RBNHO 100523 verzoek om door gedaagde partij meegebrachte deskundigen ter zitting te horen i.s.m. equality of arms
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 100523 rb benoemt longarts ter beoordeling causaal verband tussen blootstelling aan stof en ernstig eosinofiel astma, vraagstelling
- verzoek om door gedaagde partij meegebrachte deskundigen ter zitting te horen i.s.m. equality of arms
2De verdere beoordeling
2.1.
Bij aanvang van de comparitie heeft de kantonrechter de brief van 17 maart 2023 van gedaagden besproken, waarin gedaagden hebben verzocht om de longarts (de heer [betrokkene 1]) en arbeidshygiënist (de heer [betrokkene 8]), die naar de comparitie zijn meegebracht, als informant/inhoudsdeskundige te horen, danwel (als dat niet mogelijk is) de zitting uit te stellen zodat [eiseres] ook een medisch adviseur kan meenemen. [eiseres] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De kantonrechter heeft het verzoek om de deskundigen ter zitting te horen afgewezen, omdat dit in strijd zou komen met het beginsel van ‘equality of arms’. De kantonrechter heeft de zitting ook niet aangehouden, omdat dit tot onredelijke vertraging van de procedure zal leiden.
2.2.
In lijn met het tussenvonnis van 25 januari 2023 zijn tijdens de comparitie de volgende onderwerpen aan bod gekomen:
1. de stofsituatie op het werk;
2. de oorzaak van de aandoening en de vraag of die multi- of monocausaal is;
3. de zorgplicht van [gedaagde], waaronder de vraag waarom geen arbeidshygiënist is ingeschakeld;
4. de eventuele benoeming van een deskundige en de daaraan te stellen vragen;
5. het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid.
De stofsituatie op het werk
2.3.
[eiseres] heeft ter zitting foto’s en filmpjes (overgelegd als productie 43) getoond. Het gaat om foto’s en filmpjes gemaakt op 12 oktober 2009, 12 januari 2010, 3 oktober 2010 en 24 juli 2013. Dat de beelden daadwerkelijk op die data zijn gemaakt, blijkt volgens [eiseres] uit de eigenschappen van de bestanden. [eiseres] heeft een toelichting op de beelden gegeven, waardoor de kantonrechter van oordeel is dat [eiseres] met voornoemd beeldmateriaal voldoende heeft aangetoond dat (in elk geval) op 12 oktober 2009, 12 januari 2010 en 3 oktober 2010 aanzienlijke hoeveelheden stof in en rond lokaal 018 aanwezig waren.
2.4.
Op de foto’s van 12 oktober 2009 is te zien dat op de vloeren bij de entree van lokaal 018 veel wit stof en fijn gruis ligt. Bij die verbouwing is, zo heeft [eiseres] onbetwist toegelicht, een deur in de muur geslepen en is een stuk van het lokaal (de L-vorm) afgehaald. Op andere foto’s van die datum is te zien dat leerlingen met natte doeken de tafels in het lokaal schoonmaken. Op weer een andere foto van die datum is een rode deur te zien met ‘rode’ vegen op de plekken waar al is schoongemaakt. Op de rest van de deur is een witte (stof) waas zichtbaar.
2.5.
Op de foto’s van 12 januari 2010 is een hand te zien en een tafel met stof. Op de hand zit stof dat van de tafel is geveegd. Op een andere foto is een hand te zien die stof van de DVD-speler veegt. Verder zijn er foto’s van een gescheurde poster, van stof op een opblaasvliegtuig dat aan het plafond hangt en van stof op een raamkozijn.
2.6.
Op de foto’s van 3 oktober 2010 is te zien dat er veel (grijs, zwart) stof op de plinten ligt. Op een andere foto staat de hand van [eiseres] waar stof op zit dat van het kozijn en de plinten is afgeveegd.
2.7.
Het filmpje van 24 juli 2013 is niet relevant, omdat het niets zegt over de causaliteit tussen de werkomstandigheden en de aandoening van [eiseres]. Het filmpje is immers gemaakt ruim 2,5 jaar nadat [eiseres] definitief bij [gedaagde] was uitgevallen.
2.8.
