Hof Den Bosch 060710 goed wg-er kan verzekeringsplicht hebben m.b.t. verzekering van wn-ers voor risico’s van geweld van TBS-patiënten.
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Bosch 060710 goed wg-er kan verzekeringsplicht hebben m.b.t. verzekering van wn-ers voor risico’s van geweld van TBS-patiënten.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [X.], geboren [geboortedatum] 1958, is vanaf 1 september 2001 als socio-therapeut in loondienst werkzaam geweest bij de stichting. In maart 2003 werkte [X.] op de gesloten afdeling Sfinx II van de stichting, waar TBS-patiënten worden verpleegd.
b. Op 10 maart 2003 is [X.], tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden, door de TBS-patiënt [Y.] vastgepakt en meermalen met kracht geslagen, onder andere op zijn hoofd. [X.] heeft hierdoor lichamelijk letsel opgelopen en is per 13 september 2004 volledig arbeidsongeschikt verklaard. Sinds die datum ontvangt [X.] een WAO-uitkering, welke per 13 maart 2006 is omgezet in een vervolguitkering.
c. [X.] heeft thans de status van arbeidsgehandicapte. De arbeidsovereenkomst met de stichting is inmiddels beëindigd.
(...)
4.13. In grief 3 stelt [X.] dat, ook als er geen sprake is van nalatigheid van de werkgever in de zin van artikel 7:658 BW, de werkgever toch aansprakelijk kan zijn op grond van artikel 7:611 BW omdat de werkgever niet heeft voldaan aan de vereisten van goed werkgeverschap. [X.] betoogt, onder verwijzing naar het vonnis van de kantonrechter Beetsterzwaag d.d. 12 juni 2001, Praktijkgids 2001, nr. 5714, dat de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt tengevolge van onvoorspelbaar gedrag van een patiënt in redelijkheid voor risico van de werkgever behoort te blijven op grond van artikel 7: 611 BW, ook al heeft de werkgever aan zijn zorgplicht ex artikel 7:658 BW voldaan.
4.14. In aansluiting hierop bestrijdt [X.] in grief 4 het oordeel van de kantonrechter dat de stichting op grond van artikel 7:611 BW niet aansprakelijk is. [X.] stelt dat de kantonrechter ten onrechte oordeelt dat de door de stichting bij de Onderlinge Waarborgmaatschappij Centramed B.A. afgesloten aansprakelijkheidsverzekering in 2003 adequaat en gebruikelijk was.
[X.] betoogt dat de door de stichting bij Centramed afgesloten verzekering niet adequaat is omdat deze – blijkens het standpunt van de de verzekeraar Centramed - geen dekking biedt voor de door [X.] geleden schade. De stichting heeft ook geen collectieve ongevallenverzekering afgesloten, noch [X.] gewaarschuwd voor bijzondere risico’s en mogelijke gevolgen van het werk als socio-therapeut. Voorts heeft de stichting geen gevarengeld betaald voor dit soort risico’s noch bijgedragen in de kosten van een door de personeelsleden zelf individueel af te sluiten verzekering voor deze risico’s. Nu de stichting delict-gevaarlijke TBS-patiënten in behandeling neemt, behoort het tot de taak van de stichting ervoor zorg te dragen dat haar werknemers op een deugdelijke manier zijn beschermd tegen de financiële gevolgen van de gevaarlijke werkomstandig- heden, aldus [X.]. Het is niet te billijken dat de financiële gevolgen van deze bedrijfsrisico’s voor rekening van de werknemer worden gelaten, terwijl een werknemer die tijdens werktijd een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt, zijn schade wel op grond van artikel 7:611 BW kan verhalen op de werkgever. [X.] verwijst naar de rechtspraak inzake de aansprakelijkheid van de werkgever voor schade van de werknemer tengevolge van verkeersongevallen.
4.15. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.16. Het betoog van [X.] dat de stichting verplicht is zijn schade te vergoeden omdat de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt tengevolge van onvoorspelbaar gedrag van een patiënt in redelijkheid voor risico van de werkgever behoort te komen, verwerpt het hof.
4.16.1. Indien een dergelijke vergoedingsplicht zou worden aangenomen, zou dit inhouden dat de aansprakelijkheid van de werkgever in ondernemingen waarin werknemers een verhoogd risico lopen op schade tengevolge van bedrijfsongevallen, het karakter krijgt van een algemene risicoaansprakelijkheid jegens de werknemer voor de geldelijke gevolgen van bedrijfsongevallen. Een dergelijke onbeperkte aansprakelijkheid is niet verenigbaar met het uitgangspunt van de wet dat de werkgever binnen de grenzen van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor bedrijfsongevallen.
