Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 060410 vaststelling schade coupeuselerares, eindleeftijd 75, tarief mantelzorgers € 10,00,

Hof Den Bosch 060410 vaststelling schade coupeuselerares,  huishoudelijke hulp; eindleeftijd 75, tarief mantelzorgers € 10,00,
* huishoudelijke hulp
4.7.1. [appellante] heeft in eerste aanleg gesteld, dat zij door het ongeval niet meer in staat is huishoudelijk werk te verrichten. Zij stelt dat zij van maart 2004 tot juli 2005 4,5 uur per week huishoudelijke hulp nodig had, en vanaf juli 2005 door toegenomen belemmeringen meer, nl 8 uur per week tegen € 10,-- per uur. Tot 1 juli 2007 berekende [appellante] haar schade op € 10.105,-- en berekend over 7 jaren vanaf 1 juli 2007 op € 29.120,--. De totale schade inclusief rente berekent [appellante] op € 39.948,32 inclusief rente.
[X] heeft de post als onvoldoende toegelicht betwist.

4.7.2. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op grond van de navolgende overwegingen.
Het is aannemelijk dat [appellante] bepaalde huishoudelijke activiteiten door de bij het ongeval opgelopen belemmeringen niet meer zelf kan doen. Zij heeft echter niet aangegeven welke activiteiten dat betreft en hoeveel tijd daarmee gemoeid is, en evenmin welke wijziging er in juli 2005 is opgetreden. Voorts blijkt niet, aldus de rechtbank, welke activiteiten haar echtgenoot voorheen verrichtte maar inmiddels niet meer, en op welke wijze zij hulp inschakelt. Ook is niet duidelijk of en aan wie zij een vergoeding van € 10,-- per uur betaalt. Tenslotte overweegt de rechtbank dat de verwachting gerechtvaardigd is dat [appellante] ook zonder ongeval rond haar 70e jaar (november 2004) huishoudelijke hulp had ingeschakeld.

4.7.3. In de toelichting op de tegen deze overwegingen van de rechtbank gerichte derde grief heeft [appellante] in hoger beroep het volgende gesteld.
* Voor het ongeval verrichtte zij alle huishoudelijke werkzaamheden zelf, zonder hulp.
* Van 18 maart 2004 tot 1 oktober 2004 had zij een indicatie van het RIO ( Regionaal indicatieorgaan Groot Kempenland) van 2-3,9 uur tot 23 juni 2004, en kreeg zij daarnaast hulp van familie en vrienden voor gemiddeld 4 uur per week.
* Van 1 oktober 2004 tot 8 november 2006 heeft zij een huishoudelijke hulp ingeschakeld voor 4 uur per week tegen € 10,-- per uur. Daarnaast hielpen haar echtgenoot, en vrienden en familie nog mee.
* Van 8 november 2006 tot 8 november 2007 had zij een indicatie van het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) voor 2-3,9 uur per week. Zij heeft daaromtrent een indicatiebesluit van 9 november 2006 overgelegd (prod. 11 bij mvgr). Met dit budget kon zij de huishoudelijke hulp 3 uur per week extra laten komen, dus in totaal 7 uur per week. Dit hield verband met een toename van de belemmeringen van [appellante] en achteruitgang van de medische situatie van haar echtgenoot.
* Vanaf 1 januari 2008 kreeg zij een WMO-beschikking voor 2-3,9 uur per week tot 1 januari 2010. De beschikking van de gemeente [plaats] van 8 februari 2008 is als productie 12 bij mvgr overgelegd. Zij kan daarmee opnieuw haar huishoudelijke hulp 3 uur per week extra laten komen. Het budget van de indicatie beloopt € 2.234,74 per jaar (€ 179,95 per 4 weken) en de eigen bijdrage is € 24,20 per 4 weken.
Volgens [appellante] vordert zij vergoeding van 4 uur hulp per week vanaf datum ongeval tegen € 10,-- per uur en bedraagt die schade inclusief rente tot 1 juli 2007 € 7.858,02.
[X] heeft geconstateerd dat de vordering tot 1 juli 2007 kennelijk is verminderd. Zij bestrijdt dat er tengevolge van het ongeval een noodzaak is voor huishoudelijke hulp gedurende 7 uur per week, nu op grond van de WMO aan [appellante] 2-3,9 uur is toegekend en [appellante] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Naar redelijke verwachting zou ook zonder ongeval na het 70e jaar huishoudelijke hulp nodig zijn geweest.
Van 1 oktober 2004 tot 1 oktober 2005 zou het vermogensnadeel volgens [X] ten hoogste € 2.080,-- (52 weken x € 40,--) bedragen.

