Overslaan en naar de inhoud gaan

RTG Zwolle, 181208 oordeel over beinvloeding onfhankelijk desk., privacyschending en a-desk. oordeel

MTC Zwolle, 181208 oordeel over beinvloeding onfhankelijk deskundigen, privacyschending en arbeidsdeskundig oordeel
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1 Klaagster heeft bij brief van 21 oktober 2008 nog een aanvullende klacht ingediend. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard van de klacht kennis te hebben kunnen nemen en zijn verweer daarop te hebben kunnen voorbereiden, en geen bezwaar tegen behandeling van die klacht te hebben. Klaagster is in die klacht ook ontvankelijk.
5.2 Het College wijst er op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3 In het kader van de beoordeling van het handelen van verweerder merkt het College nog het volgende op. Van een geneeskundig adviseur, werkzaam in particuliere verzekeringssector - ook al is hij adviseur van een van de partijen - mag worden verwacht dat hij zich onafhankelijk opstelt, zijn adviezen op zorgvuldige wijze tot stand doet komen en deze doet steunen op deugdelijke, objectieve gronden, waaraan niet afdoet dat ten aanzien van het geneeskundig oordeel onder omstandigheden een zekere bandbreedte kan bestaan. Voorts mag worden verwacht dat hij de rechten van de patiënt/verzekerde in acht neemt, deze op adequate wijze daarover voorlicht en ten opzichte van de patiënt/verzekerde de regels van fair play in acht neemt. In dit kader is, behalve de wet (meer in het bijzonder de regeling van de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de Wet bescherming persoonsgegevens) en de KNMG-richtlijnen, in het bijzonder de Beroepscode voor geneeskundig adviseurs werkzaam in particuliere verzekeringszaken van april 2003 (de Beroepscode GAV) van toepassing. Het College zal die regelingen dan ook bij de onderhavige beoordeling betrekken.
5.4 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te trachten ingeschakelde deskundigen bij de beoordeling van de beperkingen van klaagster en de vaststelling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid te beïnvloeden en anderzijds de vraag of verweerder zijn beroepsgeheim en daarmee de privacy van klaagster heeft geschonden.
5.5 Ter zake van de gestelde beïnvloeding wordt als volgt overwogen.
5.5.1 Hoewel verweerder - om iedere schijn van mogelijke beïnvloeding vooraf te voorkomen – er wellicht beter aan had gedaan bij het geven van zijn opdrachten aan H en I zijn eigen gedachten en twijfels niet te uiten, is het College van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder met zijn opdrachtbrieven aan deze deskundigen deze vooraf heeft willen beïnvloeden. Verweerder mocht in zijn hoedanigheid van verzekeringsarts in het particuliere bedrijf zijn twijfels en/of vraagpunten mede aan de deskundigen voorleggen, mits hij daarbij zijn twijfels en/of vraagpunten baseert op feiten en aangeeft waarop hij een en ander baseert. Dat heeft verweerder in voldoende mate gedaan. De klacht op deze onderdelen zal derhalve worden afgewezen.
De door klaagster in het geding gebrachte uitspraken van de Raad SRA (met betrekking tot de klachten tegen arbeidsdeskundigen I en S) en het arrest van het hof Amsterdam (gewezen in de zaak tussen klaagster en E), in welke uitspraken ook ‘oordelen’ over het handelen van verweerder worden gegeven, kunnen niet tot een ander oordeel leiden nu verweerder in die zaken geen partij was en het voorliggende onderwerp van geschil en het daarbij te hanteren toetsingskader van andere orde zijn dan in de onderhavige zaak.
5.5.2 Ter zake van het op 8 januari 2007 door verweerder met N gevoerde telefoongesprek is het College van oordeel dat verweerder met dat telefoongesprek, ruim drie maanden nadat N rapport had uitgebracht en slechts enkele dagen voordat een kort geding tussen E en klaagster diende, zeker de schijn van beïnvloeding op zich heeft geladen. Ook als verweerder niet de bedoeling had N te overtuigen om tot aanpassing, zoals door verweerder was voorgestaan, van het beperkingenpatroon over te gaan, had verweerder zich er van bewust moeten zijn dat hij dat telefoongesprek niet op dat moment had moeten voeren.
Overigens blijkt uit de door verweerder gemaakte aantekeningen dat hij N op dat moment wel degelijk er van heeft willen overtuigen uit te gaan van een ander uitgangspunt bij de vaststelling van de mate van de arbeidsongeschiktheid van klaagster. De aantekeningen vermelden voor zover hier van belang:
“N (N, RTC) aangegeven hoe item 7 (FIS) is bedoeld. (staand/statisch)”[…] Gezocht op internet naar ‘Grondslagen FIS’[…]
Op punten 1C (zitten) en 7 (buigen) liggen de zaken zoals ik heb aangegeven. De opmerkingen van N komen daar niet mee overeen.”
Mede indachtig het gegeven dat T op 13 december 2006 van E opdracht had gekregen feitenonderzoek te doen naar aanleiding van de arbeidsongeschiktheid van klaagster, had verweerder N begin januari 2007 niet mogen bellen met het verzoek zoals hiervoor weergegeven. De klacht is op dit onderdeel gegrond.
