Rb Den Haag 040210 whiplash; oordeel Huishoudelijke hulp,
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 040210 whiplash; oordeel Huishoudelijke hulp, zelfwerkzaamheid en smartengeld
2.1. [Eiseres] (geboren op [geboortedatum]) is op 17 maart 2003 als bestuurder van een personenauto aangereden (verder: het ongeval) door een politieauto die tegen wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd bij Winterthur, de rechtsvoorganger van Reaal.
2.2. [Eiseres] heeft bij deze aanrijding whiplash letsel opgelopen. Zij heeft in verband daarmee behalve haar huisarts (onder meer) geconsulteerd een neuroloog, een chirurg en een revalidatiearts. Genoemde specialisten hebben op hun vakgebied geen afwijkingen kunnen constateren. De huisarts maakt in een verwijzingsbrief dd 22 mei 2003 melding van toenemende klachten van rug en nek. Volgens hem speelde er daarnaast een grote psychische factor. De revalidatiearts rapporteert aan de huisarts op 24 juni 2003 als haar conclusie onder meer dat er sprake is van stagnatie in de behandeling met persisterende pijnklachten en beperkingen op vrijwel alle vlakken van functioneren met daarnaast nachtmerries, somberheid en bewegingsangst. Deze arts acht op dat moment geen klinische multidisciplinaire dagbehandeling geïndiceerd wegens de op de voorgrond staande psychiatrische problematiek en de sterk verminderde belasting.
2.3. [Eiseres] heeft zich in de loop van 2003 gewend tot het Ortho Medical Center te Rijswijk, waar zij tot medio 2004 onder behandeling is geweest van de orthopeed Drs. D.C. Rietveld. Deze heeft [Eiseres] in het najaar van 2003 verwezen naar het Medisch Training Centrum Delft. Hier heeft zij zich onder behandeling gesteld van Mark van Velzen, orthopedisch manueeltherapeut, die haar een halskraag voorschrijft welke [Eiseres] sedertdien is blijven dragen waar zij dat nodig vindt. Van Velzen heeft [Eiseres] op zijn beurt in 2004 verwezen naar dr. M. Jonquière, arts voor manuele geneeskunde, bij wie [Eiseres] sedertdien onder behandeling is.
2.4. In februari 2004 rapporteert Jonquière aan Van Velzen onder meer en samengevat als zijn bevindingen: status na zeer fors acceleratie/deceleratietrauma door het ongeval, met als gevolg pijn en zeer forse beperkingen hoogcervicaal en misselijkheidsklachten. Hij vermeldt verder dat [Eiseres] bij het onderzoek goed aanspreekbaar is, zich goed kan uitdrukken, alles nauwkeurig weet en er geen sprake is van woordstoornissen. In latere rapportage spreekt hij van ernstige post whiplashklachten.
2.5. Op verzoek van Jonquière en Van Velzen is [Eiseres] vervolgens onder narcose onderzocht op de pijn poli van het Reinier de Graafgasthuis in Delft, waar geen bijzonderheden zijn geconstateerd en is zij in het voorjaar van 2004 gezien door dr. E.B. Bongartz, neurochirurg in het Slotervaartziekenhuis te Amsterdam. Deze constateerde samen met een neuroradioloog aan de hand van röntgenfoto's, een CT scan en een MRI van de cervicale wervelkolom van [Eiseres] op zijn vakgebied geen bijzonderheden. Vervolgens rapporteert Jonquière in mei 2004 dat er nu in samenwerking met Van Velzen een tijd gerelateerd behandelplan zal worden gestart ter verbetering van [Eiseres]s belastbaarheid. Sedertdien volgt [Eiseres] begeleide fitnesstraining, aanvankelijk 2x per week, later lx per week.
2.6. Bij schrijven dd 12 februari 2004 aan de huisarts vermeldt de orthopeed Rietveld dat ondanks zijn advies aan [Eiseres] in januari 2004 het dragen van een halskraag af te bouwen om daarvan niet afhankelijk te worden, zij dit niet heeft gedaan en dat zij de afgelopen maanden veel psychische problemen heeft gehad. Volgens hem is er geen sprake van instabiliteit en is de symptomatische behandeling in het medisch trainingcentrum in Delft niet de goede aanpak. Zijns inziens kan een meer psychische benadering door middel van een psycholoog een sterke verbetering voor [Eiseres] opleveren, welk advies [Eiseres] tegenover hem heeft afgewezen. Hij verwijst [Eiseres] hiervoor terug naar de huisarts. Bij schrijven dd 15 juni 2004 laat Rietveld Van Velzen weten van zijn aanpak weinig heil te verwachten, eerder een medicalisatie en herhaalt hij een voorstander te zijn van een psychische benadering om [Eiseres] van haar klachten af te helpen.
2.7. In een verwijzingsbrief dd 23 augustus 2004 vermeldt de huisarts refererend aan [Eiseres]s klachten ten gevolge van het ongeval dat [Eiseres] het advies om psychologische hulp te zoeken in verband met posttraumatische stoornis heeft geweigerd omdat volgens haar er alleen sprake was van somatiek en niet van een psychische stoornis.
2.8. Naar aanleiding van het feit dat [Eiseres] zich in september 2004 op advies van huisarts en revalidatiearts met lichamelijke klachten had gewend tot een aan het psychisch-medisch centrum Parnassia verbonden psycholoog meldde deze op 29 november 2004 aan de huisarts dat [Eiseres] geen hulpvraag (met betrekking tot partnerrelatie problemen) heeft aangegeven en geen lijdensdruk vertoont. Zij adviseerde [Eiseres] erkenning te geven voor haar omgaan met de situatie en geen behandeling aan te bieden. Op 8 augustus 2006 vermeldt deze psycholoog daarover nog dat [Eiseres] met haar huisarts en revalidatiearts wilde meewerken maar dat in haar eigen beleving de lichamelijke klachten na het ongeval niet in verband stonden met een serieus huwelijksprobleem noch met een onverwerkt verleden. [Eiseres] is eind 2004/begin 2005 gescheiden. In 1984 heeft haar tweelingzusje zelfmoord gepleegd.
