Overslaan en naar de inhoud gaan

RTC Zwolle 201011 verslaglegging in dossier niet klachtwaardig; het college (stelt) voorop dat het journaal van een huisarts niet primair dient om een eventueel latere (letselschade)claim te onderbouwen

RTC Zwolle 201011 verslaglegging in dossier niet klachtwaardighet college (stelt) voorop dat het journaal van een huisarts niet primair dient om een eventueel latere (letselschade)claim te onderbouwen
2.     DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op 24 juni 2002 heeft klager een auto-ongeluk gehad. Het betrof een kop-staartbotsing waarbij de auto van klager met de voorzijde onder een stilstaande vrachtwagen is geschoven. Klager heeft niet een Eerste Hulppost bezocht of anderszins medische hulp gezocht en kwam op 2 juli 2002 bij verweerder op een consult dat reeds was afgesproken vanwege periodieke controle van hypertensie en diabetes. Tijdens dit bezoek vertelde klager dat hij een auto-ongeluk had gehad. Het patiëntenjournaal bevat de volgende rapportage: “cardura niet ingenomen (via de internist) ivm met mogelijke duizeligheid. Adv: hydrochloorthiazide 2dd1 ; retour 1 maand + RR controle, ev overleg internist Heeft autoongeluk gehad”.

Op 19 juli 2002, 9 augustus 2002, 6 september 2002 en 27 september 2002 bezocht klager het spreekuur van verweerder, waarna de verslaglegging in het patiëntenjournaal telkens betrekking heeft op de bloeddruk en de diabetes.

Ten aanzien van een bezoek aan verweerder op 4 oktober 2002 vermeldt het patiëntenjournaal naast gegevens met betrekking tot hypertensie en diabetes: “24/6 ongeval gehad Veel contusies Korte termijn gestoord Gaat nu beter met geheugen Nog klachten in buik kracht li arm”.

Ook in de maanden november en december 2002 vonden periodieke bezoeken aan verweerder plaats waarbij geen aantekeningen worden gemaakt, gerelateerd aan het ongeval.

Op 7 januari 2003 bezocht klager verweerder wederom. In het journaal nam verweerder op: “pijnlijk rood MTPI gewricht re gewricht rood, warm, pijnlijk, passend bij een jicht-aanval Jicht aanval re hallux ROFECOXIB TABLET 25 MG 1 maal per dag 1 PARACETAMOL ZETPIL 1000MG 3 maal per dag 1 diclofenac stop (helpt niet) ; start vioxx + paracetamol”. Het bloedonderzoek dat in de maand februari 2003 plaatsvond toonde een urinezuurgehalte van 0,68 (normaal is < 0,42).

Op 31 januari 2003 bezocht klager verweerder wederom, waarbij hij terugkwam op het ongeval en aangaf te willen praten met een specialist over de symptomen die overblijven na zo’n ongeval. Verweerder verwees klager, er werd een afspraak gemaakt bij een neuroloog in het plaatselijke ziekenhuis.

Op 7 februari 2003 bezochten de echtgenote en de dochter van klager verweerder. Zij gaven aan zich veel zorgen te maken over de situatie rond klager. Ze vroegen of het niet beter was een academisch ziekenhuis te bezoeken. Afgesproken werd dat klager eerst de neuroloog in het plaatselijke ziekenhuis zou bezoeken om eventueel daarna verder onderzoek in een academisch ziekenhuis uit te laten voeren. Op 18 februari 2003 bezocht klager de neuroloog op de polikliniek. De neuroloog stelde als diagnose: commotio cerebri en postcommotioneel syndroom. Hij vermelde vervolgens: “De huidige klachten zijn goed te verklaren met het ongeval en zijn passend bij een postcommotioneel syndroom. Aan patiënt werd uitgelegd dat over het algemeen binnen een jaar deze klachten herstellen. Mocht patiënt toch persisterend klachten houden dat zou hij begeleid kunnen worden door een revalidatiearts en/of een psycholoog”. Een vervolgafspraak werd niet gemaakt.

Op 4 maart 2003 had klager zodanig hevige klachten van duizeligheid dat hij, op bezoek in een andere stad, per ambulance naar een ziekenhuis werd vervoerd. Een neuroloog onderzocht klager. Hij dacht aan een vestibulaire stoornis dan wel een vertebrobasilaire TIA en adviseerde een duplexonderzoek. Klager werd terugverwezen naar de neuroloog in zijn eigen woonplaats. Het duplexonderzoek vond plaats en de meest waarschijnlijke oorzaak was een perifeer vestibulaire stoornis. Een TIA was niet met zekerheid uit te sluiten, daarop werd patiënt geanalyseerd via de TIA-service. Zekerheidshalve werd acetosal voorgeschreven.

