Overslaan en naar de inhoud gaan

Raad van Toezicht 2006-032: verzekeraar A moet ook de schaderegeling voor ongeval B ter hand nemen

Raad van Toezicht 2006-032: verzekeraar A moet ook de schaderegeling voor ongeval B ter hand nemen

1. Het moge zo zijn dat verzekeraar A en het voor verzekeraar A optredende schaderegelingsbureau wellicht aanvankelijk op goede gronden het standpunt hebben kunnen innemen dat ter zake van de gevolgen van het ongeval van 17 januari 2001 een eindafwikkeling mogelijk was. Het stond hun evenwel niet vrij dit standpunt te blijven innemen en op basis daarvan tot de afwikkeling van alleen de gevolgen van het ongeval van 17 januari 2001 over te gaan, nadat hun bekend was geworden dat klager op 4 februari 2004 opnieuw een ongeval was overkomen en zich de in artikel 10 van Bedrijfsregeling No. 15 beschreven situatie voordeed dat klager ‘door twee of meer verkeersongevallen letsel heeft opgelopen en op voorhand niet direct is vast te stellen welk letsel is toe te rekenen aan de te onderscheiden ongevallen’. De gevolgen van het eerste ongeval waren voordat het tweede ongeval zich voordeed nog niet afgewikkeld. Klager was het niet eens met het standpunt van verzekeraar A dat tot eindafwikkeling kon worden overgegaan. Dat de situatie van artikel 10 zich voordoet blijkt ook hieruit dat verzekeraar B blijkens zijn verweerschrift het standpunt inneemt dat het ongeval van 4 februari 2004 slechts heeft geleid tot ‘een tijdelijke verergering van reeds bestaande klachten’. Onder die omstandigheden had toepassing van artikel 10 van Bedrijfsregeling No. 15 ertoe moeten leiden dat een regelend verzekeraar de schadeafwikkeling ter zake van beide ongevallen op zich had genomen.

2. Wat over dat laatste precies is besproken tussen verzekeraar A, het voor hem optredende schaderegelingsbureau en verzekeraar B, is niet komen vast te staan omdat de lezingen niet geheel overeenstemmen, maar dit doet niet eraan af dat het op de weg van verzekeraar A had gelegen om ook de schadeafwikkeling ter zake van de gevolgen van het ongeval van 4 februari 2004 ter hand te nemen. Door dat na te laten heeft verzekeraar A de goede naam van het schadeverzekeringsbedrijf geschaad. De klacht zal derhalve gegrond worden verklaard. De Raad verbindt aan de gegrondverklaring voor verzekeraar A de consequentie dat verzekeraar A, respectievelijk het voor hem optredende schaderegelingsbureau alsnog de schadeafwikkeling ter zake van de gevolgen van het ongeval van 4 februari 2004 ter hand zal nemen, en voorts dat verzekeraar A de door de discussie over de toepasselijkheid van artikel 10 van Bedrijfsregeling No. 15 ontstane extra kosten van de advocaat, voorzover deze kosten naar aard en omvang redelijk zijn, aan klager vergoedt. De Raad ziet geen aanleiding om te oordelen dat verzekeraar A in deze schadekwestie geen gebruik mag blijven maken van het door hem ingeschakelde schaderegelingsbureau. Klachteninstituut zie ook de zaak 2006/033: Klachteninstituut