HR 051208 vergoeding behoefte aan hh indien normaal en gebruikelijk, ook wanneer defacto geen kosten
- Meer over dit onderwerp:
HR 051208 vergoeding behoefte aan hh indien normaal en gebruikelijk, ook wanneer defacto geen kosten gemaakt worden
3.1 Het gaat in cassatie, kort samengevat, om het volgende. In januari 1994 is tijdens een bevolkingsonderzoek een knobbel in de linkerborst van [verweerster] ontdekt. Nadat onder meer een punctie was verricht, rees een sterke verdenking van kwaadaardigheid van de onderzochte cellen. Vervolgens is [verweerster] op 18 februari 1994 in het ziekenhuis geopereerd door de chirurg [betrokkene 1]. Deze heeft niet alleen de tumor verwijderd maar ook, zonder nader onderzoek, enkele lymfeklieren uit de linkeroksel van [verweerster]. Het nog diezelfde dag verrichte pathologisch-anatomische onderzoek van de verwijderde tumor wees uit dat deze goedaardig was. De lymfeklieren zijn dus onnodig verwijderd. Sindsdien heeft [verweerster] pijnklachten aan haar linkerarm en linkerschouder. Zij heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. De verzekeraar van het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid erkend. Partijen zijn het echter niet eens geworden over de omvang van de te vergoeden schade.
3.2 In cassatie zijn uitsluitend nog de kosten voor huishoudelijke hulp aan de orde. Het hof heeft dienaangaande in zijn tussenarrest - waarbij het in zijn eindarrest is gebleven - kort gezegd geoordeeld dat werkzaamheden waarvoor normaal gesproken geen professionele hulp wordt ingeschakeld, niet voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten van de overige huishoudelijke werkzaamheden, waarvoor het inschakelen van professionele hulp wél normaal en gebruikelijk is, komen echter wel degelijk voor vergoeding in aanmerking. Daaraan doet niet af dat niet is gebleken dat [verweerster] daadwerkelijk professionele hulp heeft ingeschakeld omdat zij niet in aanmerking kwam voor thuiszorg, en huishoudelijke hulp in haar woonplaats moeilijk is te vinden, zodat haar partner tot op heden deze taken heeft verricht. [Verweerster] heeft voldoende aangetoond dat het inroepen van zodanige hulp noodzakelijk was en is. Om die reden is in zoverre een abstracte schadeberekening op zijn plaats (rov. 4.28-4.29). Vervolgens berekende het hof de omvang van de verschuldigde schadevergoeding op jaarbasis, en overwoog het dat ook voor de in de toekomst te lijden schade zou worden uitgegaan van dat bedrag (rov. 4.30).
3.3 Bij de beoordeling van het hiertegen gerichte middel wordt het volgende voorop gesteld. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit geldt ook wanneer sprake is van letselschade.
3.4 Op dit uitgangspunt zijn in de rechtspraak echter, zowel op praktische gronden als om redenen van billijkheid, in bijzondere gevallen uitzonderingen aanvaard. Zo werd in een geval waarin de ouders van een ernstig gewond kind, die dit kind thuis hadden verzorgd en verpleegd in plaats van deze taken aan professionele, voor hun diensten gehonoreerde, hulpverleners toe te vertrouwen, de vordering van de ouders tot schadevergoeding toewijsbaar geacht, hoewel zij niet daadwerkelijk kosten hadden gemaakt of inkomsten hadden gederfd (HR 28 mei 1999, nr. C 97/329, NJ 1999, 564). In een geval waarin een vrouw haar man gedurende diens laatste ziekte had verzorgd, oordeelde de Hoge Raad echter dat voor vergoeding van deze kosten geen plaats is indien het inschakelen van professionele hulp niet normaal en gebruikelijk is (HR 6 juni 2003, nr. C02/062, NJ 2003, 504).
3.5.1 In de lijn van deze rechtspraak moet - met het hof - worden aanvaard dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde moeten worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen.
3.5.2 Evenmin bestaat grond de gelding van deze regel te beperken tot gevallen van ernstig letsel. Ook letsel dat niet als ernstig is aan te merken kan immers meebrengen dat de benadeelde niet in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten.
3.6 Op het voorgaande stuiten de onderdelen (a)-(d) en (f) van het middel af.
3.7 Onderdeel (e) voert aan dat, indien in het onderhavige geval een recht op schadevergoeding bestaat - hetgeen blijkens het hiervoor overwogene inderdaad het geval is -, die aanspraak niet toekomt aan [verweerster], maar aan haar partner. Blijkens de op het onderdeel gegeven toelichting ligt daaraan de gedachte ten grondslag dat het naar oud recht nodig was de schade te construeren als schade van het slachtoffer zelf, wilde deze voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat deze constructie naar thans geldend recht niet meer nodig is omdat deze partner aan art. 6:107 BW een eigen recht op schadevergoeding kan ontlenen.