Gedaagden hebben erkend dat het getoonde beeldmateriaal in en rond lokaal 018 is gemaakt en hebben niet (althans, onvoldoende gemotiveerd) betwist dat daarop aanzienlijke hoeveelheden stof te zien zijn. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de beelden niet op de door [eiseres] genoemde data zijn gemaakt. [naam] heeft weliswaar opgemerkt dat hij de foto’s van 12 oktober 2009 niet met de betreffende dag kan matchen, maar hij heeft ook erkend ‘dat [eiseres] de foto’s wel bij terugkomst na haar ziekteperiode zal hebben gemaakt’. [eiseres] heeft bovendien toegelicht (en laten zien) dat uit de eigenschappen van de bestanden is af te leiden dat de beelden daadwerkelijk op de betreffende data zijn gemaakt en dat is door gedaagden niet weersproken.
De oorzaak van de aandoening en de vraag of die multi- of monocausaal is
2.9.
Zoals in (r.o. 5.3 van) het tussenvonnis is overwogen, mag voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel het verband tussen de gezondheidsschade en de schadelijke werkomstandigheden niet te onzeker of te onbepaald zijn.1 Er moet een redelijke mate van waarschijnlijkheid zijn over de relatie tussen de blootstelling en de klachten voordat de omkeringsregel kan worden toegepast. Wanneer sprake is van een multi-causaal ziektebeeld, wordt die redelijke mate van waarschijnlijkheid niet snel aanwezig geacht. Voor toepasselijkheid van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel bij multi-causale aandoeningen zullen - naast ontwikkelingen in de medische wetenschap ten faveure van de werknemer - bijzondere omstandigheden aanwezig moeten zijn die, ondanks de algemene onzekerheden over de oorzaken van het multi-causale ziektebeeld, sterk wijzen op het bestaan van een causaal verband tussen de arbeidsomstandigheden en het ziektebeeld.
2.10.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de niet-allergische astma (oftewel: ernstig chronisch eosinofiel astma) waaraan zij lijdt, een monocausaal ziektebeeld is, omdat uitsluitend de (terugkerende) blootstelling aan prikkels (naast aanleg) de veroorzaker van de longklachten is. [eiseres] verwijst hiervoor naar de brief van haar longarts Van den Berg van 25 mei 2021 (zie 2.29 van het tussenvonnis), waarin staat dat [eiseres] met name op stof reageert en dat andere factoren geen rol spelen. De arts baseert zich hierbij op een door [eiseres] bijgehouden dagboek, de waarneming dat de klachten verdwenen als [eiseres] langere tijd niet op school was en de mededeling van [eiseres] dat zij andere prikkels mijdt.
2.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter miskent [eiseres] daarmee dat niet-allergische astma door verschillende (soorten) prikkels kan ontstaan. Zo hebben gedaagden erop gewezen dat niet-allergische astma zowel door blootstelling aan chemische prikkels (rook, parfum, schoonmaakstoffen), fysieke prikkels (warmte en koude) als psychische prikkels (stress, verdriet, andere emoties) kan worden veroorzaakt. Dit wordt bevestigd in de brief van 25 mei 2021 van longarts Van den Berg. Ter zitting heeft [eiseres] erkend dat zij ook last heeft van andere prikkels. Naar het oordeel van de kantonrechter is alleen daarom al sprake van een aandoening met een multi-causaal karakter. Dat [eiseres] (zoals zij aangeeft) minder heftig op andere prikkels reageert dan op (huis-)stof en dat zij andere prikkels zoveel mogelijk mijdt, doet aan het multi-causale karakter van de aandoening niet af.
2.12.
Gedaagden hebben gemotiveerd weersproken dat de niet-allergische astma is veroorzaakt of verergerd door blootstelling aan stof bij [gedaagde].
2.13.
