HR 080208 art. 81 RO, 7:611 is geen vergaarbak voor alle gevallen waarin 7:658 BW geen soelaas biedt
- Meer over dit onderwerp:
HR 080208 art. 81 RO, AG Spier; 7:611 is geen vergaarbak voor alle gevallen waarin 7:658 BW geen soelaas biedt
3.22 Onderdeel 4 trekt ten strijde tegen rov. 2.15 waarin het Hof aansprakelijkheid op de voet van de artikelen 6:2, 6:248 en 7:611 BW afwijst. Het onderdeel komt daartegen op uitsluitend onder verwijzing naar de mvg onder 16. Daar wordt het beroep als volgt aangekleed:
a) het is een ervaringsfeit dat werknemers niet steeds alle nodige voorzichtigheid in acht nemen;
b) datzelfde geldt, zoals in casu, voor "collega's";
c) de regeling inzake "verkeersongevallen" (HR 12 januari 2001, NJ 2001, 253) moet worden toegepast; immers kan moeilijk halt worden gehouden bij dergelijke gevallen (onder verwijzing naar Hartlief, NTBR 2002 blz. 467/8);
d) het gaat hier om verwezenlijking van aan het werk verbonden risico's.
3.23 Het onderdeel onderneemt, naar de kern genomen en mede in het licht van de s.t. blz. 5/6, een moedige poging het huidige recht op het stuk van aansprakelijkheid voor arbeidsongevallen op zijn kop te zetten. Een poging die, in elk geval bezien vanuit de optiek van slachtoffers, stellig sympathiek is. Maar zij is tot mislukken gedoemd.
3.24 Nog onlangs, bij de introductie van art. 7:658 BW, heeft de wetgever als hoofdregel gekozen voor een schuldaansprakelijkheid. Het door [eiser] bepleite stelsel komt er, ontdaan van de weinige franje die eraan zit, op neer dat deze zou moeten worden geabandonneerd. Klaarblijkelijk in alle gevallen waarin deze bepaling geen soelaas biedt én waarin een band met de werkzaamheden bestaat, zou de werkgever aansprakelijk zijn.
3.25 Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter verre te buiten een dergelijke stap te zetten. Niet alleen omdat aldus het wettelijk stelsel teniet wordt gedaan, maar ook omdat - nog wel met terugwerkende kracht - een onvoorzienbare aansprakelijkheid in het leven zou worden geroepen. Een aansprakelijkheid waarvan ongewis is of deze wel door verzekering wordt gedekt en, zo ja, of zij wel gedekt zal blijven.(7)
3.26 Voor de toekomst zou zo'n aansprakelijkheid, voor zover zij slechts ziet op ongevallen, m.i. verzekerbaar moeten zijn, daargelaten voor welke premies.(8) Het wettelijk stelsel laat m.i. evenwel niet toe om hier onderscheid te maken tussen arbeidsongevallen en beroepsziektes. Zoals bekend zijn verzekeraars, m.i. niet ten onrechte, vooral beducht voor long tail-schades. Een onbeperkte aansprakelijkheid daarvoor door het vér buiten zijn grenzen oprekken van art. 7:611 BW zal allicht tot onverzekerbaarheid leiden. En als zij dat thans al niet is, moet worden gevreesd dat zij dat op enig moment wel zal (kunnen) worden. Nu AVB-polissen op claims made-basis plegen te zijn geschoeid, zou dat er, praktisch gesproken, op neerkomen dat werkgevers, nog wel zonder wettelijke basis, met een potentieel ongedekte aansprakelijkheid zouden worden opgezadeld.(9)
3.27 De - via een verwijzing naar de mvg - aangevoerde argumenten van mr Aantjes doen hieraan niet af. Nog daargelaten dat de chauffeur geen collega was van [eiser] en dat de rechtspraak met betrekking tot art. 7:658 BW al rekening houdt met het argument van de dagelijkse sleur.(10)
3.28.1 Vermoedelijk is wel waar dat de precieze grenzen van art. 7:611 BW niet nauwkeurig kunnen worden afgebakend. Maar dat betekent uiteraard niet dat deze grenzen geheel moeten verdwijnen waardoor art. 7:611 (of 6:248 BW) een vergaarbak zou worden voor alle gevallen waarin art. 7:658 BW geen soelaas biedt. De schaarse rechtspraak waarin Uw Raad art. 7:611 BW voor - kort gezegd - ongevallen die met het werk verband hielden, heeft toegepast, biedt voor een tegengesteld oordeel geen enkele steun.
3.28.2 In de schaarse gevallen waarin aansprakelijkheid op de voet van art. 7:611 BW is aangenomen, ging het telkens om bijzondere omstandigheden. Situaties waarin art. 7:658 (of 6:248) BW juist vanwege de bijzondere setting niet of hooguit slechts met veel kunst en vliegwerk soelaas had kunnen bieden.(11)
3.28.3 Ter vermijding van mogelijk misverstand: ik zeg niet en bedoel evenmin dat art. 7:611 BW steeds (of zelfs maar vaak) een panacee is voor gevallen waarin art. 7:658 BW vanwege een bijzondere setting geen uitkomst biedt.(12)
3.29 Het beroep op Hartlief berust op een verkeerde lezing van zijn betoog. Deze scherpe analyticus van de rechtspraak van Uw Raad onderkent uiteraard dat art. 7:611 BW geen vluchthaven is voor alle benadeelden die tevergeefs op art. 7:658 BW beroep doen.(13)
3.30 Kortom: ook deze klacht mislukt. LJN BB7423