Rb Zutphen 220409 Rb komt nav HR 051208 terug op eerdere beslissing en wijst h h alsnog toe
- Meer over dit onderwerp:
•
vonms
RECHTBANKZUTPHEN
Sector
Civiel - Afdeling Handel
zaaknummer /rolnummer: 79590
I HA ZA 06-796
Vonnis van 22 april2009
in de zaak van
JAN WILLEM BORN, wonende te Etten-Leur, eiser,
advocaat mr, C.B. Gaafte
Zutphen,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., gevestigd
te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr, J. Schep te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna Born en Achmea genoemd
worden.
l. De
procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 januari 2008
- het deskundigenbericht
d.d. 8 december 2008
_ de conclusie na deskundigenbericht, tevens
houdende voorwaardelijke vermeerdering van
eis van Born
- de conclusie na deskundigenbericht van Achmea
- de beschikking van 12 februari 2009
- de akte houdende uitlating
in het geding gebrachte producties van Born.
1.2. Ten slotte
is vonnis bepaald.
2. De verdere
beoordeling
2.1. De deskundige heeft op basis van de door
de rechtbank vastgestelde
uitgangspunten (rnet uitzondering van de kapitalisatiedatum) een schadeberekening gemaakt, die na aftrek van betaalde voorschotten
ad in totaal € 169.824,-- sluit op
een totaalbedrag van € 377.982,--.
Nu geen der partijen
zich daar tegen heeft verzet en de door de deskundige gehanteerde
kapitalisatiedatum (1 januari 2009) aansluit bij de in het tussenvonnis van 16
januari 2008
79590/ HA ZA 06-796 22
april 2009
uitgesproken voorkeur van de rechtbank om de
kapitalisatiedatum aan te laten sluiten bij de datum van het eindvonnis, zal de
rechtbank de deskundige in dit opzicht volgen.
2.2. De
deskundige heeft op verzoek van Born een aJternatieve berekening gernaakt,
waarbij het uurloon voor het overwerk is geindexeerd.
Volgens de deskundige leidt dit tot een toename
van de schade ter zake van verlies aan arbeidsvermogen met een bedrag van € 30.295,--. Het bedrag van de wettelijke rente wordt daardoor hoger. Na
aftrek van voormeJde voorschotten resteert in dat geval volgens de deskundige
een schade van
€ 410.792,--.
2.3. Op
verzoek van Born heeft de deskundige de schade ter zake van verlies aan
zelfwerkzaamheid in het huishouden berekend vanaf
1 januari 2009 tot het bereiken van de 70-jarige leeftijd van Born. De
deskundige heeft deze schadepost gekapitaliseerd op een bedrag van € 37.722,--,
waarbij de deskundige op grond van de door Born bij dagvaarding a1s productie
49 overgelegde indicatiestelling is uitgegaan van een schadebedrag van
€ 2.000,-- (200 uren a € 10,--) pel' jaar,
2.4. Born verzoekt de rechtbank bij het
vaststellen van de schadevergoeding uit te gaan van de door de deskundige
toegepaste indexering van het uurloon. Voorts verzoekt Born om de
eindbeslissing, inhoudende afwijzing van de schade ter zake van huishoudelijke werkzaamheden,
te herzien en uit te gaan van het door de deskundige ter zake berekende bedrag.
Born heeft daarbij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2008
(LJN BE9998). Born heeft zijn vordering dienovereenkomstig voorwaardelijke
vermeerderd, waarbij hij over voorrneld bedrag van € 37.722,-- wettelijke rente vordert vanaf 1 januari 2009 tot aan de dag
der aJgehele voldoening.
2.5. Ook
Achmea heeft de rechtbank in overweging gegeven om terug te komen op een
eerder gegeven eindbeslissing en wel de
beslissing dat -kort gezegd- de door Born gemiste overwerkvergoeding voor
vergoeding in aanmerking komt.
2.6. Sinds 1930 was de lijn in de jurisprudentie
dat een rechter niet kon terugkomen op
een in een tussenvonnis gegeven eindbeslissing.