Ten eerste stellen gedaagden zich op het standpunt dat stof geen uitlokkende factor voor het klachtenbeeld is (geweest). Gedaagden wijzen er in dit verband op dat uit de medische stukken niet blijkt dat [eiseres] (over)gevoelig is voor stof, terwijl ze er (ook) niet allergisch voor is. Verder wijzen gedaagden op de brief van longarts [betrokkene 3] (productie 52 van [eiseres]). Daarin staat dat – voor beantwoording van de vraag of aannemelijk is dat [eiseres] buiten haar werkplek in relevante mate is blootgesteld aan prikkels waarop zij astmatisch reageert – nadere anamnese nodig is en het resultaat van de blootstelling aan a-specifieke prikkels van belang is (pagina 4, productie 52 [eiseres]). Verder staat daarin: ‘(…) Vraag 3. Klopt het dat zonder de terugkerende blootstelling aan de prikkel waarvoor iemand gevoelig is, geen astma ontstaat? In andere woorden: is de terugkerende blootstelling causaal voor het ontwikkelen van astma? Antwoord: Neen, dat is niet het mechanisme zoals waarschijnlijk bij client verantwoordelijk is voor de klachten. (…)’.
2.14.
Ten tweede stellen gedaagden zich op het standpunt dat [eiseres] al vóór haar indiensttreding bij [gedaagde] aan niet-allergische astma leed, zodat de aandoening niet door de werkomstandigheden kán zijn veroorzaakt. Zij verwijzen hiervoor naar producties 46 en 49 van [eiseres], waaruit wordt afgeleid dat al in 2004 (een lichte vorm van) niet-allergische astma bij [eiseres] is vastgesteld en een inhalatiemedicament specifiek voor astma is voorgeschreven.
2.15.
De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de relatie tussen de aandoening en de werkomstandigheden vooralsnog onvoldoende duidelijk is. Het is nog onduidelijk in welke mate de stofblootstellingen op 12 oktober 2009, 12 januari 2010 en 3 oktober 2010 hebben bijgedragen (danwel hebben kunnen bijdragen) aan het ontstaan, triggeren of verergeren van de niet-allergische astma. Ook is onduidelijk in hoeverre blootstelling aan (andere) prikkels buiten de werkplek hieraan hebben bijgedragen (danwel hebben kunnen bijdragen). De kantonrechter begrijpt dat een piekstroomregistratie, waarmee geregistreerd wordt welke prikkels welke klachten triggeren of verergeren, niet heeft plaatsgevonden. Tot slot kan vooralsnog niet worden uitgesloten dat de aandoening al vóór indiensttreding bij [gedaagde] is ontstaan. [eiseres] heeft weliswaar betwist dat de diagnose niet-allergische astma al vóór 2009 is gesteld, maar zij heeft geen bevredigende verklaring gegeven waarom dit wel in haar huisartsenjournaal staat en waarom zij toen wel een medicament voor astma voorgeschreven heeft gekregen.
2.16.
De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat nader onderzoek nodig is naar het verband tussen de aandoening en de arbeidsomstandigheden. Daartoe zal de kantonrechter een deskundigenbericht gelasten (zie verder: r.o. 2.27 e.v.).
De zorgplicht van [gedaagde]
2.17.
Het is aan [gedaagde] om te stellen en indien nodig te bewijzen dat zij haar zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 7:658 BW lid 1 is nagekomen.
2.18.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden door de werkplek (1) in strijd met artikel 3.2 Arbobesluit onvoldoende stofvrij te houden, (2) [eiseres] te laten werken in een lokaal dat vol (verbouwings-)stof lag, terwijl ze wist van de overgevoeligheid van [eiseres], (3) het lokaal onvoldoende te laten schoonmaken en (4) ondanks uitdrukkelijke opdracht van het UWV, geen arbeidshygiënist in te schakelen voor een arbeidshygiënisch onderzoek.
2.19.
[gedaagde] heeft hier tegenin gebracht dat zij zich uitermate heeft ingespannen om een werkbare werkplek te creëren voor [eiseres], door aanpassingen aan het lokaal te doen, door extra schoon te maken en door [eiseres] een lokaal in het nieuwe gebouw aan te bieden, waar een compleet zuiveringssysteem en luchtverversing aanwezig is.
2.20.
