Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 050814 eindleeftijd huishoudelijke hulp 75 jaar, vanwege toegenomen levensverwachting en omdat ouderen tot hogere leeftijd zelfredzaam moeten zijn

Hof Arnhem-Leeuwarden 050814 VAV alleenstaande vrouw met autistisch kind; statistische gegevens niet doorslaggevend; parttime werk tijdens jeugd aannemelijk;
- visusverlies linkeroog bij al beperkt zicht rechteroog; 60% van € 60.000,-; nav discussie in literatuur eerder aanpassing smartengeldbedrag bij een recente zaak;
- eindleeftijd huishoudelijke hulp 75 jaar, vanwege toegenomen levensverwachting en omdat ouderen tot hogere leeftijd zelfredzaam moeten zijn;
- zelfwerkzaamheid tot 75 jaar; richtlijn letselschaderaad toegepast over gehele periode vanaf 1994;
- volledige vergoeding BGK bij proportionele aansprakelijkheid van 60%, geen eigen schuld;
- kosten rekenkundige bij comparitie vallen onder proceskostenveroordeling;
- wettelijke rente over BGK verschuldigd vanaf moment betaling facturen

vervolg op: hof-arnhem-leeuwarden-090713-carriere-verpleegkundige-opleiding-ic-verpleegkundige-niet-realistisch-nadere-vragen-mbt-percentage-deeltijd-pensioenleeftijd-ort-tot-61-jaar

2.19

Ook ten aanzien van de kosten van huishoudelijke hulp verschillen partijen van mening. [appellante] meent dat in de jaren 1994 tot en met 1996 dient te worden uitgegaan van 7 uur hulp per week bij een tarief van € 7,50 per uur. [appellante] stelt dat toen [zoon] klein was haar moeder veel hulp heeft geboden. In de jaren 1997 tot en met 2003 dient te worden uitgegaan van 4 uur hulp bij een tarief van € 8,-. Vanaf 2004 is [appellante] een (minimale) eigen bijdrage verschuldigd. In de rapporten van het NRL zijn de eigen bijdrages over de jaren 2004 tot en met 2012 gespecificeerd. Volgens het rapport zullen de eigen bijdrages fors stijgen wanneer aan [appellante] de haar toekomende schade zal worden uitgekeerd. [appellante] gaat uit van een eindleeftijd van 75 jaar voor de huishoudelijke hulp.

2.20
[geïntimeerden] hebben er op gewezen dat eerst vanaf oktober 2003 sprake is van een indicatie. Aanvankelijk betrof het een indicatie voor 2 tot 3,9 uur per week, later voor 4 uur per week. Volgens [geïntimeerden] kan dan ook niet worden uitgegaan van 7 uur hulp per week. Bovendien was tot medio 1995 geen sprake van behoefte aan huishoudelijke hulp en is niet aangetoond dat [appellante] tot 2004 daadwerkelijk hulp van derden heeft ontvangen, aldus [geïntimeerden], die menen dat uitgegaan moet worden van een eindleeftijd van 65 jaar. [geïntimeerden] hebben er verder op gewezen dat [appellante] ook in de situatie zonder ongeval huishoudelijke hulp nodig zou hebben gehad.

2.21
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [appellante] verklaard dat de problemen met haar linkeroog medio 1995 zijn ontstaan en dat zij tot die tijd geen huishoudelijke hulp nodig had. Voor zover de vordering van [appellante] betrekking heeft op de periode tot 1 juli 1995 is deze om die reden niet toewijsbaar.