2.9. In mei 2005 rapporteert Jonquière dat het redelijk gaat met [Eiseres] en dat hij het gevoel heeft dat zij over het dode punt heen is. Medio 2006 rapporteert hij dat het goed gaat met [Eiseres], dat zij weer leeft. Hij geeft aan dat [Eiseres] alleen wel pijnklachten heeft rond het rechtschouderblad met uitstraling naar de rechterhand. Het verloop van de conditietraining noemt hij positief, met name met betrekking tot [Eiseres]s belastbaarheid. Hij geeft aan dat de mobiliteit millimeter voor millimeter toeneemt.
2.10. Op 10 oktober 1994 is [Eiseres] als telefoniste/administratief medewerker in dienst getreden bij het bouwbedrijf Schouten. Ten tijde van het ongeval werkte zij daar 23,5 uur. De jaaropgave 2003 van dit bedrijf vermeldt een bruto salaris van € 22.349,- per jaar. Na het ongeval heeft [Eiseres] zich ziek gemeld. Een poging om haar werk te hervatten is na korte tijd mislukt. Sinds 15 maart 2005 heeft [Eiseres] een 80-100% WAO uitkering.
De arbeidsovereenkomst is via een ontslagvergunning van het CWI in november 2005 beëindigd.
2.11. De verzekeringsgeneeskundige van het UWV constateert bij onderzoek op 1 februari 2005 voornamelijk beperkingen van de nek. [Eiseres] noemt daarbij behalve vermoeidheid, duizeligheid en misselijkheid bij bewegingen van de nek. De arts concludeert dat aandacht en concentratie ongestoord zijn. Volgens haar verwachting zal met hulp van oefentherapie versterking van de spieren en daarmee verbetering van de conditie plaatsvinden. Zij bespreekt met [Eiseres] het belang van exposure om zodoende te leren omgaan met de klachten met als doel het functioneren te verbeteren. De arts verwacht dat de belastbaarheid van [Eiseres] in de toekomst moet toenemen en acht een heronderzoek na een halfjaar geïndiceerd. Deze herbeoordeling heeft niet meer plaatsgehad. In het door de arts opgestelde FML dd 22 februari 2005 staat vermeld dat [Eiseres] ongeveer 10 uur per week kan werken.
2.12. Blijkens de daarop gevolgde arbeidsdeskundige rapportage van 3 mei 2005 zijn er onvoldoende benutbare functiemogelijkheden aan te geven waardoor [Eiseres] wordt ingedeeld in de klasse 80-100% arbeidsongeschikt.
2.13. Naar aanleiding van het in december 2005 bij de rechtbank Amsterdam ingediende verzoek van Reaal tot een voorlopig deskundigen bericht is als deskundige benoemd drs. C.J.F. Kemperman, zenuwarts/neuroloog/psychiater. Deze heeft [Eiseres] op 19 juni 2006 onderzocht, zijn rapport dateert van 8 januari 2007. Volgens hem is er sprake van een post whiplashsyndroom (verder: PWS) met vanuit neurologisch oogpunt lichte beperkingen qua nekbelasting. Hij vermeldt dat [Eiseres] reeds bekend was met psychische klachten en dat hij geen inzicht heeft gekregen in ernst en verloop daarvan. De status van de huisarts met onderliggende medische informatie is op 15 juni 2006 door de huisarts ter beschikking gesteld van de medisch adviseur van [Eiseres]. Deze informatie is niet aan Kemperman verstrekt.
2.14. In de huisartsen status (1996 - medio 2005) staan de volgende consulten vermeld, samengevat en voor zover van belang:
30 mei 1996 weer een dip, slecht slapen,
2 juli 1996 gaat waardeloos, slecht slapen,
11 juli 1996 lage rugklachten
23 oktober 1996 verwijzing naar de psychiatrie in het psychiatrisch centrum Bloemendaal
1 juli 1999 cervicale hoofdpijn
22 september 1999 depressief
6 juni 2000 rugoefeningen
oktober 2001 hersenschudding door volleybal ongeval 10 september 2002 SI probleem
21 maart 2003 status na auto ongeval.
2.15. Op 4 november 1996 is [Eiseres] in het ziekenhuis opgenomen in verband met een geneesmiddelen intoxicatie. Het psychiatrisch centrum Bloemendaal meldt op 14 januari en 7 december 1997 aan [Eiseres]s huisarts dat zij daar poliklinisch onder behandeling is. Diagnostisch was er bij aanmelding sprake van een depressieve stoornis, recidiverend, matig van ernst. Voorts wordt vermeld dat zij ondanks uitgebreide informatie van de zijde van het centrum, zeer afwijzend staat tegenover medicatie, dat zij vanaf mei 1997 op eigen verzoek gestart is met runningtherapie en dat zij baat heeft bij deze therapie. Op 15 mei rapporteert Bloemendaal dat er in mei 1997 sprake is geweest van toename van de depressieve klachten, dat tot april 1998 de stemming wisselend blijft en de draagkracht van [Eiseres] vaak niet opweegt tegen de draaglast en dat zij door veranderingen op haar werk de runningtherapie vanaf maart 1998 heeft beëindigd.
2.16. Reaal heeft aansprakelijkheid erkend voor [Eiseres]s schade ten gevolge van het ongeval. Zij heeft inmiddels een bedrag van € 16.500,- onder algemene titel bevoorschot en terzake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 7.068,75.
3. Vordering, grondslag en verweer
3.1. [Eiseres] vordert, kort samengevat, dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat [Eiseres]s gezondheidsschade en de hierdoor veroorzaakte materiële en immateriële schade een gevolg is van het ongeval op 17 maart 2003 en Reaal veroordeelt tot een schadevergoeding van € 341.283,19, te vermeerderen met de wettelijke rente, met een WAO en WMO voorbehoud alsmede een belastinggarantie, en veroordeling van Reaal in de proceskosten.
