Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 050411 Huishoudelijke hulp mantelozrgers: 2 uur per week € 1040,00 per jaar tot 70ste jaar

Hof Amsterdam 050411 Huishoudelijke hulp mantelozrgers: 2 uur per week € 1040,00 per jaar tot 70ste jaar

3.7 Kosten van huishoudelijke hulp

3.7.1 [ Geïntimeerde ] heeft in eerste aanleg betaling gevorderd van een bedrag van € 53.655,79 wegens kosten voor huishoudelijke hulp vanaf 23 september 2005 tot haar zeventigste levensjaar. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij wegens het letsel aan haar rechterhand niet in staat is zelfstandig (alle) huishoudelijke taken te verrichten en dat het redelijk is dat [ Appellante ] de kosten vergoedt voor de zwaardere, periodiek terugkerende schoonmaakwerkzaamheden waarvoor gewoonlijk professionele hulp wordt ingeschakeld (zoals stofzuigen, dweilen en ramen zemen).

3.7.2 De rechtbank heeft, gelet op de aard van het letsel, voldoende aannemelijk geacht dat [ Geïntimeerde ] kosten voor huishoudelijke hulp dient te maken en deze kosten geschat op € 20,= per week, oftewel € 1.040,= per jaar, vanaf 1 januari 2006 (de maand na haar verhuizing) tot en met augustus 2046 (de maand waarin zij 70 jaar wordt), in totaal (en contant gemaakt) € 28.425,=.

3.7.3 In principaal hoger beroep heeft [ Appellante ] erop gewezen dat de rechtbank bij deze overwegingen abusievelijk heeft aangenomen dat [ Geïntimeerde ] in december 2005 is verhuisd – en de samenwoning van partijen toen is geëindigd – terwijl dat pas in december 2006 is gebeurd. [ Appellante ] heeft verder tegen de overweging van de rechtbank aangevoerd dat [ Geïntimeerde ] vanaf juli 2007 samenwoont met haar huidige partner en dat deze partner deels in de huishoudelijke hulp kan voorzien en voorts dat [ Geïntimeerde ] in ieder geval vanaf haar vijfenvijftigste levensjaar gebruik zal kunnen maken van thuiszorg.
In incidenteel hoger beroep heeft [ Geïntimeerde ] ter toelichting op grief 2 aangevoerd dat de rechtbank de periode onmiddellijk na het incident op 23 september 2005 ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, dat zij wat betreft de periode van de eerste drie maanden na dat incident aanspraak heeft op een vergoeding van totaal € 1.300,= en daarna op € 2.350,= per jaar.

3.7.4 Het hof zal als eerste de in essentie door beide partijen opgeworpen vraag beantwoorden of [ Appellante ] is gehouden tot betaling van schadevergoeding ter zake van huishoudelijke kosten over de periode dat partijen nog met elkaar samenwoonden. Het gaat daarbij om de periode van 23 september 2005 (de datum waarop het letsel werd toegebracht) tot eind december 2006 (onbestreden het einde van de samenwoning).

3.7.5 Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. [ Geïntimeerde ] heeft niet betwist de reeds in eerste aanleg door [ Appellante ] geponeerde stelling dat zij - [ Appellante ] - na 23 september 2005 alle huishoudelijke taken verrichtte (cva, randnummer 16). [ Geïntimeerde ] heeft slechts gesteld dat dit niet van wezenlijk belang is omdat de schade abstract moet worden berekend. Dit betoog van [ Geïntimeerde ] snijdt geen hout. Dat de schadevergoeding ter zake van kosten van huishoudelijke hulp in letselschadezaken in beginsel abstract wordt berekend, wil niet zeggen dat degene die de schade heeft veroorzaakt kan worden aangesproken tot betaling van schadevergoeding, wanneer hij de desbetreffende huishoudelijke werkzaamheden zelf heeft verricht. In feite heeft [ Appellante ] door het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden die [ Geïntimeerde ] niet kon uitvoeren, de desbetreffende schade van [ Geïntimeerde ] in natura voldaan en zou veroordeling tot betaling van een financiële vergoeding met betrekking tot dezelfde periode betekenen dat [ Appellante ] twee keer schadevergoeding zou betalen. Dit leidt ertoe dat [ Geïntimeerde ] jegens [ Appellante ] geen aanspraak kan maken op betaling van schadevergoeding voor kosten van huishoudelijke hulp in de periode van 23 september 2005 tot 1 januari 2007. Grief 2 in incidenteel beroep faalt derhalve voor zover deze is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de vergoeding voor huishoudelijke hulp met betrekking tot de periode van 23 september 2005 tot en met 31 december 2005. Het principaal hoger beroep slaagt voor zover daarmee wordt opgekomen tegen de veroordeling tot betaling van kosten voor huishoudelijke hulp over het jaar 2006.