De ratio daarvoor was te vinden in de goede procesorde waaruit werd afgeleid
dat na een eindbeslissing het debat van partijen over een of meer geschilpunten
als beēindigd beschouwd moet worden, De betreffende geschilpunten konden
slechts opnieuw worden bestreden door aanwending van een in de wet voorzien
rechtsmiddel (o.a. HR 20 juni 1930, NJ 1930, P 1217 en HR 4 mei 1984, NJ
1985,3). Slechts in uitzonderlijke gevaJlen was enige ruimte om terug te komen,
maar de rechter diende daarbij grote terughoudendheid in acht te nemen (o.a. HR
8 april 1994, NJ 1994, 623, HR 12 mei 1995, NJ 1995, 514 en HR 5 januari 1996,
NJ 1996, 597). Hierbij werd als maatstaf genomen dat van een eerder gegeven
eindbeslissing in dezelfde instantie niet meer kon worden teruggekomen,
behoudens indien bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing
nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de
rechter aan de eindbeslissing in kwestie ZOll
zijn gebonden. Dit laatste kon met name het geval
zijn indien sprake was van een evidente feitelijke of'juridische missJag van de
rechter of indien de desbetreffende beslissing bJeek te berusten op een, niet
aan de belanghebbende partij toe
te rekenen, onj uiste feiteJ ijke grcndslag.
2.7. In de uitspraken
van de Hoge Raad van 23 november 2007, JBPr 2008,40 cn van 25 apri I 2008, NJ
2008, 553 is deze strenge maatstaf versoepeld. Thans wordt aangenomen
2
79590 I HA
ZA 06-796 22 april 2009
3
dat voor een in een tussenvonnis gegeven
eindbesJissing geJdt dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de
rechter, aan wie is gebJeken dat een eerdere door hem gegeven, rnaar niet in een einduitspraak vervatte
eindbeslissing berust
op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid
hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten,
over te gaan tot heroverweging van die eindbesJissing, teneinde te voorkomen
dat hij op een ondeugdelijke grondsJag een einduitspraak zou doen. Hierbij
wordt geen uitzondering gemaakt voor de situatie waarin het aan een
belanghebbende partij zelfte wijten is dat uitgegaan is van een onjuiste
grondslag,
In de
aan deze uitspraken ten grondslag Iiggende gevallen betrof het nieuwe inzichten
die het gevolg waren van een nieuwe Iijn in de j urisprudentie respectievelijk
een verklaring in een getuigenverhoor, Dit betrof feiten en omstandigheden die
uit het normale verJoop van de (tijd gedurende de) procedure zijn gebleken.
huisholldelijke huJp
2,8. De
Hoge Raad heeft in het door Born aangehaalde arrest onder rneer het voJgende
overwogen. "Als
uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de wettelijke verplichting
tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk moet worden
gebracht in de toestand waarin hij zou hebben verkeerd indien de
schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn
schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle
omstandigheden van het concrete geval. Op dit uitgangspunt zijn in de
rechtspraak echter, zowel op praktische gronden als om redenen van billijkheid,
in bijzondere gevallen uitzonderingen aanvaard In de lijn met deze rechtspraak
moet worden aanvaard dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke
hulp door de aansprakelijke persoon aan
de benadeelde moeten worden vergoed indien deze ten gevolge van het letstel
niet langer in staat is de desbetreffende
werkzaamheden zelfte verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden
waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer
verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde
hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden infeite worden
verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen.
Evenmin bestaat grond de gelding van deze regel te beperken tot gevallen van ernstig
letsel. "
2,9. De
rechtbank ziet in voormeld arrest, dat eerst is gewezen nadat het laatste
tussenvonnis was gewezen, aanleiding terug te komen op haar
eindbesJissing met betrekking tot de huishoudelijke kosten.
