RBLIM 021025 KG; zkv en zkh hebben niet de plicht om ervoor te zorgen dat aan eiseres TPV-behandeling wordt aangeboden
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 021025 KG; zkv en zkh hebben niet de plicht om ervoor te zorgen dat aan eiseres TPV-behandeling wordt aangeboden
2De feiten
2.1.
[eiseres] is gediagnostiseerd met een gastroparese (een maagperistaltiek waardoor de vertering van voedsel vertraagd verloopt), een ernstige vorm van CVS/ME (een chronisch vermoeidheidssyndroom) en POTS (een aandoening waarbij de overgang van een liggende positie naar een zittende of staande positie een abnormaal grote toename van de hartfrequentie veroorzaakt). De diagnose CVS/ME en POTS is gesteld door [naam arts 1] , verbonden aan de Stichting Cardiozorg (hierna: Cardiozorg).
2.2.
[eiseres] is bij VGZ verzekerd voor de basisverzekering VGZ Eigen Keuze en de aanvullende verzekering VGZ Aanvullend goed.
2.3.
Op 19 september 2024 heeft [naam MDL-arts 1] (MDL-arts bij het Maasziekenhuis Pantein) [eiseres] doorverwezen naar het MUMC voor een motiliteitsonderzoek (een onderzoek naar de bewegingen van het spijsverteringskanaal). Hij concludeert in zijn verwijzing (onder meer) het volgende:
“(…) 1. Afvallen, misselijkheid, oprispingen, overgeven, anamnestische gastroparese, daarnaast wisselend diarree / obstipatie, moeite calorieën intake op peil te houden
- geen echte verbetering na plaatsen voedingssonde (02/2024) diep in het duodenum en starten bijvoeding (…)” 1
De in de verwijzing genoemde voedingssonde was in de twaalfvingerige darm aangebracht. Daarmee werden de slokdarm en de maag gepasseerd en kon voeding direct in de dunne darm worden aangeboden.
2.4.
[eiseres] is in het MUMC onderzocht door [naam arts-assistent] (arts-assistent MDL-afdeling bij het MUMC), [naam MDL-arts 2] (MDL-arts bij het MUMC) en [naam ziekenhuispsychiater] (ziekenhuispsychiater bij het MUMC). Na anamnese werd geconcludeerd dat bij [eiseres] sprake was van “functionele dyspepsie met autonome dysregulatie”. Functionele dyspepsie is een chronische ziekte waarbij sprake is van een verstoorde spijsvertering in het bovenste deel van het spijsverteringskanaal. Autonome dysregulatie is een ongecontroleerde plotselinge stijging van de bloeddruk veroorzaakt door pijnprikkels vanwege overstimulatie van bijvoorbeeld de darmen.
2.5.
Op 16 januari 2025 is onder verantwoordelijkheid van [naam MDL-arts 2] voornoemd een zogenoemde antroduodenale manometrie (ADM) uitgevoerd. Het betreft, kort gezegd, een onderzoek naar (in ieder geval) mogelijke motoriekstoornissen in de dunne darm. Aan de hand van dit onderzoek is geconcludeerd dat er geen aanwijzing bestond voor een dergelijke stoornis. De diagnose “functionele dyspepsie met autonome dysregulatie” werd gehandhaafd blijkens een brief van het MUMC van 26 februari 2025.
2.6.
Op 23 april 2025 is [eiseres] bij het MUMC gestart met een behandeling bestaande uit medicatie (1 milligram escitalopram), psycho-educatie en begeleiding door een diëtist bij het MUMC. Op 1 mei 2025 werd de dosis escitalopram verhoogd naar 2 milligram.
2.7.
[naam MDL-arts 2] heeft - op verzoek van [eiseres] , die aangaf dat de sondevoeding veel klachten gaf - op 14 mei 2025 een verwijsbrief aan het Radboud UMC gestuurd voor het bespreken van het eventueel opstarten van totale parenterale voeding (hierna: TPV). TPV houdt in dat voedingsstoffen via een infuus rechtstreeks in de bloedbaan worden toegediend en daardoor het toedienen van voeding niet via het spijsverteringsstelsel verloopt.