3.2. [Eiseres] legt aan deze vordering de volgende stellingen ten grondslag. Zij heeft door het ongeval een whiplashtrauma opgelopen met als gevolg daarvan psychische en een groot aantal blijvende fysieke klachten. Zij stelt altijd pijn te hebben. In dit verband noemt zij hoofdpijn, nekpijn, pijn in de schouders, armen, handen, rug en benen; voorts noemt [Eiseres] moeheid, veranderde smaak, misselijkheid, druk op de oren, bromtonen en een scherper gehoor, vergeetachtigheid, concentratieproblemen en visusproblemen. Zij stelt door het ongeval blijvend zodanig ernstige lichamelijke beperkingen te hebben opgelopen, dat zij blijvend volledig arbeidsongeschikt is geworden, en beperkt te zijn geraakt bij activiteiten in het dagelijks teven door moeheid, last te hebben van geluiden en drukte, soms niet op woorden te kunnen komen, niet lang te kunnen zitten in een zelfde houding, niet meer dan 3 kilo te kunnen tillen, niet meer op een normale fiets te kunnen fietsen. Ook lopen en traplopen kost haar meer inspanning dan voorheen. Zij lijdt daardoor materiële en immateriële schade, in het totaal begroot op € 341.283,19 voor de vergoeding waarvan zij Reaal aansprakelijk houdt.
3.3. Reaal heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover van belang, hieronder nader ingaan.
4. De beoordeling
4.1. Nu Reaal aansprakelijkheid voor de schade die [Eiseres] ten gevolge van het ongeval lijdt heeft erkend, gaat het in deze procedure om het vaststellen van de omvang daarvan. Daarbij is tussen partijen in discussie tot welke beperkingen bij [Eiseres] het opgelopen whiplashletsel heeft geleid. Stelt [Eiseres] dat zij door het ongeval in alle opzichten ernstig gehandicapt is geraakt, Reaal meent dat er feitelijk van veel minder beperkingen sprake is dan [Eiseres] stelt. Volgens Reaal overdrijft [Eiseres] haar klachten en beperkingen onbewust en is haar schade vergoed met het uitbetaalde voorschot.
Klachten / beperkingen
4.2. De zenuwarts Kemperman is door de rechtbank als deskundige aangewezen om kort gezegd over [Eiseres]s beperkingen te rapporteren. Deze arts is op verzoek van Reaal als deskundige benoemd. Ter zitting heeft [Eiseres] aanvankelijk doen voorkomen alsof zij in deze benoeming geen zeggenschap had gehad en dat zij daarom niet gehouden kon worden aan diens conclusies. Nadat Reaal dat had weersproken, heeft [Eiseres] erkend dat haar belangenbehartiger zich destijds met deze benoeming uitdrukkelijk akkoord heeft verklaard. Beide partijen beroepen zich ter onderbouwing van hun stellingen met betrekking tot [Eiseres]s beperkingen op het rapport van Kemperman, zodat ook de rechtbank bij haar beoordeling uit gaat van deze rapportage. [Eiseres] sluit zich aan bij hetgeen Kemperman aan beperkingen heeft opgetekend uit de mond van [Eiseres] en Reaal zoekt aansluiting bij Kempermans constatering dat er sprake is van lichte nekbeperkingen.
4.3. Volgens Kemperman is er sprake van een PWS. Na een uitgebreide anamnese alsmede een neurologisch, lichamelijk en psychiatrisch onderzoek van [Eiseres] komt Kemperman tot de conclusie dat geen neurologische afwijkingen constateerbaar waren en er geen sprake is van een psychiatrische ziekte. Volgens hem is er geen sprake van functieverlies op neurologisch of psychiatrisch terrein. Kemperman concludeert vanuit neurologisch oogpunt tot een lichte beperking qua nekbelasting. Nu deze conclusies van Kemperman voldoende steun vinden in zijn bevindingen en toelichting daarop, neemt de rechtbank deze conclusies over. Voor zover [Eiseres] deze conclusies betwist, gaat de rechtbank daaraan als onvoldoende onderbouwd voorbij.
4.4. Wat in deze zaak opvalt is de discrepantie tussen de reeks van klachten/beperkingen zoals [Eiseres] die beleeft en de door Kemperman vastgestelde beperkingen. De door [Eiseres] genoemde cognitieve klachten worden niet bevestigd door Kemperman, noch door Jonquière. Van rugklachten maakt [Eiseres] noch bij de verzekeringsarts van het UWV, noch bij Kemperman melding. Ook Jonquière noemt deze niet. Bij Kemperman geeft [Eiseres] aan dat haar smaak is teruggekeerd, haar visusklachten zijn opgelost, gehoorproblemen zijn verbeterd, tintelingen en gevoelloze plekken in haar handen en rechter arm voorbij zijn. Kemperman constateert dat [Eiseres] geen last heeft van oorsuizen of duizeligheid. Voor zover [Eiseres] bij dagvaarding nog gewag maakt van deze klachten als toen actueel, gaat de rechtbank daaraan als onvoldoende onderbouwd voorbij.
4.5. Kemperman constateert op grond van zijn onderzoek dat de klachten van [Eiseres] in de loop der tijd zijn verminderd. Ook Jonquière maakt daarvan melding vanaf 2005. Daarom gaat de rechtbank daarvan uit. Kemperman constateert bij onderzoek dat de schoudergewrichten beiderzijds normaal beweeglijk zijn. [Eiseres] geeft de cervicale musculatuur rechts als druk gevoelige plaatsen aan. Hij constateert verder geen hyper- of hypotonieën, hij noemt het vegetatieve systeem normaal en constateert geen nekstijfheid. Wat blijkbaar resteert zijn vooral pijnklachten in de vorm van dagelijkse hoofdpijn, pijn in de nek/rechter schouder. [Eiseres] noemt daarbij ook door pijn bij vlagen veroorzaakte misselijkheid en in de loop van de dag toenemende vermoeidheid. Volgens [Eiseres] treedt verbetering van haar klachten op door rusten als ook wandelen en verslechtering ingeval van stress. Tegenover Kemperman gaf [Eiseres] aan dat zij baat heeft bij de oefentherapie. Hierdoor heeft zij naar eigen zeggen meer beweeglijkheid gekregen, werd haar lichaam sterker en soepeler en is de fysieke belastbaarheid vergroot. Kennelijk was toen ook in haar eigen beleving de nekstijfheid afgenomen. Op grond van het bovenstaande neemt de rechtbank deze verbetering met resterende pijnklachten voor vaststaand aan.