2.10. Achmea
is het daarmee slechts in zoverre eens dat zij vergoeding van deze
schadepost slechts toewijsbaar acht, indien Born
aannemeJijk maakt dat er geJet op de concrete omstandigheden behoefte is aan huishoudelijke
hulp. Meer in het bijzonder heeft Achmea gesteld dat de door Born bij dagvaarding als
productie 49 overgelegde indicatiestelling van 24 juli 2002 niet meer actueel
is en dat deze indicatie daarom niet als uitgangspunt
kan worden genomen.
2.1 t. De rechtbank verwerpt dit verweer van Achmea.
Het mag zo zijn dat indicatie van 24 juti 2002,
waarin de tijd voor het uitvoeren van huishoudelijke taken is berekend op vicr
uren per week, lang geJeden is afgegeven, maar dat betekent niet zonder rneer dat die indicatie thans niet meer
realistisch zou zijn, Achmea
79590 I HA ZA 06-796 22 april 2009
4
heeft haar standpunt in deze niet nader
onderbouwd, De rechtbank gaat dan ook van voormelde indicatiestelling uit, De
door Born gehanteerde hoogte van het uurtarief is -zeker in de huidige tijd-
eerder aan de lage dan aan de hoge kant.
2.12. De rechtbank zal dan ook de schade ter
zake van de huishoudelijke hulp in
navolging van de deskundige begroten op een
bedrag van € 37.722,--.
Achmea heeft immers tegen de wijze van berekening van deze schadepost als zodanig
geen verweer gevoerd. Hetzelfde geldt met betrekking tot de gevorderde
wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan.
ovel'uren
2.13. In het tussenvonnis van 10 januari 2007
is de rechtbank in 1'.0.
4.12. ten aanzien
van Born uitgegaan van een bruto jaarinkomen van
DM 53.508,50 ten tijde van het ongeval. Daarbij werd er tevens van uitgegaan
dat ditjaarinkomen betrekking heeft op een 39-urig contract. In de akte na
tussenvonnis heeft Achmea zich op het standpunt gesteld dat het door de
rechtbank gehanteerde uitgangspunt onjuist is en aangevoerd dat het bruto
jaarinkomen van Born is gebaseerd op een 50- urige werkweek, inclusief
overwerk, De rechtbank heeft in haar vonnis van t 6 januari 2008
gemotiveerd overwogen waarom zij geen aanleiding zag om terug te komen op de
eerder gegeven eindbeslissing.
2.14.
Achmea heeft in haar conclusie naar
deskundigenbericht andermaal betoogd dat het
bruto jaarinkomen van Born is gebaseerd op een
50- urige werkweek, inclusief overwerk en dat Born voor de mogelijke extra uren
boven de 39 uren per week niet ook nog eens extra betaald werd. Achmea heeft
daarbij verwezen naar de inhoud van de door haar als productie 6 overgelegde
brief aan c.J. Schrijvers, arbeidsdeskundige UWV (voorheen het GAK) d.d. 27 maart 2008
en de daarop door Schrijvers gegeven antwoorden in de door Achmea als productie
7 overgelegde briefvan 3 april2008 en de door haar als productie 8 overlegde
email van 8 april 2008. Schrijvers was ook de auteur van de door Achmea bij
akte van
3 oktober 2007 overgelegde rapportage van 25
april 200 1, waarnaar in het tussenvonnis van 16 januari 2008 in 1'.0. 2.5. wordt verwezen. De inhoud van
evenbedoelde rapportage was destijds voor de rechtbank in haar tussenvonnis van
t 6
januari 2008 geen aanleiding om terug te komen op het uitgangspunt dat de
reguliere werkweek van Born niet 50 uren bedroeg maar 39 uren. Met andere
woorden heeft: de rechtbank in de inhoud van die rapportage een onvoldoende
gemotiveerde betwisting gezien van voonneld uitgangspunt. Daarbij dient het in
deze instantie te blijven. Het hoger beroep is voor Achmea de enige weg orn
haar verzuim te herstellen en de stelling van Born dat zijn reguliere inkomen
is gebaseerd op een 39-urige werkweek alsnog gemotiveerd te betwisten. De onjuist
gebleken inschatting van Achmea dat de rechtbank in voormelde rapportage van 25
april 2001 een voldoende gernotiveerde betwisting van voormelde stelling van
Born zou lezen, komt voor rekening en risico van Achmea. Overigens wordt nog
opgemerkt dat, ook al zou in deze wel van een voldoende gemotiveerde betwisting
sprake zijn geweest, niet gezegd kan worden dat de beslissing van de rechtbank
is gebaseerd op een onjuiste feitelijke grondslag. ln dat geval zou -nu Born
zijn andersluidend standpunt niet heeft prijsgegeven- eerst nog bewijslevering
aan de zijde van Bom moeten plaatsvinden, waarna eventueel geoordeeld
zou moeten worden dat BOI11 in dat bewijs niet is
geslaagd. Bij deze standvan zaken kan op dit moment niet worden gezegd dat
handhaving van bedoelde beslissing tot een onaanvaardbaar resultaat ZOll leiden.