2.8.
[eiseres] heeft op 30 mei 2025 aan [naam diëtist 1] (diëtist bij het MUMC) medegedeeld dat zij vanwege misselijkheid en hoofdpijn gestopt is met het gebruik van escitalopram.
2.9.
Op 10 juni 2025 werd [eiseres] onder meer onderzocht door [naam MDL-arts 3] (MDL-arts bij het Radboud UMC), [naam diëtist 2] (diëtist bij het Radboud UMC), [naam verpleegkundig specialist] (een verpleegkundig specialist bij het Radboud UMC) en [naam AIOS] (AIOS tot MDL-specialist).
2.10.
[eiseres] kreeg op 9 juli 2025 een CT-scan in het Radboud UMC.
2.11.
Het Radboud UMC heeft (onder andere) het volgende geconcludeerd:
“(…) Alhier werd na uitgebreide intake aanvullend laboratoriumonderzoek en een CT thorax/abdomen met contrast verricht waarbij geen afwijkingen werden gezien. Op de CT-scan bleek de tip van de sonde in het duodenum te liggen wat gezien de normale antroduodenale manometrie een goede positie is.
Beleid
Patiente werd op 22-07-2025 gemeenschappelijk besproken met [naam MDL-arts 3] (MDL-arts Radboudumc), [naam MDL-arts 2] en [naam MDL-arts 1] waaruit geconcludeerd werd dat er geen sprake is van darmfalen en dat er derhalve ook geen indicatie bestaat voor TPV. Het gezamenlijke advies betreft terugverwijzing naar het MUMC+ voor het geven van een verder vervolg aan het reeds ingezette behandelplan aldaar. Indien patiente zich hier niet in kan vinden betreft het advies om dit verder op te pakken met [naam arts 1] en [naam arts 2] in Hoofddorp. Daarnaast nemen wij geen verantwoordelijkheid voor een elders geplaatste PICC-lijn waarbij er ons inziens geen indicatie bestaat voor intraveneuze vochtsuppletie. Er werd geen vervolgafspraak voor patiente gemaakt in het Radboudumc.(…)” 2
2.12.
[naam MDL-arts 2] heeft op verzoek van [eiseres] op 21 augustus 2025 een verwijsbrief aan het Amsterdam UMC gestuurd voor het bespreken van het eventueel opstarten van TPV bij onmogelijkheid tot enterale voeding.
2.13.
Het Amsterdam UMC heeft de verwijzing afgewezen, met opgave als redenen dat het MUMC en het Radboud UMC al eerder hebben geconcludeerd dat geen indicatie voor TPV bestaat en het darmfalencentrum in het Amsterdam UMC over dezelfde kennis en expertise als het Radboud UMC beschikt en daarom niet van aanvullende waarde is.
3Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
-
De academische ziekenhuizen, te weten de ziekenhuizen MUMC, Radboud UMC en Amsterdam UMC, en VGZ als verantwoordelijke zorgverzekeraar, althans één van hen, veroordeelt om er zorg voor te dragen dat bij [eiseres] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis via de reeds aanwezige PICC-lijn TPV wordt aangesloten door of namens hen, zodat de noodzakelijke voeding direct in de bloedbaan kan worden toegediend, zulks op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 100.000,00 per dagdeel, althans een bedrag dat de voorzieningenrechter dienstbaar acht ter effectieve nakoming van de verlangde voorziening; waarbij – indien het aangewezen ziekenhuis of een arts van dat ziekenhuis weigert uit te voeren – VGZ gehouden is om dit binnen 48 uur na betekening van dit vonnis op andere wijze te realiseren, met gebruikmaking van alle daartoe noodzakelijke maatregelen, waaronder zo nodig contractering, betaling, verwijzing naar een andere aanbieder of het inschakelen van een (desnoods buitenlandse) arts met toegang tot een ziekenhuisvoorziening, zulks op straffe van dezelfde dwangsom van € 100.000,00 per dagdeel, althans een bedrag dat de rechtbank dienstbaar acht ter effectieve nakoming van de verlangde voorziening,
-
De academische ziekenhuizen en VGZ hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder het gemachtigdensalaris.