4.6. Al deze constateringen stroken niet met [Eiseres]s beleving van haar pijnklachten en daaruit voortvloeiende beperkingen. Deze discrepantie laat zich wel anderszins verklaren. Kemperman spreekt in dit verband van een somato-psychische reactie gelegen in de persoonlijkheid van het slachtoffer. Hij geeft aan dat de claimklachten in een dergelijke situatie, gerelateerd aan de somatische voorgeschiedenis, het lichamelijk onderzoek of de bevindingen bij het hulponderzoek, excessief zijn. Hij vermeldt dat er psychologische factoren bestaan die de symptomatologie qua ernst of voorkomen beïnvloeden of die de symptomen onderhouden. Daarop baseert hij in [Eiseres]s geval vanuit neurologisch perspectief zijn diagnose PWS . In dit verband spreken neurologen van een chronisch pijnsyndroom. Volgens Kemperman voldoet [Eiseres] aan de criteria daarvoor. Hij wijst er daarbij op dat er concordantie bestaat tussen de door [Eiseres] aangegeven pijn beleving en het pijn gedrag, blijkend uit een consistent abnormaal bewegingspatroon van de nek en uit verkregen informatie. Dat het reactiepatroon van [Eiseres] op het ongeval onbewust is, staat tussen partijen niet ter discussie. Omdat naar van algemene bekendheid is chronische pijn een energievreter is, laat ook de vermoeidheid waar [Eiseres] over klaagt zich hieruit verklaren. Kemperman komt in dit verband tot enig functie ver lies, zij het dat hij daaraan geen bepaald percentage verbindt. Ook deze op onderzoek gebaseerde conclusie neemt de rechtbank over. Voor de constatering dat ook psychische factoren in [Eiseres]s geval een rol spelen is te meer reden nu ook uit [Eiseres]s medisch verleden een psychische kwetsbaarheid blijkt, niet alleen in de negentiger jaren, maar ook als reactie op het ongeval uit 2003. Kemperman memoreert een duidelijke psychische reactie van [Eiseres] met angst en spanning en een heftige reactie op fysiotherapie en manuele therapie. Deze wordt bevestigd door de overgelegde correspondentie, daterend uit de eerste maanden na het ongeval van bijvoorbeeld [Eiseres]s huisarts, de door haar geconsulteerde revalidatiearts en orthopeed. Voor zover [Eiseres] haar psychische klachten toen wijt aan sterfgevallen in haar familie, gaat de rechtbank daaraan voorbij want naar haar eigen zeggen vonden deze life events eerst plaats aan het einde van 2003. De echtscheiding dateert van een jaar later. Ook uit het huisartsendossier blijkt minst genomen van een juridisch relevante presdispositie op psychisch terrein. Deze neemt de rechtbank in aanmerking bij haar verdere beoordeling.
Mate van arbeidsongeschiktheid
4.7. [Eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij ten gevolge van het opgelopen whiplashletsel blijvend volledig arbeidsongeschikt is geworden. Zij becijfert deze schade tot 65 jaar in haar schadestaat op een bedrag van € 254.131,09, ter zitting heeft zij een berekening overgelegd die eindigt op € 244.027,78. Hiertegenover betwist Reaal primair dat er sprake is van enige arbeidsongeschiktheid, subsidiair van volledige arbeidsongeschiktheid en meer subsidiair stelt zij dat in elk geval de looptijd dient te worden bekort. Gelet op hetgeen hierboven reeds is overwogen en beslist kan de rechtbank [Eiseres], op wie de bewijslast rust, in haar stellingname niet volgen. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.8. Tegen de stelling van [Eiseres] dat zij arbeidsongeschikt is, stelt Reaal onvoldoende om aan te nemen dat zij volledig arbeidsgeschikt is. Reaals beroep op de door Kemperman vanuit neurologisch oogpunt vastgestelde lichte nekbeperkingen is daarvoor in de gegeven situatie niet voldoende. Reaal verliest daarbij uit het oog dat er volgens de arbeidsdeskundige van het UVW aan de hand van het door de verzekeringsarts opgestelde FML onvoldoende functiemogelijkheden waren aan te geven. Reaal gaat daarbij ook te gemakkelijk voorbij aan de vaststaande psychische predispositie van [Eiseres] en haar heftige reactie op het ongeval op grond van persoonlijkheidskenmerken.
4.9. Op haar beurt stelt [Eiseres] onvoldoende om aan te nemen dat zij blijvend volledig arbeidsongeschikt is. Zij beroept zich tevergeefs op de door het UVW vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid. Voormelde conclusie van arbeidsdeskundige van het UWV is immers gebaseerd op het FML dat is vastgesteld in februari 2005. Het ging daarbij vooral om beperkingen van de nek. De verzekeringsarts van het UWV verwachtte begin 2005 een toename van de nekbelasting en achtte daarom een herkeuring 6 maanden later geïndiceerd. Daarvan is het uiteindelijk niet gekomen vanwege [Eiseres]s leeftijd. Op grond van de hierboven besproken, zij het misschien langzame maar gestage verbetering van haar gezondheidsituatie kan enerzijds worden uitgegaan van een duidelijke vooruitgang van [Eiseres]s fysieke belastbaarheid. Anderzijds dienen de door het ongeval verminderde psychische belastbaarheid van [Eiseres] en de geconstateerde psychische predispositie in elk geval deels voor rekening van Reaal te komen. Zij heeft immers naar vaste jurisprudentie het slachtoffer te nemen zoals het is aangereden.