Het onderdeel faalt omdat in de uiteindelijke versie van art. 6:107 BW, mede blijkens de geschiedenis van deze bepaling (Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1287 en 1288), het stelsel van art. 1407 (oud) BW in grote lijnen is gehandhaafd. In dit licht doet het feit dat art. 6:107 BW, onder de in die bepaling genoemde omstandigheden, aan derden een eigen recht op schadevergoeding toekent, niet af aan de bevoegdheid van het slachtoffer om, in een geval als het onderhavige, ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen. Daarbij verdient aantekening dat, indien de aansprakelijke persoon de schade heeft vergoed aan de derde die de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, hij ook tegenover het slachtoffer is bevrijd, en omgekeerd. LJN BE9998 Met uitgebreide conclusie van AG Verkade
3.1 Het gaat in cassatie, kort samengevat, om het volgende. In januari 1994 is tijdens een bevolkingsonderzoek een knobbel in de linkerborst van [verweerster] ontdekt. Nadat onder meer een punctie was verricht, rees een sterke verdenking van kwaadaardigheid van de onderzochte cellen. Vervolgens is [verweerster] op 18 februari 1994 in het ziekenhuis geopereerd door de chirurg [betrokkene 1]. Deze heeft niet alleen de tumor verwijderd maar ook, zonder nader onderzoek, enkele lymfeklieren uit de linkeroksel van [verweerster]. Het nog diezelfde dag verrichte pathologisch-anatomische onderzoek van de verwijderde tumor wees uit dat deze goedaardig was. De lymfeklieren zijn dus onnodig verwijderd. Sindsdien heeft [verweerster] pijnklachten aan haar linkerarm en linkerschouder. Zij heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. De verzekeraar van het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid erkend. Partijen zijn het echter niet eens geworden over de omvang van de te vergoeden schade.
3.2 In cassatie zijn uitsluitend nog de kosten voor huishoudelijke hulp aan de orde. Het hof heeft dienaangaande in zijn tussenarrest - waarbij het in zijn eindarrest is gebleven - kort gezegd geoordeeld dat werkzaamheden waarvoor normaal gesproken geen professionele hulp wordt ingeschakeld, niet voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten van de overige huishoudelijke werkzaamheden, waarvoor het inschakelen van professionele hulp wél normaal en gebruikelijk is, komen echter wel degelijk voor vergoeding in aanmerking. Daaraan doet niet af dat niet is gebleken dat [verweerster] daadwerkelijk professionele hulp heeft ingeschakeld omdat zij niet in aanmerking kwam voor thuiszorg, en huishoudelijke hulp in haar woonplaats moeilijk is te vinden, zodat haar partner tot op heden deze taken heeft verricht. [Verweerster] heeft voldoende aangetoond dat het inroepen van zodanige hulp noodzakelijk was en is. Om die reden is in zoverre een abstracte schadeberekening op zijn plaats (rov. 4.28-4.29). Vervolgens berekende het hof de omvang van de verschuldigde schadevergoeding op jaarbasis, en overwoog het dat ook voor de in de toekomst te lijden schade zou worden uitgegaan van dat bedrag (rov. 4.30).
3.3 Bij de beoordeling van het hiertegen gerichte middel wordt het volgende voorop gesteld. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit geldt ook wanneer sprake is van letselschade.
3.4 Op dit uitgangspunt zijn in de rechtspraak echter, zowel op praktische gronden als om redenen van billijkheid, in bijzondere gevallen uitzonderingen aanvaard. Zo werd in een geval waarin de ouders van een ernstig gewond kind, die dit kind thuis hadden verzorgd en verpleegd in plaats van deze taken aan professionele, voor hun diensten gehonoreerde, hulpverleners toe te vertrouwen, de vordering van de ouders tot schadevergoeding toewijsbaar geacht, hoewel zij niet daadwerkelijk kosten hadden gemaakt of inkomsten hadden gederfd (HR 28 mei 1999, nr. C 97/329, NJ 1999, 564). In een geval waarin een vrouw haar man gedurende diens laatste ziekte had verzorgd, oordeelde de Hoge Raad echter dat voor vergoeding van deze kosten geen plaats is indien het inschakelen van professionele hulp niet normaal en gebruikelijk is (HR 6 juni 2003, nr. C02/062, NJ 2003, 504).
3.5.1 In de lijn van deze rechtspraak moet - met het hof - worden aanvaard dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde moeten worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen.
3.5.2 Evenmin bestaat grond de gelding van deze regel te beperken tot gevallen van ernstig letsel. Ook letsel dat niet als ernstig is aan te merken kan immers meebrengen dat de benadeelde niet in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten.
3.6 Op het voorgaande stuiten de onderdelen (a)-(d) en (f) van het middel af.
3.7 Onderdeel (e) voert aan dat, indien in het onderhavige geval een recht op schadevergoeding bestaat - hetgeen blijkens het hiervoor overwogene inderdaad het geval is -, die aanspraak niet toekomt aan [verweerster], maar aan haar partner. Blijkens de op het onderdeel gegeven toelichting ligt daaraan de gedachte ten grondslag dat het naar oud recht nodig was de schade te construeren als schade van het slachtoffer zelf, wilde deze voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat deze constructie naar thans geldend recht niet meer nodig is omdat deze partner aan art. 6:107 BW een eigen recht op schadevergoeding kan ontlenen.
Het onderdeel faalt omdat in de uiteindelijke versie van art. 6:107 BW, mede blijkens de geschiedenis van deze bepaling (Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1287 en 1288), het stelsel van art. 1407 (oud) BW in grote lijnen is gehandhaafd. In dit licht doet het feit dat art. 6:107 BW, onder de in die bepaling genoemde omstandigheden, aan derden een eigen recht op schadevergoeding toekent, niet af aan de bevoegdheid van het slachtoffer om, in een geval als het onderhavige, ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen. Daarbij verdient aantekening dat, indien de aansprakelijke persoon de schade heeft vergoed aan de derde die de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, hij ook tegenover het slachtoffer is bevrijd, en omgekeerd. LJN BE9998 Met uitgebreide conclusie van AG Verkade