4.16.2. Bijzondere omstandigheden of een bijzondere werksituatie die in het onderhavige geval een vergoedingsplicht zouden kunnen meebrengen doen zich niet voor, nu aan het werken met – delict-gevaarlijke - TBS-patiënten inherent is dat gevaar bestaat voor geweldpleging tegen het personeel. [X.] heeft niet gesteld dat dit gevaar bij de stichting in vergelijking met andere instellingen waarin TBS-patiënten zijn opgenomen, van bijzondere ernst of aard was, hij zich daarvan niet bewust was of behoefde te zijn en dat op de stichting daarom dienaangaande een bijzondere zorgplicht rustte.
4.17. Wat betreft het betoog van [X.] dat de stichting verplicht was ten behoeve van haar personeel een verzekering (schade of sommenverzekering) af te sluiten, overweegt het hof het volgende.
4.18. In HR 1-2-2008, LJN BB6175 en HR 1-2-2008, LJN BB4767 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de werkgever uit hoofde van zijn verplichting zich als goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval.
De Hoge Raad baseert dit oordeel op het gegeven dat de risico’s van ongevallen die aan het gemotoriseerd verkeer verbonden zijn mettertijd hebben geleid “tot een goede verzekerbaarheid van deze risico’s tegen betaalbare premies”.
4.19. Zoals in rov. 4.16.2. is overwogen is aan het werken met – delict-gevaarlijke – TBS-patiënten inherent dat gevaar bestaat voor geweldpleging tegen het personeel en dat dus aan dit werk verbonden is dat het personeel risico’s van ongevallen loopt, veroorzaakt door TBS-patiënten die de stichting in behandeling heeft genomen. Uit de door [X.] als productie 1 bij memorie van grieven overgelegde staten van geweldpleging tegen personeel blijkt dat dit risico zich ook daadwerkelijk realiseert.
Deze risico’s worden door het personeel dagelijks gelopen.
Indien komt vast te staan dat deze risico’s in 2003 goed verzekerbaar waren tegen betaalbare premies, is het hof van oordeel dat de stichting uit hoofde van haar verplichting zich als goed werkgever te gedragen gehouden was zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering.
4.20. Partijen hebben in dit geding geen gegevens verschaft op grond waarvan het hof kan vaststellen of de risico’s van geweldpleging van TBS-patiënten van de stichting tegen haar personeel goed verzekerbaar waren tegen betaalbare premies. Het gaat dan met name om de verzekering van schadeposten die als gevolg van bedoelde geweldpleging kunnen ontstaan en waarvan in het onderhavige geding door [X.] vergoeding is gevorderd, te weten:
a. verlies van arbeidsvermogen wegens (blijvende) arbeidsongeschiktheid;
b. gemist carrière-perspectief;
c. inschakeling van huishoudelijke hulp thuis;
d. verlies van zelfwerkzaamheid;
e. reiskosten;
f. immateriële schade.
4.21. Het hof zal daarom partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte erover uit te laten of en in hoeverre een of meer van bovenstaande schadeposten in 2003, ontstaan als gevolg van geweldpleging van TBS-patiënten tegen personeel van de stichting, goed verzekerbaar waren tegen betaalbare premies.
4.21.1. Afhankelijk van de informatie die partijen hierover verschaffen, zal het hof beoordelen of een deskundigenonderzoek dienaangaande noodzakelijk is. Vooruitlopend hierop verzoekt het hof partijen in hun akte zich bij voorbaat ook reeds uit te laten over de aan de deskundige(n) te stellen vragen en over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n).
4.22. Het in rov. 4.19. vermelde oordeel van het hof houdt in dat ook met betrekking tot risico’s van ongevallen die geen verband houden met het gemotoriseerd verkeer, de werkgever gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij bij bedrijfsongevallen betrokken raken, mits kan worden vastgesteld dat deze risico’s goed verzekerbaar waren tegen betaalbare premies.
4.22.1. Nu met dit oordeel een wezenlijke uitbreiding plaatsvindt van de gevallen waarin door de Hoge Raad in de recente arresten van 1-2-2008, LJN BB6175 en BB4767 op de voet van artikel 7:611 BW een verzekeringsplicht van de werkgever is aanvaard, acht het hof grond aanwezig te bepalen dat tegen dit tussenarrest beroep in cassatie kan worden ingesteld (art. 401a, lid 2 Rv). LJN BN0734