Situatie met ongeval
4.10. De van verschillende kanten geconstateerde verbetering was nog niet verdisconteerd in de bevindingen van het UWV. De verzekeringsarts kwam op grond van haar onderzoek tot een belastbaarheid van ongeveer 10 uur per week. Deze kan dus alleen maar zijn toegenomen. Het enkele feit dat [Eiseres] nog steeds een WAO uitkering van 80 -100% ontvangt maakt dit niet anders.
4.11. Dat [Eiseres] in de situatie met ongeval net als daarvoor theoretisch 23,5 uur per week arbeidsgeschikt is te achten, acht de rechtbank niet waarschijnlijk, gelet ook op de hierboven vastgestelde uit haar persoonlijkheid voortvloeiende pijnbeleving met daaruit voortvloeiende beperkingen. Afgezet tegen de door verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van 10 uur per week en de gestage verbeterde belastbaarheid, acht de rechtbank [Eiseres]s arbeidsgeschiktheid op 13,5 uur per week voldoende vaststaan. Bij deze urenbeperking zijn voldoende rustmomenten in te bouwen om mogelijk door het verrichten van arbeid opgebouwde spanning te laten afnemen. [Eiseres] geeft zelf aan dat rust dan wel ontspanning daarvoor een probaat middel is. Dit uitgangspunt brengt een arbeidsongeschiktheid mee van 10 uur per week, die causaal gerelateerd aan het ongeval is te beschouwen.
4.12. Uit niets blijkt dat [Eiseres] voor de uren dat zij arbeidsgeschikt wordt geacht, geen toonvormende arbeid kan verrichten. Het enkele feit dat zij in de procedure stelt dat niet te kunnen is daarvoor in de gegeven situatie niet voldoende. Dat zij niet aan het werk is, moet daarom worden gezien als een eigen keuze. Zij heeft gekozen voor een klachten gestuurde begeleiding en wijst de haar in verband met haar pijnklachten van verschillende zijde geadviseerde psychologische begeleiding om haar moverende redenen af. Ook Kemperman noemt desgevraagd nog cognitieve gedragstherapie als mogelijkheid waar [Eiseres] baat bij zou kunnen hebben. Weliswaar heeft [Eiseres] zich in 2004 tot het psycho-medisch centrum Parnassia gewend, maar blijkens de rapportage daarvan niet met een serieuze hulpvraag. [Eiseres] verwijt tot slot Reaal geen medewerking te hebben willen verlenen bij haar wens tot reïntegratie, maar dat verwijt wordt gepasseerd. Met Reaal is de rechtbank van oordeel dat er weinig te reïntegreren valt als de betrokkene zoals [Eiseres] in dit geval zich op het standpunt stelt blijvend volledig arbeidsongeschikt te zijn. De rechtbank neemt in de gegeven situatie als uitgangspunt dat [Eiseres], gegeven de gestage verbetering, theoretisch als herintreedster in elk geval vanaf 2008 in staat moet zijn geweest 13,5 uur voor haar passende arbeid te verrichten met vergelijkbare verdiensten. Zo had zij theoretisch na 2006 een heel jaar om zich op de arbeidsmarkt te oriënteren en passend werk te vinden.
Situatie zonder ongeval
4.13. [Eiseres] stelt dat zij in de situatie zonder ongeval zeker fulltime zou zijn gaan werken. Deze stelling wordt door Reaal betwist. [Eiseres] stelt dat zij deze wens eind 2002 aan haar werkgever heeft kenbaar gemaakt. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij deze uitbreiding beoogd had per 1 januari 2006 na de verhuizing van haar werkgever in de functie van receptioniste. Voor deze voorstelling van zaken is onvoldoende steun te vinden in de overgelegde uitlatingen van de werkgever. Deze geeft in brieven van 2 juli 2008 en 22 november 2007 weliswaar aan dat indien [Eiseres] eind 2002 of later had aangegeven een fulltime functie te ambiëren, hij daartoe bereid zou zijn geweest dan wel dat hij daar niet onwelwillend tegenover zou hebben gestaan. Maar of deze welwillendheid in 2006 nog bestond en of de door [Eiseres] beoogde functie voor haar beschikbaar was, blijkt niet uit deze brieven. Vaststaat dat [Eiseres] voor het ongeval haar wens niet in daden heeft omgezet. Zonder bijzondere omstandigheden die [Eiseres] niet noemt is het niet geloofwaardig dat zij zonder ongeval op 1 januari 2006 fulltime zou gaan werken. Zij was toen immers bijna 50 jaar oud. Doorgaans brengt die leeftijdsfase eerder een afbouw dan een opbouw van werkuren met zich. Dat zij voordien ooit fulltime heeft gewerkt is gesteld noch gebleken. Van enige gewenning aan een fulltime functie blijkt dus niet. Blijkbaar was in haar eigen visie een volledige werkkring ook financieel niet nodig, ook niet na haar scheiding eind 2004/begin 2005. Ook met ongeval was zij immers die mening toegedaan, want volgens eigen zeggen heeft zij daarbij geen alimentatie voor zichzelf verzocht. Tot slot mag in dit verband [Eiseres]s psychische kwetsbaarheid niet uit het oog worden verloren. Een fulltime functie gaat doorgaans gepaard met meer stress dan parttime werk en haar predispositie kan ook bij life events, die het leven nu eenmaal met zich brengt, meer spanning luxeren dan zonder een dergelijk persoonlijkheidskenmerk. In deze situatie stelt [Eiseres] onvoldoende om nog tot bewijs van het door haar gestelde fulltime werkverband tot haar 65e jaar te worden toegelaten.