De kantonrechter stelt vast dat de inspanningen van [gedaagde] niet hebben kunnen voorkomen dat [eiseres] op voornoemde data heeft moeten werken in een lokaal met aanzienlijke hoeveelheden (verbouwings-)stof, ondanks dat de bedrijfsarts [gedaagde] (op 6 oktober en december 2009) had geadviseerd om het lokaal zoveel mogelijk stofvrij te houden. Dit duidt erop dat [gedaagde] op die dagen tekort is geschoten in haar verplichting om het advies van de bedrijfsarts op te volgen. Dat [eiseres] een ander lokaal in de nieuwbouw is aangeboden, doet hieraan niet af. Uit het rapport van Tri-plus volgt immers dat de nieuwbouw minder geschikt was voor [eiseres] dan lokaal 018, vanwege de verminderde binnenluchtkwaliteit en vanwege de geringere mogelijkheden tot ventilatie.
2.21.
Of [gedaagde] (door [eiseres] te laten werken in een lokaal waar op eerder genoemde data een aanzienlijke hoeveelheid stof lag) ook in strijd met artikel 3.2 van het Arbobesluit heeft gehandeld, zoals door [eiseres] is gesteld, kan de kantonrechter niet vaststellen. In het artikel is niet bepaald welke hoeveelheden stof wettelijk zijn toegestaan. Gedaagden hebben naar voren gebracht dat stilliggend stof niet relevant is, maar dat het gaat om in de ademzone inhaleerbaar stof. Daarvoor wordt volgens gedaagden door arbeidshygiënisten een werkplekgrenswaarde gehanteerd van 10 mg/m3 (inhaleerbaar stof) voor inert stof in de werkatmosfeer. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat de situatie in lokaal 018 altijd onder die grenswaarde gebleven. Dat kan volgens gedaagden worden afgeleid uit het feit dat bij een stofconcentratie van 10 mg/m3 het zicht ernstig beperkt is, terwijl dat in lokaal 018 nooit het geval is geweest. Gedaagden zijn van mening dat het om die reden ook niets had toegevoegd wanneer (naast Tri-plus) een arbeidshygiënist was ingeschakeld. Gedaagden hebben aangeboden hun stellingen terzake de werkplekgrenswaarden te bewijzen door het horen van een arbeidshygiënist.
2.22.
[eiseres] heeft de door gedaagden aangehaalde werkplekgrenswaardes bij gebrek aan wetenschap betwist en erop gewezen dat algemene waardes hier niet van belang zijn; omdat [gedaagde] bekend was met de overgevoeligheid van [eiseres] voor stof, had [gedaagde] rekening moeten houden met de voor [eiseres] geldende norm. Die houdt volgens [eiseres] in elk geval in dat zij niet in verbouwingsstof kan werken, maar dat een beetje stof geen kwaad kan.
2.23.
Het is voor de kantonrechter niet duidelijk in hoeverre c.q. in welke mate de eventuele schending van de zorgplicht door [gedaagde], die er uit bestaat dat zij [eiseres] op drie data in een aanzienlijke hoeveelheid (verbouwings-)stof laten werken ondanks de bekendheid met haar (over-)gevoeligheid voor stof, heeft bijgedragen aan het ontstaan, triggeren of verergeren van de aandoening van [eiseres]. Zoals onder 2.15 is overwogen, zal de te benoemen deskundige daarover (eerst) meer duidelijkheid moeten geven.
Het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid
2.24.
[eiseres] doet (subsidiair) een beroep op het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid, namelijk voor het geval een deskundige concludeert dat het klachtenbeeld van [eiseres] mogelijk door de werkomstandigheden, maar mogelijk ook door omstandigheden die in de risicosfeer van [eiseres] vallen of door een combinatie van beide is veroorzaakt. [eiseres] wijst erop dat het onaanvaardbaar is om de onzekerheid over de mate waarin de tekortkoming van [gedaagde] heeft bijgedragen aan de schade geheel op [eiseres] af te wentelen. Dat geldt volgens [eiseres] eens te meer nu sprake is van een grove schending van de zorgplicht door [gedaagde] en [eiseres] door haar astma volledig en blijvend ongeschikt is geworden.
2.25.
