RTG Eindhoven, 121109 Medisch adviseur lanceert ideëen omtrent psychische gesteldheid die zijn vakgebied te buiten gaan
- Meer over dit onderwerp:
RTG Eindhoven, 121109 Medisch adviseur lanceert ideëen omtrent psychische gesteldheid die zijn vakgebied te buiten gaan
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Verweerder is gepensioneerd huisarts. Vanaf 1 januari 2008 oefent hij nog slechts gedurende bepaalde periodes als waarnemer de praktijk uit en is hij incidenteel als medisch adviseur actief. In casu heeft verweerder op een bij brief van 23 november 2008 gedaan verzoek van een advocaat bij brief van 24 november 2008 zijn visie gegeven op de geestelijke gesteldheid van klaagster (productie 1 bij het klaagschrift). Deze visie is gegrond op een door de advocaat aangeleverd dossier. De brief van 24 november 2008 is ingebracht in een kort geding procedure en overigens naar buiten gebracht.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij zonder haar ooit gezien of gesproken te hebben opgemelde brief aan de advocaat heeft geschreven, waarin hij klaagster heeft getypeerd als een vrouw met psychiatrische problematiek, die dringend psychiatrische hulp nodig heeft; voorts een diagnose stelt, te weten persoonlijkheidsstoornissen (cluster B) met borderline, theatrale, paranoïde en antisociale kenmerken, terwijl hij die diagnose als huisarts niet mag stellen.
Klaagster heeft daartoe nog, zakelijk weergegeven, aangevoerd als volgt.
Verweerder is tot de in de brief van 24 november 2008 weergegeven conclusies gekomen enkel en alleen op grond van een aantal leugenachtige mails en brieven, die hij van de advocaat heeft ontvangen. De advocaat heeft die weer op zijn beurt ontvangen van de ex/partner van klaagster. Klaagster heeft gewezen op de gedragregels, waardoor een arts zich bij zijn beroepsuitoefening moet laten leiden. Klaagster en haar omgeving zijn door de inhoud van de brief zeer beschadigd.
4. Het standpunt van verweerder
Kort en zakelijk weergegeven heeft verweerder het navolgende opgeworpen.
De betreffende brief is geen geneeskundige verklaring, maar een intern stuk van verweerder als medisch adviseur van de behandelend advocaat om hem meer inzicht te verschaffen. Het was geenszins de bedoeling van verweerder dat de betrokken advocaat met dit schrijven naar buiten zou treden. Verweerder heeft in de brief de nodige slagen om de arm gehouden door te berichten dat klaagster bij hem een beeld oproept dat doet denken aan een vrouw met ernstige psychiatrische problemen en dat meer concreet sprake lijkt te zijn van een persoonlijkheidsstoornis. Als huisarts heeft verweerder veel ervaring opgedaan met patiënten met persoonlijkheidsstoornissen en betrokkenen al dan niet in overleg met de tweedelijn begeleid. Op basis van zijn kennis en ervaring meende verweerder dat het beeld bij klaagster het meest deed denken aan een borderline stoornis. Verweerder heeft niet een zekere diagnose gesteld. Verweerder heeft zich wel afgevraagd of hij in dit geval op het verzoek van de advocaat kon ingaan, omdat op de onderhavige situatie de NHG/standaarden niet van toepassing waren. Verweerder geeft thans toe dat hij geen uitspraak over ‘cluster B’ had moeten doen.
5. De overwegingen van het college
Vast staat dat verweerder zonder toestemming van klaagster zijn mening over haar psychische gesteldheid naar buiten heeft gebracht zonder haar gezien of onderzocht te hebben.
Verweerder geeft allereerst aan dat sprake is van een ‘interne’ advisering, namelijk die van verweerder als medisch adviseur aan de advocaat. Het feit dat verweerder en de advocaat hebben afgesproken dat eerstgenoemde zonodig advies zal uitbrengen, brengt nog niet mede dat sprake is van ‘interne’ advisering, nog daargelaten dat die term juridisch niet relevant is.
Dat advisering in een situatie als de onderhavige niet vanzelfsprekend is wordt ook door verweerder erkend, nu hij heeft aangegeven zich de vraag te hebben gesteld of hij wel aan het verzoek kon voldoen. Temeer nu verweerder uit de stukken had kunnen destilleren dat er grote spanningen en problemen waren tussen klaagster en haar ex-partner, had verweerder extra terughoudend moeten zijn en bedacht moeten zijn op de mogelijkheid dat de onderhavige brief in een procedure gebruikt zou kunnen gaan worden.
In casu heeft verweerder op grond van door de advocaat aangeleverde stukken een aantal ideeën gelanceerd omtrent de psychische gesteldheid van klaagster. Weliswaar heeft verweerder daarbij woorden gebruikt als ‘doet denken aan’ en ‘lijkt’, maar dit neemt niet weg dat verweerder kwalificaties hanteert die zijn vakgebied als huisarts te buiten gaan. Zijn ervaring met mensen met persoonlijkheidsstoornissen doet daar niet aan af. Verweerder heeft dit uiteindelijk ook wel ingezien daar hij ter zitting aangaf dat hij geen uitspraak over ‘cluster B’ had moeten doen. Nu het advies een verklaring inhoudt die een ander doel dient dan behandeling of begeleiding, had dat advies gegeven moeten worden door een arts die specifieke deskundigheid heeft op het gebied waarop de vraagstelling zich afspeelt. Opmerkelijk is dat zelfs de psychiater, die klaagster enige tijd heeft behandeld, geen diagnose heeft gesteld.
Het vorenoverwogene brengt mede dat de klacht gegrond wordt bevonden.
Alles overziende is het college van oordeel dat het verweerder verweten handelen van een dusdanige orde is dat de maatregel van berisping te dezen passend geacht wordt.
6. De beslissing
Het college:
- legt de maatregel van berisping op. Tuchtcollege Eindhoven 2009.029