5.6 Ter zake van de gestelde schending van het beroepsgeheim wordt als volgt overwogen.
5.6.1 Voor zover verweerder zonder toestemming van klaagster drie medische rapporten aan arbeidsdeskundige I heeft gezonden heeft hij daarmee zijn beroepsgeheim geschonden. I is geen arts, maar registerarbeidsdeskundige. Het is niet aan hem om de medische rapporten te lezen en te analyseren om vervolgens aan de hand daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen. I kan als extern ingeschakelde deskundige ook niet geacht worden te behoren tot de kring van de ‘functionele eenheid’ als bedoeld in artikel 12 van de Beroepscode GAV. Dat de medische stukken in ‘gesloten couvert’ zijn gestuurd en verweerder meent te weten dat I zelf een medisch adviseur (ter beschikking) had, doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niets af. Verweerder heeft door toezending aan I de stukken uit handen gegeven waar dat niet was toegestaan en daarmee de beslissing bij I gelegd die wel of niet zelf in te zien.
Voor zover I over medische informatie moest beschikken teneinde de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen, hetgeen op zichzelf begrijpelijk is, had het op de weg van verweerder gelegen een beperkingenpatroon vast te stellen dan wel een resumé van de medische informatie te maken en dat aan I toe te zenden. Temeer nu verweerder ter zitting uitvoerig heeft betoogd dat I - overigens in weerwil van de tekst van de hem bij brief van 28 juli 2004 gegeven opdracht - slechts een ‘inventariserend’ onderzoek hoefde te doen had met een resumé volstaan kunnen worden. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
5.6.2 Ook heeft verweerder zijn beroepsgeheim geschonden door de stukken, verkregen van gynaecoloog O, aan zijn advocaat, mr. Holthuis, te overhandigen, die, zoals hij ter zitting verklaarde, die stukken vervolgens aan de door hem ingeschakelde getuige-deskundige Van der Helm heeft gezonden. Verweerder mag zijn beroepsgeheim alleen dan schenden indien dat een hoger belang dat noodzakelijk maakt. Naar oordeel van het College was het evident dat de gynaecologische problemen van klaagster geen enkele rol speelden bij de beoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid, en zeker niet meer op het moment dat de informatie van O, eind 2006, werd verkregen. Immers, al in de opdrachtbrief aan I van 28 juli 2004 schrijft verweerder: “De buikoperatie blijkt in het geheel geen rol (meer) te spelen.” De buikoperatie had betrekking op problemen van gynaecologische aard.
K schrijft in zijn rapport als reactie op de door verweerder gestelde vraag 5:
“een ander onderzoek buiten mijn vakgebied lijkt mij verder niet wenselijk noch geïndiceerd”. Ook daarin kunnen geen aanwijzingen worden gevonden dat de gynaecologische informatie van belang was voor de verdediging van verweerders zaak.
Ook voor de civielrechtelijke zaak tussen klaagster en E was de gynaecologische informatie niet van belang, zodat de advocaat van verweerder, voor zover hij of zijn kantoorgenoot ook voor E optrad in dat civiele proces evenmin over die stukken hoefde te beschikken. Van een ‘hoger belang’ als hiervoor vermeld is dan ook niet gebleken.
Overigens heeft verweerder - door tussenkomst van R - wel ter zake van de bij de gynaecoloog opgevraagde informatie mogen rappelleren, al was de machtiging op dat moment verlopen.
Blijkens de medische kaart van verweerder ging het om informatie “aangaande de buikklachten”. Daarmee was de vraagstelling qua onderwerp en ook in de tijd afgebakend. Volgens de medische kaart is de machtiging niet zoals klaagster stelt begin 2005, maar op 7 juli 2005 ontvangen. Daarmee is op 15 juli 2005 informatie bij O opgevraagd en is op 9 augustus 2005 en 23 september 2005 gerappelleerd. Daarop is geen reactie gekomen van O. Vervolgens is op 16 november 2006 en 27 december 2006 opnieuw gerappelleerd. Weliswaar is de machtiging dan verlopen, maar dat stond naar het oordeel van het College de mogelijkheid tot rappelleren, nu de vraagstelling kort na afgifte van de machtiging was geformuleerd en geen betrekking had op een daarna gelegen periode, niet in de weg.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.8 Ten aanzien van de beweerdelijke schending van het inzage- en correctierecht van klaagster met betrekking tot het rapport van H overweegt het College het volgende. Niet ter discussie staat dat klaagster dit recht op zichzelf toekomt. Het gaat hier slechts om de vraag of klaagster in de gelegenheid had moeten worden gesteld dit recht uit te oefenen voorafgaand aan toezending van het rapport aan verweerder. Daargelaten de wenselijkheid hiervan, vloeit dit bij een lopende verzekering zoals hier aan de orde uit de wet niet voort en naar het oordeel van het College kan evenmin worden gezegd dat dit in de praktijk is aanvaard. Daaraan doet niet af dat art. 11 van de GAV-code op dit punt minst genomen verwarring schept, maar dit kan verweerder niet worden aangerekend. Wel had het op de weg van verweerder gelegen klaagster over haar rechten in dit verband te informeren. In dit opzicht is de klacht gegrond.
5.9 De klacht dat verweerder ten onrechte op de stoel van de arbeidsdeskundige is gaan zitten zal ongegrond worden verklaard. Verweerder heeft wel met N de discussie gezocht waar het ging om de door N aan zijn rapport ten grondslag gelegde uitleg van het FIS formulier en de uitgangspunten bij de vaststelling van de belastbaarheid. Maar dat is vanuit zijn functie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.10 Nu de klachten op meerdere onderdelen gegrond zijn, zal het College een maatregel, te weten een waarschuwing, opleggen. Tevens zal het College tot publicatie overgaan. MTC Zwolle