Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Dordrecht 181006 geen vergoeding partner voor taken die normale en gangbare niet overstijgen

Rb Dordrecht 18-10-06 geen vergoeding partner voor taken die het normale en gangbare niet overstijgen, overige werkzaamheden tegen vergoeding van € 8,00 per uur.
De deskundige concludeert dat als gevolg van het ongeval bij geopposeerde een behoefte aan huishoudelijke hulp is ontstaan voor 3,55 uur ter zake van huishoudelijke taken en voor 8,90 uur ten aanzien van de werkzaamheden in de tuin en de verzorging van de dieren.
Geopposeerde kan zich in deze vaststelling vinden. Opposant betwist dat de behoefte voor huishoudelijke taken op 3,55 uur moeten worden vastgesteld. Daarnaast voert hij aan dat de deskundige zich ter zake van de tuin niet heeft gehouden aan de instructie die de rechtbank bij brief van 7 maart 2006 heeft gegeven. Tevens is de hulpbehoefte voor de tuin zo omvangrijk dat deze niet goed valt te rijmen met de andere bezigheden die geopposeerde voor het ongeval had.

Met opposant is de rechtbank van oordeel dat het aantal uren voor huishoudelijke taken naar beneden moet worden bijgesteld. Bij de bepaling van de behoefte aan huishoudelijke hulp dient in het kader van de begroting van de schade geen rekening te worden gehouden met die huishoudelijke taken die door de partner kunnen worden overgenomen voor zover die over te nemen taken het normale en gangbare niet overstijgen. De rechtbank is van oordeel dat de boodschappen en de zorg voor de kleding om die reden bij de vaststelling van de hulpbehoefte buiten beschouwing moeten blijven omdat deze door de partner van geopposeerde kunnen worden overgenomen zonder dat daarvoor een vergoeding tegenover moet staan. Dit betekent dat de behoefte aan huishoudelijke taken op 2,50 uur moet worden vastgesteld.

De rechtbank gaat voorbij aan de weren die opposant tegen de berekening van de hulpbehoefte ter zake van de tuin en de verzorging van de dieren heeft aangevoerd. De vordering die geopposeerde heeft ingesteld ter zake van de huishoudelijke hulp is namelijk gebaseerd op een hulpbehoefte van 4 uur per week. Met aftrek van de hulpbehoefte van 2,5 uur voor de huishoudelijke taken resteert er (slechts) 1,5 uur aan hulpbehoefte ter zake van de overige huishoudelijke werkzaamheden die niet binnen de normale en gangbare taken binnen het huishouden vallen. Geopposeerde heeft immers haar eis gedurende de procedure niet vermeerderd en de rechtbank kan niet meer toewijzen dan is gevorderd. Gelet op hetgeen de deskundige over de hulpbehoefte ter zake van de tuin en de verzorging van de dieren heeft vastgesteld gaat de rechtbank, ook gelet op de weren die opposant daartegen heeft aangevoerd, ervan uit dat deze hulpbehoefte in ieder geval 1,5 uur beslaat. De rechtbank zal dan ook in totaal van een hulpbehoefte van 4 uur ter zake van huishoudelijke hulp uitgaan.

Geopposeerde stelt dat het tarief voor de huishoudelijke hulp € 8.- is. Tegen dit tarief, dat de rechtbank overigens niet onredelijk voorkomt, heeft opposant geen bezwaar gemaakt. Evenmin heeft hij bezwaar gemaakt tegen het feit dat geopposeerde uitgaat van een schadeperiode tot aan haar 70e levensjaar, te weten tot en met 2026, en dat het totaal aan extra kosten voor huishoudelijke hulp op € 19.200,- uitkomt.

De rechtbank passeert het verweer van opposant, dat er tot op heden geen kosten zijn gemaakt voor huishoudelijke hulp en dat geopposeerde geen bewijs heeft geleverd dat zij dat in de toekomst wel gaat doen als gevolg waarvan de vordering ter zake volgens hem moet worden afgewezen. De Hoge Raad heeft in het door opposant reeds aangehaalde arrest Johanna/Kruithof (HR 28-5-1999, NJ 1999,564) geoordeeld dat een slachtoffer ook vermogensschade lijdt indien de voor hem of haar noodzakelijke hulpverlening niet wordt uitbesteed aan professionele hulpverleners maar kosteloos door de ouders van het slachtoffer op zich wordt genomen. Met inachtneming van hetgeen in dit arrest door de Hoge Raad is overwogen is de rechtbank van oordeel dat zich in de onderhavige zaak een vergelijkbare situatie voordoet. Immers vordert geopposeerde vergoeding van huishoudelijke taken, die niet binnen de normale en gangbare taken van een huishouden vallen, waartoe zij vanwege het ongeval niet meer in staat is, welke niet zijn uitbesteed aan een professionele hulpverlener maar kosteloos op zich worden genomen door de partner van geopposeerde. Mitsdien moet worden geconcludeerd dat geopposeerde vermogensschade lijdt ter zake van huishoudelijke hulp. De rechtbank gaat eveneens voorbij aan het verweer van opposant dat rekening gehouden moet worden met eventuele vergoeding uit andere hoofde. Dit verweer is niet nader geconcretiseerd, dan wel nader onderbouwd zodat de rechtbank hieraan geen gewicht toekent.

Op grond van het vorengaande gaat de rechtbank bij de schadevergoeding voor huishoudelijke hulp uit van het bedrag van€ 19.200,- en is zij van oordeel dat geopposeerde hier voor 75 % recht op heeft, hetgeen neerkomt op een bedrag van€ 14.400,-, welk bedrag aan haar zal worden toegewezen.
LJN AZ1074