Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 250717 verweer tzv hoofdelijke veroordeling nav tweede ongeval is onvoldoende weersproken; tenzij-bepaling 6:99 BW

Hof 's-Hertogenbosch 250717 ongeval tijdens re-integratie; onvoldoende gesteld/bewezen tzv inkomen voor en na detentie
- verweer tzv hoofdelijke veroordeling nav tweede ongeval is onvoldoende weersproken; tenzij-bepaling 6:99 BW;
- vordering BGK volledig toegewezen

vervolg op: rb-limburg-090915-whiplash-twee-ongevallen-toegenomen-letsel-na-2e-ongeval-onvoldoende-onderbouwd-geen-mengschade-of-alternatieve-causaliteit

Aansprakelijkheid Waarborgfonds voor immateriële schade en buitengerechtelijke kosten.

3.32.
De grieven 1 tot en met 8, komen erop neer dat het Waarborgfonds hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade. 

3.32.1. Het Waarborgfonds heeft die aansprakelijkheid betwist.

3.33.
In artikel 6:99 BW is bepaald: “Kan de schade een gevolg zijn van twee of meer gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en staat vast dat de schade door ten minste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, dan rust de verplichting om de schade te vergoeden op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is.”

3.34.
De gebeurtenissen waarvan de schade een gevolg kan zijn als bedoeld in voormeld artikel zijn het ongeval op 6 juni 2008 en het ongeval op 7 oktober 2011. De schade bestaande uit immateriële schade en uit buitengerechtelijke kosten is in ieder geval door het eerste ongeval ontstaan. Hieruit volgt dat naast [Schadeverzekeringen NV] ook op het Waarborgfonds de verplichting rust die schade te vergoeden.

3.35.
Het verweer van het Waarborgfonds dat de immateriële schade niet het gevolg is van het tweede ongeval, is, zo begrijpt het hof, gebaseerd op de uitzondering zoals bedoeld in artikel 6:99 in fine BW. [appellant] heeft dit verweer onvoldoende weersproken, zodat het verweer van het Waarborgfonds slaagt. Immers met betrekking tot de immateriële schade heeft de advocaat van [appellant] ter comparitie van partijen in eerste aanleg verklaard dat [appellant] heeft gezegd dat hij zich na het tweede ongeval weliswaar slechter voelde, maar dat het niet veel slechter was omdat hij zich al slecht voelde. Voorts blijkt uit de stellingen van [appellant] en uit de door [appellant] overgelegde stukken niet voldoende concreet van een aanwijsbare en relevante mate van toename van klachten na het tweede ongeval. Slechts in de brief van 1 december 2011 van dr. [neuroloog] , neuroloog verbonden aan het [ziekenhuis] te [plaats] , welke brief gericht is aan huisarts van [appellant] , is vermeld dat [appellant] vertelt dat er een toename is van pijnklachten. Het betreft dus enkel een mededeling van [appellant] . Bovendien is de door [appellant] medegedeelde toename van pijnklachten niet gespecificeerd. De conclusie van [arts] , arts verbonden aan [bedrijf medische advisering] , getrokken in zijn brief aan de advocaat van [appellant] van 25 april 2012 (inleidende dagvaarding productie 40), bouwt voort op voormelde brief van [neuroloog] en voegt derhalve aan die brief niets toe. De vordering van [appellant] om het Waarborgfonds hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade dient te worden afgewezen.

3.36.
Wat de buitengerechtelijke kosten betreft zien die, zoals blijkt uit de producties 46 en 47 overgelegd bij inleidende dagvaarding, voor een substantieel deel op kosten gemaakt vóór het tweede ongeval. Daarmee is bewezen dat de schade bestaande uit buitengerechtelijke kosten gemaakt vóór het tweede ongeval, niet het gevolg is van het tweede ongeval waarvoor het Waarborgfonds aansprakelijk is. [appellant] heeft in zijn vordering echter geen onderscheid gemaakt tussen buitengerechtelijke kosten die vóór dan wel na het tweede ongeval zijn gemaakt. Gelet hierop is de vordering van [appellant] , die vordert om het Waarborgfonds voor alle buitengerechtelijke kosten hoofdelijk naast [Schadeverzekeringen NV] te veroordelen, onvoldoende bepaald. De vordering van [appellant] om het Waarborgfonds te veroordelen tot vergoeding van schade wegens buitengerechtelijke kosten dient dus te worden afgewezen.

ECLI:NL:GHSHE:2017:3351