4.14. Op grond van de zojuist geschetste omstandigheden neemt de rechtbank als uitgangspunt dat [Eiseres] in de situatie zonder ongeval 23,5 uur zou zijn blijven werken. Partijen verschillen nog van mening of [Eiseres], zoals zij stelt, tot 65 jaar (2022) zou hebben doorgewerkt of tot haar zestigste jaar, zoals Reaal aanvoert. In deze opvatting volgt de rechtbank Reaal niet. Uit niets blijkt immers dat er voor [Eiseres] bij uittreding op 60 jarige leeftijd (2017) enige pensioenvoorziening beschikbaar zou zijn. Dat ligt in de huidige maatschappelijke ontwikkeling op dat gebied ook niet voor de hand. [Eiseres] heeft in deze situatie voldoende aangetoond dat, goede en kwade kansen in aanmerking genomen, doorwerken tot 65 jaar voor haar geboden was om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
4.15. Samengevat neemt de rechtbank in deze procedure als uitgangspunt voor het berekenen van de schade aan dat [Eiseres] zonder ongeval tot haar vijfenzestigste jaar 23,5 uur per week zou zijn blijven werken en met ongeval vanaf 2008 tot 13,5 uur per week arbeidsgeschikt met benutbare mogelijkheden is te achten en voor 10 uur per week arbeidsongeschikt. Deze arbeidsongeschiktheid dient voor risico van Reaal te komen.
Verlies verdienvermogen (vav)
4.16. De rechtbank heeft ter zitting als haar voorlopig oordeel kenbaar gemaakt dat zij op basis van de overgelegde financiële gegevens niet tot enige schade met betrekking tot vav zou beslissen. Bij nader inzien moet de rechtbank concluderen dat haar voorlopig oordeel op een onjuiste redenering is gebaseerd. Zij ging er daarbij abusievelijk vanuit dat de WAO uitkering een 100% uitkering was, terwijl deze in [Eiseres]s geval thans slechts 75% van het (maatman)Ioon dekt. De goede procesorde brengt mee dat de rechtbank op deze onmiskenbaar foutieve beslissing terugkomt. Daartegen bestaat ook geen bezwaar omdat geen van beide partijen het voorlopig oordeel van de rechtbank deelde. Bij de berekening van de post vav neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.17. De door [Eiseres] overgelegde berekening en de daarbij gehanteerde uitgangspunten, die door Reaal terecht worden betwist, kan de rechtbank niet volgen, al omdat deze niet uitgaat van de door de rechtbank hierboven geformuleerde uitgangspunten.
4.18. De rechtbank neemt in de situatie zonder ongeval als uitgangspunt vanaf 2005 t/m 2008 het blijkens de jaaropgave 2003 aan [Eiseres] uitbetaalde loon € 22.349,-- bruto. [Eiseres] heeft, gelet op haar vooropleiding en werkervaring haar stelling dat zij in de situatie zonder ongeval nog voor een wezenlijke functieverbetering en voor een hogere loonstijging dan de gebruikelijke inflatiecorrectie in aanmerking zou zijn gekomen, niet deugdelijk onderbouwd. De overgelegde loonopgaven geven daarvoor ook geen steun. Voor de berekening van de schade tot datum pensionering dient dit bedrag verhoogd te worden met 2% inflatiecorrectie, wat neerkomt op € 22.795,- bruto per jaar.
4.19. In de situatie met ongeval heeft het volgende te gelden. Anders dan bij de door [Eiseres] overgelegde schadestaat wordt aangenomen staat als door [Eiseres] ter zitting ook erkend vast dat zij tot aan de WAO uitkering op 15 maart 2005 door haar werkgever volledig is doorbetaald. Aangenomen kan dus worden dat [Eiseres] tot 15 maart 2005 geen schade heeft geleden. Voorts staat vast dat [Eiseres] een uitkering geniet op grond van een collectieve ongevallen/arbeidsongeschiktheidsverzekering van haar werkgever, die in [Eiseres]s schadeberekening niet is meegenomen. Volgens [Eiseres] behoeft deze niet verrekend te worden omdat de premie daarvan voor haar rekening zou zijn gekomen. Deze omstandigheid is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de uitkering geheel buiten schot moet blijven. Hooguit dient de uitkering met de door haar gestelde premiebetalingen verdisconteerd te worden. [Eiseres] heeft geen inzicht gegeven in de hoogte daarvan. De op de loonstaat van februari 2005 voorkomende vermelding "'invaliditeitspensioen" is daarvoor zonder toelichting die ontbreekt onvoldoende. Daarom dient deze uitkering in aanmerking te worden genomen bij de schadeberekening. [Eiseres] heeft niet duidelijk gemaakt waarom deze pas medio 2007 tot uitkering zou zijn gekomen. Nu het, gelet op de jaarlijkse uitkering, niet om een ongevallenpolis kan gaan, betreft deze verzekering, gelet op de hoogte van de uitkering, mogelijk een WAO-gat verzekering. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze polis in elk geval tot uitkering moet zijn gekomen tegelijk met de WAO uitkering per 15 maart 2005. Gegeven de informatie van de desbetreffende verzekeraar gaat het hierbij om een vast bedrag ad € 1.209,-- per jaar.
4.20. [Eiseres] heeft over 2005 aan inkomsten (loon en WAO uitkering) ontvangen € 16.936,--. Het totaal, vermeerderd met de verzekeringsuitkering over dit gebroken jaar ad € 907,- komt neer op € 17.843,- bruto.
Over 2006 belopen die inkomsten € 15.555,- + 1.209 = € 16.764,- bruto.
Over 2007 belopen die inkomsten € 15.494,- + 1.209 = € 16.703,- bruto.
Over 2008 belopen die inkomsten € 16.573,- + 1.209 = € 17.782,- bruto.
De rechtbank gaat er vanuit dat in [Eiseres]s uitkeringssituatie in beginsel geen wijziging meer zal komen nu zij ook blijkens mededeling van het U WV niet meer voor herkeuring in aanmerking komt.