In de loop van de hierop volgende jaren bleef klager verweerder periodiek bezoeken, onder andere vanwege bloeddruk en diabetes. In oktober 2010 diende klager de onderhavige tuchtklacht tegen verweerder in waarna klager in dezelfde maand de overstap maakte naar een andere huisarts.

Tot op heden is klager verwikkeld in de afwikkeling van een schadeclaim.

3.     HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:
1.                 bij het eerste bezoek van klager na het auto-ongeluk nagelaten heeft om medisch onderzoek te verrichten;
2.                 bij het eerste bezoek van klager nalatig is geweest om op basis van de klachten die klager aangaf een diagnose te stellen;
3.                 de geestelijke en fysieke klachten en de volledige informatie, door klager aangegeven, niet heeft vermeld in het medisch dossier;
4.                 de eerste negen maanden na het ongeval klager niet heeft willen doorsturen naar een specialist;
5.                 de diagnose jicht heeft gesteld zonder hiervoor een onderzoek in het ziekenhuis te laten verrichten.

4.     HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij klager heeft behandeld zoals het een redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts betaamt. Verweerder heeft de klachten gemotiveerd bestreden en verzoekt het college om de klacht tegen hem op alle onderdelen ongegrond te verklaren. Op het verweer wordt zo nodig in het navolgende ingegaan.

5.     DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2
Er is aanleiding de klachtonderdelen 1 t/m 4 gezamenlijk te behandelen. Wat het feitelijke verloop van de consulten betreft verschillen partijen sterk van mening over hoe deze zijn verlopen. Wat dat betreft moet het college zich hoofdzakelijk baseren op het journaal. Dit is er niet op gebaseerd dat aan het woord van verweerder meer geloof wordt gehecht dan aan dat van klager, maar op het gegeven dat het door een klager gestelde handelen of nalaten met voldoende zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Voor een dergelijke vaststelling ontbreekt hier objectief houvast. Bij de beoordeling dient vervolgens bedacht te worden dat klager na het ongeval niet naar een ziekenhuis was geweest en ook niet, om welke reden dan ook, anderszins medische hulp had gezocht, bijvoorbeeld door om een visite te vragen indien hij niet in staat was het spreekuur te bezoeken. Verder speelt een rol dat verweerder mocht aannemen dat het bij het eerste consult na het ongeval ging om een reguliere afspraak om bloeddruk en diabetes te controleren. Voorts speelt mee dat, zoals ter zitting aannemelijk is geworden, in klagers mededelingen aan verweerder over het ongeval de opluchting dat hij het er dankzij zijn degelijke auto nog zo goed had afgebracht overheerste. Tot slot is niet aannemelijk geworden dat klager bij dat consult een concrete hulpvraag heeft geuit. Tegen die achtergrond acht het college het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder toen geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan, en dus ook niet dat hij geen diagnose heeft gesteld. Voor het geval klager om doorverwijzing voor het maken van foto’s heeft gevraagd, kan het college tegen deze achtergrond wel billijken dat verweerder dat heeft afgehouden omdat hetgeen verweerder bekend was geworden niet noopte tot het maken van foto’s. Wat de dossiervorming betreft stelt het college voorop dat het journaal van een huisarts niet primair dient om een eventueel latere (letselschade)claim te onderbouwen. Niettemin was het beter geweest toch wel iets meer te noteren dan verweerder heeft gedaan, bijvoorbeeld over de aard van het ongeval, of er medische hulp is gezocht en over de aan-, dan wel afwezigheid van lichamelijke klachten, teneinde later het beloop van die klachten inzichtelijk te kunnen maken. Alles overziend is het college echter van oordeel dat de summiere notering door verweerder dat klager een ongeval had gehad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dit werd niet anders in de maanden volgend op het ongeval, ook niet ter gelegenheid van het consult op 4 oktober 2002, nu ervan moet worden uitgegaan dat ook toen, op een reguliere afspraak ter controle van bloeddruk en diabetes, een concrete hulpvraag met betrekking tot de gevolgen van het auto-ongeluk ontbrak. Ook moet ervan worden uitgegaan dat klager toen niet expliciet heeft gevraagd om doorverwijzing naar een specialist.

5.3
Ten slotte klachtonderdeel 5 met betrekking tot de behandeling van jicht. Het college is van oordeel dat verweerder dit geheel volgens de regels der kunst heeft onderzocht, gediagnosticeerd en behandeld. Hierbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat er in het journaal in het verleden ook al aanwijzingen waren voor jicht. Vioxx was destijds nu eenmaal het middel van eerste voorkeur. Een huisarts kan dit zelf behandelen en voor verwijzing was geen aanleiding.

5.4
Uit het voorgaande volgt dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is en dus moet worden afgewezen.LJN YG1435