79590/ HA ZA 06~ 796
22 april 2009 |
5 |
De rechtbank komt dan ook niet terug op haar eindbeslissing in deze
en handhaaft tevens haar eindbeslissing dat de overuren van Born voor
afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen. Het bewijsaanbod van Achmea
wordt gepasseerd. |
2.15. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis
van 10 januari 2007 de
overwerkvergoeding
vastgesteld op DM 25,"" bruto per uur en geoordeeld dat in deze het netto
equivalent daarvan dient te worden gehanteerd, zijnde een bedrag van € 12,78 (r.o. 4.18. en 4.19). Anders dan Achmea
heeft betoogd heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 10 januari 2007 niet beslist
dat voormeld bedrag niet geindexeerd moet worden. De rechtbank heeft zich over dit punt in het geheel
niet uitgelaten, Van een bindende eindbeslissing is dan ook geen sprake. |
2.16. Anders dan Achmea
heeft betoogd, valt niet zonder meer in te zien waarom de
toenmalige werkgever van Born de overwerkvergoeding op een gegeven
moment niet zou aanpassen aan de inf1atie/loonontwikkeling. Dat die
vergoeding "zwart' werd uitbetaald
is daarvoor onvoldoende
redengevend. HetzeJfde geldt voor de stelling dat voor het overwerk een "rond bedrag" werd betaald. In deze zal dan ook worden uitgegaan
van de door de deskundige toegepaste indexering en de uitkomst waartoe die indexering heeft geleid,
nu Achmea de
juistheid van de berekening van de deskundige niet heeft bestreden. |
2.17. Achmea heeft in haar conclusie na deskundigenbericht gesteld
dat zij op 21 januari 2009 aan Born een nader voorschot onder aJgemene titel
van € 25.000,"" heeft betaa1d. Born heeft dit in haar akte van 25 maart 2009
niet betwist. De door de deskundige begrote restschade ad €
410.792,--(exclusiefde kosten van huishoudelijke hulp) dient dan ook te
worden verlaagd tot € 385.792,"". De totale voor vergoeding in
aanmerking komende schade komt uit op een bedrag van € 423.514,"". |
2.18. Het vorenoverwogene
leidt tot na te melden beslissing. |
2.19. Achmea zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten
worden veroordee1d. Dit betekent dat de door Achmea betaalde kosten van het deskundigenbericht
voor haar rekening blijven. De kosten aan de zijde van Born worden
begroot op:
- dagvaarding
- vast recht
" salaris advocaat Totaal |
€ € € € |
87,85 4.667,00
11.610,00 (4,5 punten x tarief € 2.580,00) 16.364,85 |
3. De beslisslng |
De rechtbank |
3.1. veroordeelt Achmea om aan Born tegen
behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 423.514,00 (vierhonderddrieēntwintig duizendvjjfhonderdveertien
euro), vermeerderd met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 1
januari 2009 tot de dag van volledige betaling, |
3.2. veroordeelt Achmea
in de proceskosten, aan de zijde van Born tot op heden
begroot op € 16.364,85, |
79590/ HA ZA 06-796 22 apri 1 2009
3.3. verklaart dit vonn is tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3,4. wijst het meer ofanders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. j.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 22
april 2009.
6
Th/St