Gedaagden hebben aangevoerd dat proportionele aansprakelijkheid uitsluitend aan de orde is als vaststaat dat de kans dat de klachten van [eiseres] zijn terug te voeren op de blootstelling op het werk niet zeer klein is. Aan die voorwaarde is volgens gedaagden niet voldaan. Zij stellen zich immers op het standpunt dat (huis-)stof geen uitlokkende prikkel is voor de niet-allergische astma van [eiseres]. Zelfs als stof de klachten wel zou hebben getriggerd/verergerd, valt volgens gedaagden niet in te zien dat de blootstelling op school daaraan in relevante mate heeft bijgedragen. Tot slot voeren gedaagden aan dat de schade zozeer is verbonden met de bijzondere kwetsbaarheid van [eiseres], dat de gevolgen daarvan op grond van artikel 6:106 BW volledig voor [eiseres] moeten komen.
2.26.
Op dit moment kan nog niet worden beoordeeld of toepassing van dit leerstuk aan de orde is, omdat nog geen duidelijkheid bestaat over de mogelijke oorza(a)k(en) van de astma van [eiseres]. Ook is nog niet duidelijk, voor zover de schade kan zijn veroorzaakt door zowel het tekortschieten van [gedaagde] in haar zorgplicht als door omstandigheden die voor risico van [eiseres] komen, in hoeverre met voldoende zekerheid is vast te stellen in welke mate de schade van [eiseres] door deze omstandigheden of één daarvan is ontstaan. Dit deel van de beslissing wordt daarom aangehouden
De benoeming van een deskundige en daaraan te stellen vragen
2.27.
Zoals onder 2.16 is overwogen, zal de kantonrechter een deskundige benoemen. [eiseres] heeft longarts [betrokkene 4] voorgesteld, omdat hij gespecialiseerd is in werkgerelateerde astma. Als alternatieven heeft [eiseres] longartsen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] genoemd. Gedaagen (en longarts [betrokkene 3], productie 58 [eiseres]) hebben dr [betrokkene 7] voorgesteld maar die heeft niet de voorkeur van [eiseres] omdat die niet in werkgerelateerde astma gespecialiseerd is, aldus [eiseres].
2.28.
Gedaagden hebben bezwaar gemaakt tegen [betrokkene 4] (vanwege negatieve ervaringen in het recente verleden), maar niet tegen de door [eiseres] voorgestelde alternatieven ([betrokkene 5] en [betrokkene 6]). De kantonrechter zal daarom dr [betrokkene 6] (longarts bij Fransiscus Gasthuis & Vlietland) als deskundige benoemen om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen over de in het dictum opgenomen vragen.
2.29.
De te benoemen deskundige heeft zich bereid verklaard als zodanig op te treden, desgevraagd te kennen gegeven geen binding met partijen te hebben en niet betrokken te zijn bij de tussen partijen in geschil zijnde problemen.
2.30.
Met inachtneming van hetgeen partijen hebben opgemerkt over de vraagstelling aan de deskundige, zal de kantonrechter de in het dictum vermelde vragen aan de deskundige ter beantwoording voorleggen.
2.31.
De kantonrechter bepaalt dat [eiseres], als eisende partij, het voorschot van de deskundige dient te voldoen. De deskundige heeft een begroting afgegeven, die aan dit tussenvonnis is gehecht. Partijen kunnen desgewenst binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk bij de kantonrechter bezwaar maken tegen de begroting. Indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag van € 2.124,- exclusief btw. Indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal een nieuw voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing.
2.32.
[eiseres] dient op grond van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het voorschot ter griffie te deponeren. De kantonrechter overweegt daarbij dat de kosten van dit onderzoek uiteindelijk zullen komen ten laste van die partij die, behoudens eventuele compensatie van kosten, naar de bij eindvonnis uit te spreken beslissing deze kosten hoort te dragen.
2.33.
De kantonrechter zal bij gebreke van betaling van het voorschot door partijen uitspraak doen op basis van de standpunten van partijen, zonder deskundigenbericht.
2.34.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.
3De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
(1) wat is het verschil tussen allergische en niet-allergische astma (ernstig eosinofiel astma)?
(2) door welke factoren kan ernstig eosinofiel astma worden (a) veroorzaakt, (b) getriggerd en/of (c) verergerd?
(3) kan ernstig eosinofiel astma worden veroorzaakt, getriggerd en/of verergerd door blootstelling aan stof? Is daarbij nog van belang of sprake is geweest van een eenmalige of herhaalde blootstelling?