3.2.
De academische ziekenhuizen en VGZ voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
Vooraf
4.1.1.
Zoals hierna zal blijken zijn de partijen in deze procedure het over veel dingen oneens. Waar iedereen het echter over eens is, is dat [eiseres] ernstig ziek is. Ook is duidelijk dat alle partijen willen dat de gezondheidssituatie van [eiseres] verbetert. Datzelfde geldt voor de betrokkenen die geen directe partij zijn in deze procedure. Dat zijn bijvoorbeeld de artsen die het eens zijn met [eiseres] én de artsen die een andere mening hebben, maar uiteraard ook de familieleden van [eiseres] en andere personen die haar steunen. Toch is het tot nu toe niet gelukt om in onderling overleg op één lijn te komen over de medische behandeling van [eiseres] . Dat is bijzonder spijtig, maar wel de stand van zaken op dit moment. Het heeft ertoe heeft geleid dat [eiseres] de voorzieningenrechter vraagt een beslissing te nemen. Die beslissing wordt genomen aan de hand van de hierna nog te bespreken juridische regels die in dit soort zaken gelden. Uiteindelijk is dat een vrij zakelijk verhaal. Dat doet er echter niets aan af dat het achterliggende belang natuurlijk alles behalve zakelijk is en dat het logisch is dat de zaak daarom met veel emoties gepaard gaat, ook al komt dat in de bespreking hierna niet altijd terug.
4.2.
Spoedeisend belang
4.2.1.
Het spoedeisend belang wordt niet betwist en vloeit ook voort uit de aard van de zaak.
4.3.
Toediening TPV door de academische ziekenhuizen (althans één van hen)
Geschil in het kort
4.3.1.
[eiseres] stelt, kort gezegd, dat zij op zeer korte termijn, eventueel als tijdelijke oplossing, TPV aangeboden dient te krijgen en dat de academische ziekenhuizen, althans één van hen, dienen te worden verplicht om haar deze behandeling te geven. Zij stelt dat indien dit achterwege blijft, zij zal komen te overlijden. De academische ziekenhuizen weigeren TPV bij [eiseres] toe te dienen, omdat er volgens hen geen sprake is van een medische indicatie daartoe, noch sprake is van een levensbedreigende situatie zonder alternatieve behandelmogelijkheden, terwijl TPV gepaard gaat met het risico op ernstige complicaties.
Marginale toetsing
4.3.2.
Als uitgangspunt geldt dat een behandelend arts de zorg van een goed hulpverlener in acht dient te nemen en dient te handelen overeenkomstig de voor hem geldende professionele standaard. De behandelend arts heeft een eigen verantwoordelijkheid om te bepalen wat goede medische zorg voor een patiënt vereist en kan in beginsel niet verplicht worden een bepaalde behandeling uit te voeren zonder dat hij hier achter staat. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter de beslissing van de behandelend artsen van de academische ziekenhuizen om op dit moment geen TPV bij [eiseres] toe te dienen, marginaal dient te toetsen. De voorzieningenrechter zal hierbij ingaan op de vraag of de behandelend artsen van de academische ziekenhuizen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot hun beslissing hebben kunnen komen.
Standpunt [eiseres]
4.3.3.
[eiseres] voert aan dat zij in het afgelopen anderhalf jaar in gewicht is gedaald van zeventig kilogram naar minder dan achtenveertig kilogram. Zij geeft verder aan dat zij al negentien keer haar sonde heeft moeten laten verwijderen en sinds 29 augustus 2025 geen sondevoeding meer kan verdragen. Het behandelplan, dat onder meer bestaat uit het voortzetten van de sondevoeding, kan zij daardoor niet meer voortzetten. Volgens [eiseres] bestaat er geen alternatieve behandeling meer en verkeert zij op dit moment in een levensbedreigende situatie. Zij verwijst in dat kader naar verklaringen van haar huisarts en Cardio Zorg van begin september 2025. [eiseres] stelt dat de mogelijke complicaties die kunnen optreden bij toediening van TPV van een andere orde zijn dan het nadelige gevolg van haar huidige toestand, die volgens haar met zekerheid binnen korte termijn tot haar overlijden zal leiden.
