Overslaan en naar de inhoud gaan

GEA Curaçao 191216 4 jaar schadevergoeding voor ttv ongeval 71 en 74 jarige

GEA Curaçao 110117 eenzijdige expertises kunnen als uitgangspunt dienen; verzoek onafhankelijke expertise afgewezen
- 4 jaar schadevergoeding voor ttv ongeval 71 en 74 jarige

4.17.

Eisers hebben schade verlies zelfwerkzaamheid gevorderd, in de vorm van huishoudelijke hulp en bijstand ten aanzien van werkzaamheden in en om het huis. Voor zover New India stelt dat eisers moeten bewijzen dat zij daadwerkelijk hulp hebben ingeschakeld, stelt het Gerecht het volgende voorop. Vaste rechtspraak is dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp en/of verzorging door de aansprakelijke partij aan de benadeelde moet worden vergoed indien deze niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voorzover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin de benadeelde verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen (vgl. HR 5 december 2008, LJN BE9998; HR 6 juni 2003, LJN AF5891 en HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564).

4.18.
Voldoende is gebleken dat eisers voor het ongeval in een normale gezondheid verkeerden en zonder beperkingen leefden. Naar het oordeel van het Gerecht volgt uit de medische documentatie dat eisers, gelet op de aard van hun letsel aan arm en/of heup, schouder en/of pols, zodanig beperkt zijn geweest dat zij volledige bijstand behoefden. Voorts is bij de begroting van deze schadepost van belang dat beide personen uit het twee-persoons-huishouden gelijktijdig beperkt waren door het ongeval en dus beiden niet in staat waren noch elkaar te verzorgen, noch werkzaamheden thuis te verrichten. In dat licht acht het Gerecht een vergoeding voor volledige bijstand gedurende de eerste zes maanden na het ongeval gerechtvaardigt. Echter, zoals New India terecht opmerkt dient het normbedrag van 1 januari 2011, te weten € 160,- per week, als uitgangspunt te gelden. Na de eerste zes maanden vorderen eiseres huishoudelijke hulp voor drie ochtenden van vier uur per week, gedurende een looptijd van 7 jaar. Daarover merkt het Gerecht het volgende op. Het is het Gerecht bekend dat in de praktijk vaak wordt uitgegaan van een eindleeftijd van 70 jaar voor huishoudelijke hulp. Die eindleeftijd wordt ook gehanteerd voor verlies zelfredzaamheid. Ten aanzien van laatstgenoemde schadepost geldt dat de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad, uitgaat van een eindleeftijd van 70 jaar (overigens zonder sterftekanscorrectie). Er is echter een ontwikkeling gaande dat ouderen tot op hogere leeftijd in staat worden geacht zelfredzaam te zijn. In combinatie met de fors toegenomen levensverwachting acht het Gerecht, in het onderhavige geval, gelet op de wijze van leven voorafgaand aan het ongeval, het op zijn plaats om voor de vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp (en van zelfredzaamheid) een eindleeftijd van 75 jaar als uitgangspunt te nemen. Daarin is dan voorts verdisconteerd dat eisers ook in de hypothetische situatie zonder ongeval op enig moment huishoudelijke hulp nodig zouden hebben gehad. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die met zich brengen dat van een lagere eindleeftijd dient te worden uitgegaan. [eiseres 2] was ten tijde van het ongeval 71 jaar. [eiser 1] was 74 jaar. Gelet op het versterkende effect van twee personen wiens belastbaarheid gelijktijdig is afgenomen, zal het Gerecht uitgaan van een looptijd van in totaal vier jaar. Aangezien het gaat om huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid, acht het Gerecht drie ochtenden per week van drie uur gerechtvaardigd. Wel dient te worden uitgegaan van een uurtarief van € 8,50,- conform de het normbedrag van januari 2011. Inmiddels is die schade reeds verschenen, zodat de contante waarde factor geen rol (meer) speelt bij de berekening. In totaal gaat het dus om een bedrag van € 4.160,- gedurende de eerste zes maanden en een bedrag van € 15.912,- voor de daarop volgende vier jaar.

4.19.
Zoals eerder aangegeven dient het slachtoffer zoveel mogelijk in de toestand te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis (hier: het ongeval) niet had plaatsgevonden. De door eisers gevorderde rentekosten, renteverliezen en koersverschillen komen om die reden voor vergoeding in aanmerking. Het betreft in dit geval immers kosten die verband houden met ongevalsgerelateerde betalingen. Dat de kosten feitelijk zijn ontstaan door te late betaling door Univé, doet niet ter zake aangezien de kosten er niet zouden zijn geweest zonder ongeval. Het gaat in totaal om een bedrag van € 116,- en € 280,87.

4.20.
Uit de facturen van Europrotector enerzijds en Bureau Personenschade anderzijds blijkt genoegzaam dat er geen dubbele werkzaamheden in rekening zijn gebracht. Daartoe is van belang dat het ongeval zich op Curaçao heeft voorgedaan, alwaar ook de verzekeraar gevestigd is, maar dat eisers in Nederland wonen, zij aldaar medische bijstand hebben gehad en zij daar de schade lijden. Europrotector heeft zich met name gericht op de Nederlandse kant van de zaak. Bureau Personenschade heeft de belangen van eisers op Curaçao behartigd. Niet uit het oog moet worden verloren dat de kosten van Bureau personenschade aanzienlijk hoger zouden zijn geweest indien zij de werkzaamheden van van Europrotector vanuit Curaçao zouden hebben moeten uitvoeren. De kosten van zowel Europrotector als Bureau Personenschade, maar ook de factuur van dr. Kuipers, die de orthopedische expertise heeft afgenomen, zijn voorts voldoende onderbouwd en kunnen de dubbele redelijkheidstoets ex artikel 6:96 BW doorstaan. In totaal gaat het om € 8.052,97 en NAf 7.367,-.

IECLI:NL:OGEAC:2016:132