Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 061010 geen vergoeding voor mantelzorg aangezien verwacht mag worden dat inwonende kinderen deze werkzaamheden verrichten

Rb Utrecht 061010 geen vergoeding voor mantelzorg aangezien verwacht mag worden dat inwonende kinderen deze werkzaamheden verrichten

Mantelzorg, kosten huishoudelijke hulp, begeleiding en zelfwerkzaamheid tot en met 2008 en daarna

4.14.  [eiseres] vordert een vergoeding voor mantelzorg, die is verleend door haar dochter en in mindere mate door haar zoon, inclusief de posten tot en met 2005 ruim EUR 15.000,-- en tot en met 2008 en ruim EUR 43.000,--.
[eiseres] legt aan dit onderdeel van haar vordering het volgende ten grondslag.
Zij heeft na thuiskomst vanaf 4 juli 2003 thuishulp gekregen ten behoeve van hulp bij de dagelijkse verzorging, wondverzorging en bedverzorging. Datzelfde gold ook na thuiskomst in december 2003 na de hersteloperatie. Alle andere werkzaamheden in huis zijn grotendeels verricht door de dochter van [eiseres] en deels ook door haar zoon, die de boodschappen en de was deed. Omdat haar kinderen bij haar inwonen heeft [eiseres] geen mogelijkheid om via het CIZ een hulpindicatie te krijgen. Zij wenst vergoeding van de door betaalde eigen bijdrage voor de Thuishulp en voor de werkzaamheden van haar kinderen. Zij stelt voorts dat het hierna te noemen toetsingscriterium van de Hoge Raad te beperkt is, omdat dat erop neer komt dat alleen die beperkte vergoeding in aanmerking komt die naar budgettaire en politieke maatsteven van de gesubsidieerde thuiszorg zal worden verleend.

4.15.  Het Ziekenhuis c.s. heeft dit deel van de vordering bestreden en , kort gezegd, aangevoerd dat voor vergoeding van deze kosten geen plaats is, omdat niet is voldaan aan de hiervoor genoemde norm.

4.16.  Voor de beoordeling van dit onderdeel van de vordering is uitgangspunt dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde moeten worden vergoed indien deze tengevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin de benadeelde verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners (HR 5 december 2008, NJ 2009, 387).

4.17.  De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering van [eiseres] afwijzen. De rechtbank verwijst ten eerste naar het door de Hoge Raad geformuleerde criterium. In die formulering is anders dan [eiseres] betoogt, niet besloten dat het hier alleen gaat om werkzaamheden die normaliter alleen door de zogenoemde gesubsidieerde thuiszorg worden verricht. Met behulp van dit criterium wordt getracht een te objectiveren toets aan te leggen voor het beantwoorden van de vraag wanneer, kort gezegd, mantelzorg te vergoeden vermogensschade veroorzaakt. Daarvan kan sprake zijn indien het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin [eiseres] verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners.
Uit de stukken volgt dat de situatie waarin [eiseres] verkeerde op het moment van het ontstaan van het letsel aldus was dat de toen ook reeds (vrijwel) volwassen kinderen bij haar woonden. Onder die omstandigheden kan worden verwacht dat de kinderen de hier bedoelde werkzaamheden verrichten en is niet meer aan de orde dat die kinderen hulp bieden waarvoor normaliter kosten worden gemaakt.. Daar komt, met het oog op de gevorderde toekomstige schade het volgende bij.

4.18.  Uit de stukken die [eiseres] heeft overgelegd bij de dagvaarding blijkt het volgende.
Als onderdeel van productie 33 is een brief van een neuroloog aan de huisarts van [eiseres] op 27 juni 2000 overgelegd, waarin is vermeld dat [eiseres] leed aan duizeligheidsklachten, bloedarmoede, hypertensie en klachten van de nek.
In de “Verkorte rapportage algemeen” van 10 september 2005 (onderdeel van diezelfde productie) is door de arbeidsdeskundige vermeld dat [eiseres] beperkingen heeft bij het bukken, tillen, dragen, hurken. Er bestond geen urenbeperking. [eiseres] werd in staat geacht het voor haar normale aantal uren te werken, maar niet meer in haar oude beroep: schoonmaakster. Het UWV heeft, na bezwaar, op 6 september 2005 vastgesteld dat de eerder als geschikt geduide functies in verband met het opleidingsniveau van [eiseres], niet geschikt waren voor [eiseres] behalve de functie productiemedewerkster textiel. De beperkingen zijn niet aangepast. [eiseres] is op en na 14 november 2004 80-100% arbeidsongeschikt verklaard. Deze WAO-beslissing geldt, voor zover de rechtbank kan vaststellen, nog steeds.
Uit de rapporten van Terpstra en De Lange volgt evenwel dat er ten tijde van die onderzoeken geen objectiveerbare beperkingen meer waren, behoudens, zoals is vermeld in het rapport van Terpstra, de pijnklachten.

4.19.  [eiseres] heeft in de dagvaarding niet onderbouwd voor welke werkzaamheden van de door de dochter en de zoon verrichte mantelzorg vergoeding wordt gevorderd, hetgeen ook geldt voor de kosten van werkzaamheden die normaliter door middel van zelfwerkzaamheid worden verricht. De rechtbank neemt echter aan dat bedoeld wordt die werkzaamheden waarvoor in het geval er geen thuisinwonende kinderen zijn of een partner is, via Thuiszorg professionele hulp wordt ingezet of via een PGB wordt vergoed. Het gaat dan om de zwaardere, periodiek terugkerende huishoudelijke werkzaamheden en, voor een alleenstaande vrouw, ook de zware zogenoemde weekendboodschappen. Die situatie doet zich echter niet voor, reeds omdat de dochter en de zoon, althans één van hen, inwoont bij [eiseres]. De hier bedoelde werkzaamheden moeten gerekend worden tot de normaliter door een inwonende partner of inwonende kinderen te verrichten werkzaamheden. Er is dan ook geen plaats voor vergoeding van deze schade tot en met 2008. Gesteld noch gebleken is dat deze situatie (binnen afzienbare tijd) zal wijzigen. Er is dan ook reden om enige toekomstschade te vergoeden. De conclusie moet dan ook luiden dat aan [eiseres] uit dezen hoofde geen vergoeding toekomt.
Deze conclusie geldt ook de vordering van vergoeding wegens verlies van zelfwerkzaamheid, nu deze op dezelfde feiten is gebaseerd.
LJN BN9618