4.3.4.
Volgens [eiseres] zijn de academische ziekenhuizen tekortgeschoten in hun zorgplicht, omdat zij weigeren TPV bij haar toe te dienen. Zij stelt dat de academische ziekenhuizen hiertoe wel de mogelijkheid hebben; ook als wordt uitgegaan van de tussen de ziekenhuizen gemaakt allocatieafspraken kan het MUMC volgens [eiseres] korter dan zes weken TPV toedienen en het Radboud UMC en het Amsterdam UMC hebben de mogelijkheid om TPV voor langere periode toe te dienen. [eiseres] betoogt dat de academische ziekenhuizen ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat geen indicatie bestaat om in aanmerking te komen voor TPV. Volgens [eiseres] weigeren de academische ziekenhuizen TPV toe te dienen, omdat zij CVS/ME heeft en zij er ten onrechte vanuit gaan dat dit een psychische ziekte is. De behandelend artsen van de academische ziekenhuizen zijn bovendien niet gespecialiseerd in CVS/ME en POTS, waardoor zij uitsluitend redeneren vanuit hun eigen expertisegebied als MDL-arts. Dit resulteert erin dat de behandelend artsen op basis van het motiliteitsonderzoek hebben vastgesteld dat bij [eiseres] geen sprake is van darmfalen, terwijl bij CVS/ME- en POTS-patiënten zoals [eiseres] – ondanks normale motiliteitsmetingen – wel degelijk sprake kan zijn van darmfalen, aldus [eiseres] . De academische ziekenhuizen hebben volgens [eiseres] wegens gebrek aan kennis over CVS/ME en POTS met dit scenario geen rekening gehouden. Ter onderbouwing van haar stelling dat de diagnose waarop de academisch ziekenhuizen zich op beroepen onvolledig is, verwijst [eiseres] naar de brieven van [naam arts 3] (niet praktiserend huisarts en verzekeringsarts en ook lijdend aan ME/CVS) van 7 en 17 september 2025, naar een wetenschappelijk artikel (mede) geschreven door Engelse artsen [naam arts 4] en [naam arts 5] die gespecialiseerd zijn op het gebied van ME/CVS en naar een schriftelijke verklaring van deze artsen. Zij verwijst ook naar de in Engeland geldende NICE-richtlijn, op basis waarvan volgens haar CVS/ME-patiënten in Engeland in aanmerking kunnen komen voor TPV mits ten minste aan één van de vijf in de richtlijn genoemde voorwaarden is voldaan, terwijl [eiseres] aan alle vijf van deze voorwaarden voldoet.
4.3.5.
[eiseres] voert aan dat zij dus wel degelijk in aanmerking komt voor TPV. Zij stelt dat [naam MDL-arts 2] (van het MUMC) daar aanvankelijk ook bereid toe was en dat hij haar om die reden ook heeft doorverwezen naar het Radboud UMC en het Amsterdam UMC.
Standpunt academische ziekenhuizen
4.3.6.