3.7.6 [ Appellante ] kan in principaal beroep niet worden gevolgd in haar stelling dat zij niet tot vergoeding van schade is gehouden omdat de huidige partner van [ Geïntimeerde ] een deel van de huishoudelijke taken van haar kan overnemen. Indien de partner (niet zijnde de schadeveroorzaker) huishoudelijke werkzaamheden van het slachtoffer overneemt die het slachtoffer niet meer kan verrichten en het daarbij gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners, heeft het slachtoffer aanspraak op vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp. Daaraan staat niet in de weg dat deze werkzaamheden feitelijk worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen (Hoge Raad 5 december 2008, LJN BE9998). Voor zover [ Appellante ] met haar principaal beroep is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat zij ook na 1 juli 2007 (de datum waarop [ Geïntimeerde ] is gaan samenwonen met haar huidige partner) de desbetreffende schade dient te vergoeden is het principaal beroep dus vergeefs ingesteld.

3.7.7 Ook het betoog van [ Appellante ] in principaal hoger beroep dat het voldoende is om de desbetreffende schade toe te wijzen tot het vijfenvijftigste levensjaar in plaats van tot het zeventigste levensjaar van [ Geïntimeerde ], faalt. In zijn algemeenheid kan niet worden volgehouden dat iedere gezonde oudere vanaf zijn vijfenvijftigste behoefte heeft aan huishoudelijke hulp en dat dit vanaf dat moment eenvoudig kan worden geregeld via thuiszorg. Iets anders heeft [ Appellante ] in dit verband niet gesteld. Derhalve bestaan geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de rechtbank dat [ Geïntimeerde ] aanspraak heeft op vergoeding van kosten voor huishoudelijke hulp tot haar zeventigste levensjaar.

3.7.8 Grief 2 in incidenteel hoger beroep van [ Geïntimeerde ] faalt voor zover daarmee wordt opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat [ Geïntimeerde ] aanspraak kan maken op kosten voor huishoudelijke hulp gebaseerd op een behoefte van twee uur per week. [ Geïntimeerde ] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij thans behoefte heeft aan huishoudelijke hulp gedurende vier uur per week en nadat de pols is gefixeerd aan zes uur per week. Deze - door [ Appellante ] bestreden – stellingen zijn op geen enkele wijze gestaafd. Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard van het letsel en de werkzaamheden die [ Geïntimeerde ] niet kan verrichten (stofzuigen, dweilen en ramen zemen) vergoeding op basis van een behoefte van twee uur per week redelijk is. Met een eventuele fixatie van de rechterpols in de toekomst kan geen rekening worden gehouden.

3.7.9 Gelet op het voorgaande heeft [ Geïntimeerde ] aanspraak op vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp vanaf 1 januari 2007 tot en met augustus 2046 (de maand waarin zij 70 jaar wordt), op basis van een behoefte van twee uur per week. Tussen partijen is niet in geschil dat daarbij een vergoeding van € 10,= per uur in aanmerking moet worden genomen en dat het, daarvan uitgaande, gaat om een bedrag van € 1.040,= per jaar. Contant gemaakt komt dat neer op een bedrag van € 27.383,=. Voor zover de rechtbank ter zake een hoger bedrag heeft toegewezen zal het bestreden vonnis worden vernietigd.  LJN BQ3758