4.7.4.1. Het hof gaat er, met de rechtbank, van uit dat [appellante] door het ongeval bepaalde huishoudelijke activiteiten niet meer zelf kan doen. Dat is door [X] ook niet bestreden.
Daarvan uitgaande is het niet nodig dat de kosten van vervangende huishoudelijke hulp daadwerkelijk zijn of worden gemaakt, mits het inschakelen van professionele hulp voor de werkzaamheden die [appellante] niet meer zelf kon verrichten, normaal en gebruikelijk was (HR 5 december 2008, NJ 2009, 387).

4.7.4.2. Het hof overweegt dat op een zekere leeftijd de omstandigheid dat hulp bij het huishoudelijk werk nodig is, niet meer als een gevolg van het ongeval kan worden aangemerkt, omdat op die leeftijd het algemeen gebruikelijk is dat er gedurende enige uren per week hulp wordt gegeven. Naar redelijke verwachting kan in dit geval deze leeftijd gesteld worden op 75 jaar. De omstandigheid dat verschillende familieleden van [appellante], zoals zij stelt, gezond een meer dan gemiddelde leeftijd hebben bereikt brengt niet mee dat het gerechtvaardigd is de leeftijd waarop [appellante] in elk geval enige uren per week huishoudelijke hulp nodig zou hebben gehad, verder op te schuiven.
Naar het oordeel van het hof komen mitsdien voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten van huishoudelijke hulp van 18 maart 2004 tot 2 november 2009, toen [appellante] 75 jaar werd. Nu deze periode reeds geheel is verstreken kan naar het oordeel van het hof in dit geval de schade wegens het moeten inschakelen van huishoudelijke hulp om te beginnen concreet worden berekend op het bedrag dat [appellante] daaraan daadwerkelijk in de genoemde periode heeft uitgegeven. Daarnaast komen voor vergoeding in aanmerking de uren gedurende welke door familie en vrienden aan [appellante] hulp is verleend, ook al zijn daarvoor niet daadwerkelijk kosten gemaakt, voor zover het inschakelen hiervan normaal en gebruikelijk is.
Uit het door [appellante] tot dusver verstrekte overzicht blijkt dat zij vanaf het ongeval voor gemiddeld 7 uur per week huishoudelijke hulp heeft ingeschakeld. Het hof is van oordeel dat in de situatie van iemand als [appellante], mede gelet op de toegenomen belemmeringen van haar echtgenoot, vanaf de leeftijd van omstreeks 70 jaar 3 tot 4 uur huishoudelijke hulp per week gebruikelijk is te achten. Het extra aantal uren dat [appellante] vanaf het ongeval van hulp gebruik heeft gemaakt, te stellen op 4 uur per week, is aan te merken als gevolg van het ongeval en komt dus voor vergoeding in aanmerking. Dat [appellante] op grond van de WMO een geringer aantal uren toebedeeld heeft gekregen doet daaraan niet af, nu deze wet andere normen hanteert dan in het kader van deze procedure het geval is.
Naar het oordeel van het hof zijn deze vier extra uren vanaf de leeftijd van [appellante] van 75 jaar niet meer als ongevalsgevolg aan te merken, aangezien voor iemand in haar situatie vanaf die leeftijd een aantal uren huishoudelijke hulp van 7 per week niet als ongebruikelijk is te beschouwen.
Het hof acht het in dit geval, gelet op het bescheiden aantal uren per week waarvan en de korte periode waarover [appellante] op vergoeding aanspraak kan maken, niet noodzakelijk dat door een deskundige wordt beoordeeld welke werkzaamheden [appellante] niet meer kan doen en hoeveel uur hulp daartegenover zou moeten staan.
Het hof zal dus uitgaan van een aantal te vergoeden uren huishoudelijke hulp van 4 per week over de periode 18 maart 2004 tot 2 november 2009. Voor de door familie en vrienden verleende hulp, die onbetaald is verleend, zal het hof uitgaan van een door [appellante] zelf gehanteerd tarief van € 10,-- per uur.

4.7.4.3. [appellante] heeft er nog geen duidelijk inzicht in gegeven welke kosten zij voor de betaalde hulp in de genoemde periode daadwerkelijk heeft gemaakt. Zij heeft daarvoor immers (ten dele) een vergoeding ontvangen ingevolge de WMO, welke vergoeding in mindering komt op het door [X] te vergoeden bedrag.
Het hof zal haar in de gelegenheid stellen daarvan een overzicht, zoveel mogelijk voorzien van bewijsstukken en van een berekening van de daarover verschenen wettelijke rente, over te leggen. 
LJN BM0971