Hof Arnhem-Leeuwarden 180716 strafzaak; alternatieve causaliteit; aanprakelijkheid voor hersenletsel benadeelde partij
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 180716 strafzaak; alternatieve causaliteit; aanprakelijkheid voor hersenletsel benadeelde partij
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 16 november 2014 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk Y van het leven te beroven, met dat opzet met kracht:
- met geschoeide voet tegen het gezicht en/of hoofd van die Y heeft geschopt en/of getrapt, terwijl die Y op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
(...)
Vordering van de benadeelde partij Y
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.849,69, bestaande uit € 5.000,00 immateriële en € 1.849,69 materiële schade, met daarbij de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is van de zijde van de verdediging weersproken.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering primair moet worden afgewezen, subsidiair niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De benadeelde partij heeft het causaal verband tussen de schop en het letsel bestreden.
Er is verder aangevoerd dat er slechts één rapport van een arts is overgelegd, waarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van enig letsel, maar dat er ook al bepaalde symptomen aan de orde waren voorafgaand aan het incident.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat salarisspecificaties ontbreken.
Ten aanzien van de immateriële schade:
Indien de schade een gevolg kan zijn van twee of meer gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en vast staat dat de schade door ten minste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, dan rust de verplichting om de schade te vergoeden op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is.
Het handelen van verdachte heeft het bewezenverklaarde letsel kunnen veroorzaken.
Derhalve is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van de vordering acht het hof, gezien de gevolgen van verdachtes handelen, redelijk en billijk. De vordering ter zake van immateriële schade zal daarom worden toegewezen.
Ook het materiële deel van de vordering kan worden toegewezen nu deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomt.
Ten aanzien van de post 'verlies arbeidsvermogen' is, gezien de salarisspecificatie, voldoende aannemelijk geworden dat de gevorderde schade is geleden.
De hoofdelijkheidsclausule is in de onderhavige zaak niet aan de orde aangezien voor dat onderdeel van het incident (het schoppen tegen het gezicht/hoofd) het medeplegen niet is bewezen verklaard.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/hof-arnhem-leeuwarden-180716 met dank aan mr. N.T.G. Greven, Keuning Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.