4.21. Op grond van deze uitgangspunten heeft [Eiseres] in de situatie met ongeval minder inkomsten dan zonder ongeval.
Over 2005 is dit € (22.349 - 17.843 =) 4.506,-- bruto en € 2.973,- netto.
Over 2006 is dit € (22.349 - 16.764 =) 5.585,-- bruto en € 3.686,- netto.
Over 2007 is dit € (22.349 - 16.703 =) 5.646,-- bruto en € 3.726,- netto.
Over 2008 is dit € (22.349 - 17.782 =) 4.567,-- bruto en € 3.014,- netto.
Over 2009 is dit € (22.795 - 17.782 =) 5.013,-- bruto en € 3.308,- netto.
4.22. Op grond van het hierboven overwogene dient Reaal vanaf 15 maart 2005 t/m 2007 het volle vav voor haar rekening te nemen. Zoals hierboven in ro 4.11 en 4.12 overwogen gaat de rechtbank er in deze procedure vanuit dat [Eiseres] niet blijvend volledig arbeidsongeschikt is te beschouwen, maar vanaf 2008 voor (13,5 : 23.5 =) 57 % arbeidsgeschikt is. Dit betekent dat het resterende percentage aan arbeidsongeschiktheid ad 43% voor rekening van Reaal dient te komen. Dat is over 2008 een bedrag van € 1.296,--netto en over 2009 € 1.422,- netto.
4.23. De totale schadepost vav die [Eiseres] tot datum pensionering (kapitalisatiedatum 1 november 2009) bedraagt met in achtneming van al het voorgaande een bedrag van € 12.349,-- aan verschenen schade, van € 14.700,-- aan toekomstige schade, dat is - inclusief fiscale component ad € 1.164,- - in totaal € 28.213,-. Hierop is reeds € 16.500,- bevoorschot, zodat [Eiseres] ter zake van deze schadepost nog van Reaal te vorderen heeft € 11.713,--. Het gevorderde WAO voorbehoud zal de rechtbank afwijzen, omdat toewijzing daarvan niet strookt met een schadebegroting met naar vaste jurisprudentie in achtneming van goede èn kwade kansen. Tegen de belastingsgarantie heeft Reaal geen bezwaar gemaakt. Daarom zal deze worden toegewezen.
Huishoudelijke hulp
4.24. Voor huishoudelijke hulp vordert [Eiseres] tot haar 70e jaar naast een bedrag van € 10.740,- voor het halen van boodschappen, een bedrag van € 9.985,-. Reaal betwist deze post. Vaststaat dat [Eiseres] voor het ongeval 3 uur huishoudelijke hulp per week had. Bij dagvaarding stelt zij dat deze hulp te hebben uitgebreid met 3 uur. Voor zover [Eiseres] ter zitting in strijd daarmee heeft verklaard die huishoudelijke hulp te hebben moeten beëindigen in verband met geldgebrek, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Voorts heeft [Eiseres] aangegeven dat zij per mei 2008 op basis van een PGB de beschikking heeft over 5 uur huishoudelijke hulp.
4.25. [Eiseres] stelt onvoldoende om de gevorderde kosten voor een boodschappendienst toe te wijzen. Blijkens het door het UWV in februari 2005 vastgestelde FML werd haar belastheid voor dragen en tillen op 5 kilogram geschat en het hanteren van zware lasten op ongeveer 15 kilo. Gegeven ook [Eiseres]s verbeterde belastbaarheid heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij nooit meer zelf tot het halen van boodschappen in staat moet worden geacht. De rechtbank acht het aannemelijk dat [Eiseres] met name in de eerste jaren na het ongeval ten gevolge van het daarbij opgelopen letsel structureel wat meer huishoudelijke hulp nodig heeft gehad dan de reeds bestaande 3 uur per week en nadien mogelijk incidenteel voor de wat zwaardere, cq bovenhandse huishoudelijke klussen. Voorts in aanmerking genomen dat [Eiseres] naar eigen zeggen sinds 2008 een eenpersoons huishouden voert begroot de rechtbank deze post naar redelijkheid op in totaal € 5.000,--. Ook het gevorderde WMO voorbehoud zal de rechtbank afwijzen omdat toewijzing naar haar oordeel niet strookt met een schadebegroting op basis van goede èn kwade kansen.
Zelfwerkzaamheid
4.26. [Eiseres] vordert tot haar 70e jaar aan tuinonderhoud € 3.207,- en tot haar 75e jaar aan schilderwerkzaamheden € 5.150,-. Met Reaal constateert de rechtbank dat [Eiseres] deze kosten niet deugdelijk heeft onderbouwd. En evenmin waarom zij meent dat Reaal dergelijke werkzaamheden tot haar 70e dan wel 75e jaar dient te vergoeden. De rechtbank gaat ervan uit op basis van het algemene ervaringsfeit en goede èn kwade kansen in aanmerking genomen dat [Eiseres] dergelijke werkzaamheden ook zonder ongeval na haar 65ste jaar niet meer zelf zou hebben uitgevoerd. Bovendien geldt ook hier dat [Eiseres], gegeven de gaandeweg verbeterde belastbaarheid, in staat moet worden geacht een belangrijk deel van de werkzaamheden zelf te...
Vervoerskosten, overige materiële kosten en medische kosten.
4.27. De post vervoer becijfert [Eiseres] op meer dan € 8.000,--, de overige materiële kosten, naar de rechtbank begrijpt, op ruim € 17.000,— en de medische kosten op ongeveer € 9.700,-. Reaal erkent deze schadeposten tot een bedrag van € 2.500,-. Van [Eiseres]s schadestaat terzake van vervoerskosten valt als grootste post op de kosten van een automaat. Daarnaast claimt [Eiseres] met name reiskosten, een kilometer ergoeding en taxikosten. Alles zonder deugdelijke onderbouwing. Aannemende dat aanschaf van een auto met automaat in [Eiseres]s geval een voor de hand liggende keuze is, begroot de rechtbank de vervoerskosten gegeven het whiplashletsel en de gestage verbetering in [Eiseres]s gezondheidssituatie ex aequo et bono op € 5.000,-..