(4) zo ja, kan de ernstig eosinofiel astma van [eiseres] zijn veroorzaakt, getriggerd en/of verergerd door de blootstelling aan de hoeveelheden stof die te zien zijn op de foto’s van de drie hiervoor genoemde data in lokaal 018 (zie r.o 2.4-2.7 hiervoor en productie 43 van [eiseres]). Zo ja, kunt u een schatting geven van die kans?
(5) kan ernstig eosinofiel astma worden veroorzaakt, getriggerd of verergerd door chemische prikkels (rook, parfum, schoonmaakstoffen etc), fysieke prikkels (warmte en koude) en psychische prikkels (stress, verdriet, andere emoties)? Zo ja, welke factoren zijn dat dan en kunt u een schatting geven van die kans?
(6) Spelen de pre-existente klachten van [eiseres] een rol bij het ontstaan, triggeren of verergeren van de aandoening? Zo ja, kunt u een schatting geven hoe groot de invloed van de aanwezigheid van pre-existente klachten is geweest op het ontstaan, triggeren of verergeren van de aandoening?
(7) Kunt u, gegeven de pre-existente klachten van [eiseres], een schatting geven van de kans dat de aandoening ook zou zijn ontstaan, getriggerd of verergerd indien de stofblootstelling op de eerdergenoemde data (r.o. 2.4-2.6 hiervoor en productie 43 van [eiseres]) niet zou hebben plaatsgevonden?
3.2.
benoemt tot deskundige: dr [betrokkene 6], longarts bij Fransiscus Gasthuis & Vlietland.
3.3.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de
deskundige het volgende:
- de deskundige heeft een begroting afgegeven, die aan dit tussenvonnis is gehecht;
- partijen kunnen desgewenst binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk bij de kantonrechter bezwaar maken tegen de begroting;
- indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag van € 2.124,- exclusief btw;
- indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal een nieuw voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing.
3.4.
bepaalt dat [eiseres] het voorschot op de kosten van de deskundige dient te deponeren. Hiertoe ontvangt [eiseres] separaat een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
3.5.
bepaalt dat [eiseres] het voorschot dient over te maken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
3.6.
bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden pas behoeft aan te vangen, nadat de griffier van deze rechtbank de deskundige zal hebben bevestigd dat het voormelde voorschot door het LDCR is ontvangen;
3.7.
bepaalt dat de griffier zal zorgdragen voor verzending van een kopie van het procesdossier aan de deskundige na ontvangst van gemeld bedrag in depot;
3.8.
verzoekt de deskundige om, indien hij constateert dat zijn uiteindelijke declaratie hoger zal zijn dan zijn begroting, de griffier daarover onmiddellijk in te lichten, om aanvulling van het ter griffie gedeponeerde voorschot te verzoeken en zijn onderzoek op te schorten tot ontvangst van het bericht van de griffier dat de aanvulling is ontvangen;
3.9.
bepaalt dat de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);
3.10.
bepaalt dat de deskundige zijn onderzoek zelfstandig zal verrichten, ter plaatse en ten tijde als hem goeddunkt;
3.11.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van onderzoek;
3.12.
bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en daarvan moet doen blijken in het door hem op te maken deskundigenbericht;
3.13.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
3.14.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, met redenen omkleed en ondertekend rapport in drievoud binnen drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot, bij de griffie van de sectie kanton van de rechtbank zal inleveren;
3.15.
bepaalt dat de deskundige bij de inlevering van het deskundigenbericht een gespecificeerde opgave doet van de door hem gemaakte kosten;
3.16.
draagt de griffier op een afschrift van het rapport aan partijen toe te zenden;
3.17.
bepaalt dat twee weken nadat het deskundigenbericht bij de griffie van de sectie kanton van deze rechtbank is ingeleverd en nadat de griffier de exemplaren daarvan heeft toegezonden aan partijen, de zaak op de rol wordt gebracht voor uitlaten partijen over de conclusie na deskundigenbericht c.q. vonnis vragen. Indien partijen opteren voor conclusie na deskundigenbericht, zullen partijen gelijktijdig concluderen;
3.18.
houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBNHO:2023:10844