De academische ziekenhuizen betwisten dat [eiseres] TPV toegediend dient te krijgen, omdat daartoe volgens hen (ten tijde van de beoordelingen in de academische ziekenhuizen) geen medische indicatie bestaat. De academische ziekenhuizen betogen dat zij zich dienen te houden aan de professionele standaard en op basis hiervan uitsluitend TPV kan worden toegediend indien sprake is van darmfalen. Hiervan kan slechts worden afgeweken als sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, namelijk als sprake is van een levensbedreigende situatie zonder alternatieve behandelmogelijkheden. Hier is volgens hen geen sprake van. [naam MDL-arts 2] (van het MUMC) concludeert namelijk dat bij [eiseres] geen sprake is van darmfalen, omdat hij geen afwijkende motiliteitsmetingen heeft vastgesteld. Het Radboud UMC bevestigt dit en het Amsterdam UMC sluit zich aan bij deze beoordeling. De academische ziekenhuizen betwisten bovendien dat sprake is van een levensbedreigende situatie. Uit de verklaringen van de cardiologen van Cardio Zorg en de huisarts van [eiseres] blijken geen diagnostische gegevens waaruit kan worden afgeleid dat haar situatie levensbedreigend is, terwijl [eiseres] door de huisarts of behandelend MDL-arts [naam MDL-arts 1] kennelijk niet is verwezen naar de spoedeisende hulp. Daarnaast betogen de academische ziekenhuizen dat het eerder door [naam MDL-arts 2] voorgestelde behandelplan, dat [eiseres] na vier weken vroegtijdig heeft afgebroken, nog steeds passend is. Het MUMC is nog steeds bereid om deze behandeling uit te voeren en ziet ook voldoende mogelijkheden om een oplossing te vinden voor de door [eiseres] eerder ervaren problematiek door bijvoorbeeld te kijken naar een andere ingang voor de sondevoeding of maatregelen te nemen om het uitvallen van de sonde te voorkomen. De academische ziekenhuizen betogen dat [eiseres] te vroeg heeft geconcludeerd dat zij geen baat heeft bij de behandeling, omdat de klachten door de medicatie in het begin kunnen verergeren en de positieve effecten pas na acht tot twaalf weken merkbaar zullen zijn en daarbij ook nog andere geneesmiddelen ingezet kunnen worden. Zij betwisten (mede gelet op het voorgaande) dat de reden voor de weigering gelegen is in het feit dat [eiseres] ME/CVS heeft, of dat zij beweren dat dit een psychische ziekte is en [eiseres] daarom geen recht zou hebben op TPV. De academische ziekenhuizen benadrukken daarnaast ook dat het toedienen van TPV levensbedreigende risico’s met zich meebrengt, zoals trombose en infecties in de bloedbaan, waardoor zij geacht worden terughoudend te zijn met de toediening hiervan.
4.3.7.
De academische ziekenhuizen voeren verder aan dat de casestudie die is beschreven in het artikel van de Engelse artsen [naam arts 4] en [naam arts 5] slechts een signalerende werking heeft, waaruit geen wetenschappelijk verantwoorde conclusie ten aanzien van de behandeling van [eiseres] kan worden getrokken. De daarin genoemde casussen uit Engeland zijn volgens de academische ziekenhuizen niet vergelijkbaar met de zaak van [eiseres] . Zij verwijzen op hun beurt naar wetenschappelijke artikelen van MDL-artsen waarin deze – kort gezegd – concluderen dat TPV in beginsel niet moet worden aangeboden bij patiënten zonder bewezen darmfalen. Bovendien trekt [eiseres] volgens de academische ziekenhuizen uit de NICE-richtlijn ten onrechte de conclusie dat hieruit zou blijken dat TPV toegediend dient te worden. Uit de richtlijn blijkt volgens hen alleen dat TPV een mogelijkheid kan zijn, welke mogelijkheid de behandelend artsen in Nederland ook hebben beoordeeld, maar geen indicatie voor zagen.
4.3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam MDL-arts 2] voorts betwist dat hij aanvankelijk wel TPV bij [eiseres] wilde toedienen en haar om die reden heeft verwezen naar het Radboud UMC en het Amsterdam UMC. Hij heeft toegelicht dat hij [eiseres] naar het Radboud UMC (voor een second opinion) en naar het Amsterdam UMC (voor een third opinion) heeft doorverwezen, omdat hij in de basis uitgaat van hetgeen de patiënt aangeeft en dat serieus neemt. Hij betwist dat hij zelf een indicatie zag voor het toedienen van TPV bij [eiseres] .
Oordeel voorzieningenrechter
4.3.9.