De rechtbank begroot de overige materiële kosten naar redelijkheid op € 500,-. Ten aanzien van het merendeel van de opgevoerde items heeft [Eiseres] het causaal verband met het ongeval niet dan wel onvoldoende aangetoond. Daarbij denkt de rechtbank aan bijvoorbeeld kosten van een ligplaats van een plezierjacht, reeds gekochte voetbalkaartjes, extra energiekosten, meerkosten vakanties, kosten aangepaste kleding. Nut en noodzaak van een aangepaste (driewiel)fiets ter waarde van € 5.600,-- heeft [Eiseres] niet aangetoond. Ter zitting heeft zij deze onder meer toegelicht met de stelling aan evenwichtsproblemen te lijden. Deze vinden onvoldoende bevestiging in de medische informatie. Ook vergoeding van het bewegingsprogramma ad € 4.910,-- komt naar het oordeel van de rechtbank niet in aanmerking. In het huidig tijdsgewricht maakt een vrouw van [Eiseres]s leeftijd immers doorgaans kosten voor een fitnessprogramma op een sportschool dan wel andere bewegingsmogelijkheden. Voor het geval [Eiseres] op medische indicatie deelneemt aan het bewegingsprogramma, heeft zij niet duidelijk gemaakt waarom deze kosten niet (geheel of ten dele) worden vergoed door haar zorgverzekeraar.
De door [Eiseres] opgevoerde medische kosten worden door Reaal gemotiveerd betwist. Reaal voert terecht aan dat deze niet deugdelijk door [Eiseres] zijn onderbouwd. Dat zij zonder ongeval jaar in jaar uit en ook voor de toekomst in aanmerking zou komen voor no claimkortingen als door haar gesteld en geen pijnstilling zou gebruiken, is al gezien haar leeftijd en vaststaande overgangsklachten niet geloofwaardig. De aanschaf van een nekkraag beschouwt de rechtbank gezien de discussie over de noodzaak daarvan tussen de verschillende behandelaars van [Eiseres] als een eigen keuze, die niet voor rekening van Reaal komt Deze post zal de Rechtbank dan ook in zijn geheel afwijzen.
Smartengeld
4.28. Aan smartengeld vordert [Eiseres] een bedrag van € 15.000,--. Reaal erkent hierop een bedrag van € 5.000,--. De rechtbank zal deze post, mede in aanmerking genomen ernst en aard van het door het opgelopen letsel, de impact daarvan op [Eiseres]s persoonlijk leven en de bedragen die de Nederlandse rechter in soortgelijke gevallen toekent, toewijzen tot een bedrag van € 7.500,-.
Buitengerechtelijke kosten
4.29. Deze post begroot [Eiseres] op totaal € 19.014,46, waarop € 7.068,75 is bevoorschot, zodat € 11.945,89 resteert. Dit blijken alleen de kosten van [Eiseres]s belangenbehartiger te zijn. Met Reaal is de rechtbank van oordeel dat deze vordering de dubbele redelijkheidstoets van art. 6:96 BW niet kan doorstaan. Zij neemt daarbij in aanmerking het thans toe te wijzen bedrag en het feit dat [Eiseres] nut en noodzaak van deze kosten met name vanaf 2006 niet deugdelijk heeft onderbouwd. Of hierbij kosten ten behoeve van het deskundigenbericht zijn opgevoerd die al niet elders betaalbaar zijn gesteld, maakt [Eiseres] niet duidelijk. De belangenbehartiger heeft verder ter zitting aangegeven [Eiseres] nog steeds bij elk gesprek te begeleiden, zonder de noodzaak daarvan aan te geven. Bovendien moet worden aangenomen dat een deel van die kosten door eigen toedoen zijn gemaakt omdat blijkens de overgelegde correspondentie tussen de schaderegelaar van Reaal en [Eiseres]s belangenbehartiger deze laatste zich ondanks herhaalde aanmaning kennelijk niet aan gemaakte afspraken met betrekking tot het verstrekken van de huisartsenstatus heeft gehouden. In deze situatie begroot de rechtbank, gelet op het bepaalde in art. 6:96 BW, de nog toewijsbare vergoeding op € 5.000,-.
4.30. Al met al is van [Eiseres]s vordering tot schadevergoeding toewijsbaar een bedrag van in totaal € 37.713,-. De ingangsdatum van de wettelijke rente daarover bepaalt de rechtbank op datum dagvaarding, 18 februari 2009, omdat het voorschot onder algemene titel in elk geval toereikend was om de verschenen vav en een deel van de overige schade te dekken en voor het overige geen eerdere ingangsdatum bepaalbaar is. Gelet op de toewijzing van dit onderdeel van de vordering heeft [Eiseres] geen belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht.
4.31. Nu [Eiseres] heeft moeten procederen om het haar naar het oordeel van de rechtbank toekomend bedrag aan schadevergoeding vastgesteld te krijgen, zal de rechtbank Reaal als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het geding.
De beslissing
De rechtbank:
– veroordeelt Reaal tot betaling aan [Eiseres] van een bedrag van € 37.713,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2009 tot aan de dag der voldoening;
– veroordeelt Reaal tot afgifte aan [Eiseres] van een belastinggarantie inhoudende dat voor zover betaling van enig bedrag aan [Eiseres] aanleiding geeft voor de Inspecteur der Directe Belastingen een aanslag inkomstenbelasting of premieheffing op te leggen, deze aanslag voor rekening van Reaal komt evenals de kosten van een eventuele procedure zodanig dat [Eiseres] door Reaal uit te keren bedragen geheel netto zal ontvangen;
– veroordeelt Reaal in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde van [Eiseres] begroot op € 4.938,- aan verschotten en € 1.158,- aan salaris advocaat; Piv-site