Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 230506 vergoeding prof. hulp: is inschakeling prof. hulp normaal en gebruikelijk

Hof Arnhem 23-05-06 vergoeding afhankelijk van de vraag of inschakeling van professionele hulp normaal en gebruikelijk is
4.27  Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag in hoeverre bij de bepaling van de omvang van de kosten van huishoudelijke hulp rekening moet worden gehouden met door een derde verleende mantelzorg, analoog aan vaste rechtspraak van de Hoge Raad (Hoge Raad 28 mei 1999, NJ 1999, 564 en Hoge Raad 6 juni 2003, NJ 2003, 504), als maatstaf heeft te gelden of en in hoeverre het inschakelen van professionele hulp voor het verrichten van de huishoudelijke werkzaamheden normaal en gebruikelijk is.

4.28  Het hof is van oordeel dat hulp bij het bereiden van de maaltijden (afgieten van zware pannen) en bij de afwas, het verzorgen van de was (opvouwen en opruimen) en het doen van (zware weekend) boodschappen behoren tot de normale dagelijkse werkzaamheden in het huishouden, die door de partner van [appellante] kunnen worden overgenomen en waarvoor normaal gesproken ook geen professionele hulp wordt ingeschakeld. Deze werkzaamheden komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Blijkens het overzicht op pagina 14 van de rapportage van Zuidema zijn met voormelde werkzaamheden drie uren per week gemoeid. De overige huishoudelijke werkzaamheden die [appellante] gelet op haar beperkingen niet meer kan verrichten, zijn de zwaardere, periodiek terugkerende schoonmaakwerkzaamheden, waarvoor het inschakelen van professionele hulp wel normaal en gebruikelijk is, zodat de daarvoor door Zuidema berekende uren (afgerond vier uren) wel voor vergoeding in aanmerking komen.

4.29  Ziekenhuis Rijnstate heeft haar bezwaren tegen de looptijd van de vergoeding tot het bereiken van de 70-jarige leeftijd van [appellante] en tegen de vergoeding van € 10,= per uur voor de kosten van huishoudelijke hulp vanaf 1 januari 2005 niet nader gemotiveerd, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan en zal uitgaan van voormelde looptijd en voormeld uurloon, nu deze uitgangspunten het hof niet onredelijk voorkomen. Dat niet gebleken is dat [appellante] vanaf 1 januari 2005 daadwerkelijk professionele huishoudelijke hulp heeft ingeschakeld doet niet ter zake, nu [appellante] voldoende heeft aangetoond dat het inroepen van professionele hulp noodzakelijk was en is. Haar kan niet worden tegengeworpen dat zij ter zake geen schade heeft geleden op de grond dat haar partner tot op heden deze taken heeft verricht aangezien [appellante], zoals zij ter gelegenheid van de pleidooien bij het hof heeft aangevoerd, niet in aanmerking kwam voor thuiszorg en huishoudelijke hulp in haar woonplaats moeilijk te vinden is. Om die reden is een abstracte schadeberekening, in ieder geval voor het verleden, van de kosten voor huishoudelijke hulp op zijn plaats. De overige uitgangspunten bij de berekening van de kosten voor huishoudelijke hulp zijn door Ziekenhuis Rijnstate niet bestreden en komen het hof evenmin onredelijk voor, zodat daarvan zal worden uitgegaan.

4.30  Over de periode van 1 april 1994 tot 1 januari 2005 bedragen de te vergoeden kosten voor huishoudelijke hulp derhalve € 920,= per jaar (46 weken x 4 uren x € 5,=). De wettelijke rente over de jaarbedragen is steeds verschuldigd na ommekomst van een kalenderjaar, derhalve voor het eerst per 1 januari 1995. Over de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2006 bedragen de te vergoeden kosten voor huishoudelijke hulp € 1.840,= per jaar (46 weken x 4 uren x € 10,=). De wettelijke rente hierover is verschuldigd per 1 januari 2006. Ook voor de toekomstig te lijden schade wegens de kosten van huishoudelijke hulp zal het hof uitgaan van laatstgenoemd jaarbedrag. Voor het berekenen van de contante waarde van de toekomstige schade hanteert het hof als kapitalisatiedatum 1 januari 2006. Voorts zal het hof uitgaan van de door Groot Expertisebureau B.V. gehanteerde en door Ziekenhuis Rijnstate niet betwiste kapitalisatiegegevens, te weten een rendement van 6% per jaar en een inflatie van 3 % per jaar. Voor wat betreft de sterftekanscorrectie heeft het hof gebruik gemaakt van de rekenmodule die beschikbaar is op de internetsite van het Nederlands Rekencentrum Letselschade (www.nrl.nl), waarbij de contante waarde van letselschade voor de toekomst berekend kan worden. Het hof laat andere factoren, zoals uiteraard belasting-schade, buiten beschouwing. Met inachtneming van het voorgaande komt het hof per kapitalisatiedatum van 1 januari 2006 schattenderwijs op een bedrag van € 13.675,= voor de toekomstige schade. De wettelijke rente over dit bedrag is verschuldigd vanaf de kapitalisatiedatum 1 januari 2006.
LJN AY5110