[eiseres] stelt dat van de voorzieningenrechter niet kan worden gevergd om een keuze te maken tussen twee medische opvattingen maar dat ook zonder een dergelijke keuze kan worden beoordeeld of TPV (als tijdelijke oplossing) bij haar moet worden toegediend. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat dit niet het geval is, omdat [eiseres] haar vorderingen onderbouwt met de stelling dat het ziekenhuis op medisch onjuiste gronden heeft geconcludeerd dat zij geen TPV toegediend krijgt, zodat zij op dit punt wel een beslissing verlangt van de voorzieningenrechter. Zoals de voorzieningenrechter reeds onder rechtsoverweging 4.3.2. heeft toegelicht, dient daarbij de beslissing van de academische ziekenhuizen om geen TPV bij [eiseres] toe te dienen, marginaal te worden getoetst.
4.3.10.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de stukken uit het medisch dossier van [eiseres] niet kan worden afgeleid dat de academische ziekenhuizen geen TPV voorstaan, omdat [eiseres] ME/CVS-patiënte is of omdat de klachten van [eiseres] (deels) toegeschreven worden aan psychische problematiek. Omdat aan de hand van de wel vermelde redenen duidelijk wordt uitgelegd waarom de academische ziekenhuizen geen TPV willen aanbrengen, is er ook onvoldoende reden om aan te nemen dat de diagnose ME/CVS en/of de aanname dat er sprake zou zijn van een psychische aandoening toch (een) reden(en) zoud(en) zijn waarom de gevraagde behandeling wordt geweigerd. De kritiek van de medici die [eiseres] aanhaalt ( [naam arts 3] , Cardio Zorg en Engelse artsen) op basis van de stelling dat dit wel een rol heeft gespeeld in het besluit van de academische ziekenhuizen, kan dan ook geen rol spelen bij de beoordeling door de voorzieningenrechter.
4.3.11.
Aan de hand van de door [eiseres] enerzijds en de academische ziekenhuizen anderzijds aangevoerde argumenten kan worden vastgesteld dat zij verschillende visies hebben over de juiste behandelmethode naar aanleiding van de gezondheidstoestand van [eiseres] . De academische ziekenhuizen hebben in dat kader uitvoerig toegelicht waarom zij hebben geconcludeerd dat de door het MUMC gekozen behandeling op dit moment passend is en waarom het toedienen van TPV niet. Zij zijn daarbij ingegaan op de vraag of het ziektebeeld van [eiseres] in de regel aanleiding geeft om TPV toe te dienen en zo nee, of er op dit moment sprake is van een uitzonderingssituatie waarin dat toch aan de orde zou moeten zijn. Omdat deze medische oordelen daarmee van een begrijpelijke motivering zijn voorzien, kan de voorzieningenrechter de beslissing van de academische ziekenhuizen niet terzijde schuiven en hen (en daarmee de artsen) opdragen de TPV toch aan te leggen..
4.3.12.
Dat de [naam arts 3] , de Engelse artsen [naam arts 4] en [naam arts 5] en de artsen van Cardio Zorg volgens [eiseres] wel voldoende indicatie zien om TPV toe te dienen, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat andere artsen een andere opvatting hebben over het nut en de noodzaak van een behandelmethode, betekent niet dat een deugdelijk onderbouwd standpunt van de academische ziekenhuizen – met inachtneming van de marginale toets – opzij moet of kan worden gezet. Dit nog afgezien van het feit dat de door [eiseres] aangehaalde opinies niet afkomstig zijn van MDL-artsen die [eiseres] voor haar problemen met haar darmen hebben behandeld of onderzocht.
Tussenconclusie
4.3.13.
Kort samengevat is hiervoor het volgende vastgesteld en geoordeeld. [eiseres] wil dat de academische ziekenhuizen haar TPV aanbieden. De academische ziekenhuizen zijn daar (nu) niet toe bereid. Het verschil van mening tussen [eiseres] en de academische ziekenhuizen gaat over de vraag wat op dit moment een passende behandeling is. De voorzieningenrechter kan in zo’n geval de (artsen werkzaam bij de) academische ziekenhuizen alleen verplichten de door de patiënt gewenste behandeling te geven als zij hun beslissing om dat niet te doen in redelijkheid niet hebben kunnen nemen. Omdat de academische ziekenhuizen goed hebben uitgelegd waarom zij (op dit moment) tegen TPV zijn, kan die conclusie niet worden getrokken.