2.22
Het hof acht, gelet op de later afgegeven indicaties aannemelijk dat [appellante] ook in de periode medio 1995 tot en met ultimo 2003 behoefte had aan huishoudelijke hulp. Gesteld noch gebleken is immers dat haar beperkingen in de loop der tijd zijn toegenomen. het zal dan ook uitgaan van een behoefte aan huishoudelijke hulp van 4 uur per week.
In zijn arrest van 5 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BE9998) overwoog de Hoge Raad dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde moeten worden vergoed, indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners en dat dit niet anders is indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen. Het enkele feit dat [appellante] niet heeft betaald voor de haar door derden geboden hulp, betekent dan ook niet dat zij terzake van de huishoudelijke hulp geen schade heeft geleden. Wel is noodzakelijk dat zij daadwerkelijk (4 uur) hulp van derden heeft ontvangen. Het hof acht dat aannemelijk voor de periode dat [zoon] klein was, tot en met het jaar 2007. [appellante] heeft toegelicht dat zij in die periode veel hulp heeft gehad van haar moeder. Voor de periode 1 juli 1995 tot en met 31 december 1997 kan dan ook worden uitgegaan van 4 uur hulp per week gedurende 48 weken per jaar. Over de hulp die zij nadien heeft ontvangen, is zij minder duidelijk geweest. Alles afwegend zal het hof voor de jaren 1998 tot en met 2003 uitgaan van 2 uur hulp per week gedurende 48 weken per jaar. Het hof acht een tarief van € 7,50 per uur op zijn plaats.

2.23
Ten aanzien van de eindleeftijd overweegt het hof het volgende. Het is het hof bekend dat in de praktijk vaak wordt uitgegaan van een eindleeftijd van 70 jaar voor huishoudelijke hulp. Die eindleeftijd wordt ook gehanteerd voor verlies zelfredzaamheid. Ten aanzien van laatstgenoemde schadepost geldt dat de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad, die tot stand is gekomen tussen vertegenwoordigers van belangenbehartigers en verzekeraars en die in de letselschadepraktijk veelal als richtsnoer wordt gehanteerd, uitgaat van een eindleeftijd van 70 jaar (overigens zonder sterftekanscorrectie). In een recent arrest in een geschil tussen een benadeelde en diens voormalige belangenbehartiger over een in 2007 getroffen regeling heeft dit hof (arrest van 3 juni 2014, ECLI:NL:2014:GHARL:4331) overwogen dat voor dat jaar een eindleeftijd van 72 jaar kan worden gehanteerd. De toen al herkenbare ontwikkeling, dat ouderen tot op hogere leeftijd in staat worden geacht zelfredzaam te zijn, is alleen maar versterkt. In combinatie met de fors toegenomen levensverwachting acht het hof het op zijn plaats om voor de vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp (en van zelfredzaamheid) een eindleeftijd van 75 jaar als uitgangspunt te nemen. Nu geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken die met zich brengen dat van een lagere eindleeftijd dient te worden uitgegaan, zal het hof deze eindleeftijd ook hier hanteren.

2.24
Het hof volgt [geïntimeerden] niet in het betoog dat [appellante] ook in de hypothetische situatie zonder ongeval huishoudelijke hulp zou hebben gehad. Nu het hof in die situatie voor de jeugdjaren van [zoon] uitgaat van een parttime dienstverband kan er naar redelijke verwachtingen van worden uitgegaan dat [appellante] gedurende die jaren geen beroep zou hoeven doen op huishoudelijke hulp, nog daargelaten of zij zich deze hulp vanwege haar financiële situatie wel zou hebben kunnen permitteren.

2.25
De slotsom is dat ten aanzien van de kosten van huishoudelijke hulp:
- voor de periode 1 juli 1995 tot en met 31 december 1996 dient te worden uitgegaan van 4 uur per week gedurende 48 weken à € 7,50,- per uur;
- voor de jaren 1997 tot en met 2003 dient te worden uitgegaan van 2 uur per week gedurende 48 weken à € 7,50,- per uur;
- voor de jaren vanaf 2004 tot aan het bereiken van de 75 jarige leeftijd dient te worden uitgegaan van een eigen bijdrage voor 4 uren huishoudelijke hulp, waarbij voor de bepaling van de hoogte van deze bijdrage rekening dient te worden gehouden met de effecten van de ontvangen schadevergoeding. Bij het berekenen van de toekomstschade dient wel de sterftekanscorrectie te worden toegepast.

ECLI:NL:GHARL:2014:6223