grievend en disrespectvol jegens klager en van schending van de beroepscode en/of van de onder rechtsoverweging 4.4 genoemde criteria is geen sprake.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
4.6 Wat betreft het advies van de arts van 18 maart 2013 beklaagt klager zich met name over de onderstaande passages:
“Deze medische notities zijn enigszins in tegenspraak met de verklaringen van een groot aantal bekenden/buurtbewoners van betrokkene als zou hij van 2008 tot 2011 zijn “tuin verplaatst hebben”. Met deze schouderklachten lijkt me dat een moeilijke activiteit en voorts waren er langdurig lage rugklachten waardoor betrokkene volledig WAO was. Hierbij moeten dan ook vraagtekens worden geplaatst bij dit verhaal óf betrokkene heeft al die jaren een onterechte WAO-uitkering gehad.”
en
“De beperkingen die door het UWV in 2002 zijn vastgesteld, lagen op het gebied van sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden en zijn sindsdien niet meer veranderd. “
4.7 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de eerste passage onnodig grievend en disrespectvol jegens klager is. Op zijn minst wordt door de arts de suggestie gewekt dat ofwel de getuigenverklaringen niet in overeenstemming met de waarheid zijn, waarmee klager dus opzettelijk onware getuigenverklaringen zou hebben overgelegd teneinde een hogere schadevergoeding te krijgen, ofwel dat klager al jaren ten onrechte een WAO-uitkering heeft ontvangen, waarmee klager dus niet eerlijk zou zijn geweest over de ernst van zijn medische beperkingen. Voorts is de arts, door zich in deze zin uit te laten over de WAO uitkering van klager, buiten de grenzen van zijn deskundigheid getreden (zie r.o 4.4, criterium 5) en heeft hij gehandeld in strijd met artikel 5 van de beroepscode.
Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
4.8 Aangaande de tweede passage is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts miskent dat de laatste UWV beoordeling in 2002 had plaatsgevonden en er sindsdien - gelet op de leeftijd van klager - geen herkeuringen van klager meer hebben plaatsgevonden. De arts had derhalve dienen te volstaan met de opmerking dat de beperkingen in 2002 aanwezig waren en zich niet moeten uitlaten over het al dan niet bestaan van beperkingen nadien nu de arts daarover niets uit het dossier bekend was geworden. Dat brengt mee dat het oordeel van de arts over beperkingen van klager na 2002 geen steun vindt in de door de arts bij de formulering van zijn oordeel gebruikte gegevens, hetgeen niet alleen in strijd is met de hiervoor onder 4.4 genoemde criteria maar ook met artikel 4 lid 3 onder b van de beroepscode. Dit klachtonderdeel is eveneens gegrond.
4.9 Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege de arts zich in zijn advies van 18 maart 2013 disrespectvol jegens klager heeft uitgelaten, buiten de grenzen van zijn deskundigheid is getreden en in strijd heeft gehandeld met zijn beroepscode. De arts heeft derhalve gehandeld in strijd met de door hem op grond van artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG jegens klager in acht te nemen zorgvuldigheid. Aangezien de beide klachtonderdelen betreffende het medisch advies van
18 maart 2013 in hoger beroep alsnog gegrond worden verklaard, acht het Centraal Tuchtcollege de oplegging van de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
4.10 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden bepaald. ECLI:NL:TGZCTG:2015:28 op tuchtrecht.overheid.nl