4.3.14.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering van [eiseres] om de academische ziekenhuizen, althans één van hen, te veroordelen om TPV toe te dienen, afwijzen.
4.4.
Zorgdragen toediening TPV door VGZ
Standpunt [eiseres]
4.4.1.
stelt dat VGZ gehouden is ervoor te zorgen dat zij TPV krijgt toegediend, althans dat VGZ er zorg voor dient te dragen dat zij bij een andere zorgaanbieder TPV ontvangt. Zij voert daartoe aan dat VGZ op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst en op grond van artikel 11 Zorgverzekeringswet (Zvw) gehouden is te zorgen dat zij noodzakelijke medische zorg ontvangt. Volgens [eiseres] heeft VGZ niet aan deze verplichting tot zorgbemiddeling voldaan, omdat zij geen TPV toegediend krijgt. [eiseres] roept hierbij de verdragsrechtelijke bescherming van de artikelen 2 (recht op leven) en artikel 3 (verbod op onmenselijke behandeling) van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) op. Daarnaast verwijst zij naar een uitspraak van de voorzieningenrechter in Arnhem, waarin VGZ volgens haar werd veroordeeld om adequate zorg aan de betreffende patiënt te bieden.
Standpunt VGZ
4.4.2.
VGZ betwist dat zij als zorgverzekeraar tekortgeschoten is in de nakoming van de zorgverzekeringsovereenkomst met [eiseres] . Zij betoogt dat zij als zorgverzekeraar twee verplichtingen heeft, namelijk het vergoeden van de zorg en zorgbemiddeling. Nog daargelaten dat [eiseres] geen vordering heeft ingesteld die ziet op de vergoeding van TPV, is het vergoeden hiervan volgens VGZ geen discussiepunt in de onderhavige procedure nu ervan uit VGZ geen financiële belemmering bestaat om de aanleg van TPV te vergoeden als de behandelend artsen dat geïndiceerd achten. VGZ betoogt verder dat zij aan haar inspanningsverplichting tot zorgbemiddeling heeft voldaan door bij e-mail van 17 april 2025 [eiseres] op de hoogte te stellen van mogelijke zorgaanbieders die TPV kunnen toedienen. Bovendien betwist VGZ dat de door [eiseres] genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter in Arnhem vergelijkbaar is met de onderhavige zaak, omdat dit in tegenstelling tot deze zaak een naturapolis betrof.
Oordeel voorzieningenrechter
4.4.3.
VGZ heeft gelet op het voorgaande voldoende gemotiveerd gesteld dat zij heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van de zorgverzekeringsovereenkomst, onder andere door middel van zorgbemiddeling door [eiseres] op de hoogte te stellen van mogelijke zorgaanbieders voor het toedienen van TPV. [eiseres] heeft op het verweer van VGZ niet meer gereageerd en er dus niets tegenin gebracht. De omstandigheid dat de behandelend artsen van [eiseres] geen medische indicatie zien voor het toedienen van TPV kan niet aan VGZ worden verweten. VGZ voert terecht aan dat zij namelijk niet gehouden is een zorgaanbieder te verplichten een gewenste behandeling aan te bieden als daar geen medische indicatie voor bestaat. Dit valt niet onder de inspanningsverplichting van artikel 11 Zvw. Nu niet is gebleken dat VGZ niet heeft voldaan aan haar verplichting tot zorgbemiddeling, slaagt het beroep op artikel 2 en 3 EVRM alleen al om die reden niet. De voorzieningenrechter is dus van oordeel dat de rechtsbasis van de vordering van [eiseres] om VGZ te veroordelen tot het toedienen van TPV, althans te veroordelen om er zorg voor te dragen dat zij een zorgaanbieder elders vinden, niet is komen vast te staan. De vordering zal worden afgewezen.
Rechtbank Limburg 2 oktober 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:9505