Rb Zwolle 160408 Rb volgt arbeidsdeskundige bij beoordeling behoefte aan huishoudelijke hulp
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zwolle 160408 Rb volgt arbeidsdeskundige bij beoordeling behoefte aan huishoudelijke hulp
Bij vonnis van 27 december 2006 heeft de rechtbank een deskundigenbericht bevolen, waarbij aan de deskundige, R. de Vree, registerarbeidsdeskundige, werkzaam bij Heling & Partners te Assen, een oordeel werd gevraagd over de navolgende vragen en waarop is geantwoord - zakelijk weergegeven - als volgt:
I. Belastbaarheidsprofiel
a. Wilt u, wanneer u dat noodzakelijk acht voor een adequate beantwoording van de aan de u gestelde vragen, uw vaste medische adviseur verzoeken een belastbaarheidsprofiel op te stellen aan de hand van het rapport van revalidatiearts Gerritsen d.d. 11-10-2002?
Antwoord: Onze medisch adviseur heeft een belastbaarheidprofiel opgesteld, nadat partijen op een conceptprofiel commentaar hebben gegeven.
II. Huishoudelijke hulp
a. Wat is de totale omvang van huishoudelijk werk in en om de woning van betrokkene (tuinonderhoud, autowassen en onderhoud van de woning daaronder begrepen), rekeninghoudend met de aard en de omvang van haar woning en haar gezinssituatie? Wilt u uw antwoord specificeren door aan te geven welke activiteiten het betreft en hoeveel tijd met iedere activiteit wekelijks is gemoeid?
Antwoord: Met de huishoudelijke werkzaamheden en taken is 24,5 per week gemoeid. Voor autowassen/reinigen kan 1,5 uur per maand worden genomen. Met binnen- en buitenonder-houd van de woning is 20 uur per jaar gemoeid, waarvan de helft aan de zelfredzaamheid van betrokkene kan worden toegerekend. Tuinonderhoud neemt 30,7 uur per jaar, waarvan ¾ deel aan betrokkene kan worden toegerekend.
b. Kan [eiseres], gelet op haar belastbaarheid, zelf voorzien in de door bij uw antwoord op vraag a. omschreven zorg. Zo nee, wilt u dan aangeven welke huishoudelijke activiteiten zij niet zelf kan verrichten?
Antwoord: De uitval voor de huishoudelijke werkzaamheden ad 24,5 uur per week kan op 8,9 uur per week worden geschat. Voor het autowassen is betrokkene aangewezen op hulp; indien zij gebruik maakt van de autowasstraat dient rekening te worden gehouden met EUR 90,00 per jaar aan waskosten. Betrokkene kan haar deel van het onderhoud aan de woning niet verrichten zodat ter zake moet worden uitgegaan van een uitval van 10 uur per jaar. Voor het tuinonderhoud moet de uitval worden geschat op ¾ deel, zodat zij voor 22,5 uur op jaarbasis is aangewezen op hulp. Het ligt in de verwachting dat de hulpbehoefte voor de huishoudelijke werkzaamheden bij het ouder worden van de dochter van betrokkene zal afnemen en dat, indien de dochter het huis uitgaat, het totaal aantal uren zal afnemen tot circa 15 uur per week.
c. Zou naar uw oordeel [eiseres], gelet op haar capaciteiten en gezinssituatie, in de fictieve situatie zonder ongeval bij een fulltime baan zelf volledig hebben kunnen voorzien in de bij uw antwoord op vraag a. omschreven zorg? Zo nee, wilt u dan aangeven welke huishoudelijke activiteiten zij niet zelf zou hebben kunnen verrichten?
Antwoord: Wij menen dat betrokkene in een situatie zonder ongeval niet aangewezen zou zijn op externe hulp.
d. Is het mogelijk om door het treffen van voorzieningen de eventuele behoefte aan (externe) huishoudelijke hulp te verminderen? Zo ja, welke voorzieningen kunnen worden getroffen en wat zijn daarvan de kosten?
Antwoord: Wij achten in de gegeven omstandigheden geen verdere voorzieningen denkbaar waardoor de externe hulpbehoefte substantieel zal kunnen afnemen.
e. Op welke wijze voorziet betrokkene thans en heeft zij in het verleden voorzien in haar (eventuele) behoefte aan huishoudelijke hulp? Welke kosten zijn / waren daarmee gemoeid?
Antwoord: Betrokkene heeft gemiddeld per week 4,5 uren hulp via Thuiszorg tegen een eigen bijdrage van circa EUR 58,00 per 3 weken. Daarnaast wordt zij extra bijgestaan door een particuliere hulp op afroep, op basis van 3 uur tegen EUR 25 per keer.
f. Wat zijn in de omgeving van betrokkene de mogelijkheden om te voorzien in de behoefte aan huishoudelijke hulp? Welke kosten zijn daarmee redelijkerwijs gemoeid? Wilt u bij uw antwoord aandacht besteden aan de aanwezigheid en de mogelijkheid van een geslaagd beroep op Thuiszorg en aan de beschikbaarheid van particuliere hulp?
Antwoord: Naast de huishoudelijke hulp via Icare heeft betrokkene een partculiere hulp die naar tevredenheid functioneert. Verder helpt ook haar vader haar regelmatig. Wat betreft de kosten verwijzen wij u naar het antwoord op vraag e.
g. Komt betrokkene, gezien haar beperkingen, inkomenssituatie en behoefte aan zorg in aanmerking voor een PGB of voor een andere tegemoetkoming in de door haar te maken kosten van huishoudelijke hulp? Zo ja, welke bedragen zijn daarmee naar uw inschatting gemoeid?
Antwoord: Betrokkene komt in aanmerking voor PGB. Uit navraag blijkt echter dat zij met de huidige regeling, te weten zorg in natura via Icare, meer hulp kan krijgen in de gegeven omstandigheden. Naast de administratieve beslommeringen dient men voor een eigen hulp te zorgen en wordt de eigen bijdrage direct in mindering gebracht op het PGB. Hierdoor is sprake van een lager budget en naar verwachting van minder uren hulp per week. Voordeel ingeval van een PGB is dat men, hoewel men zelf moet zorgen voor hulp, wel iedere keer dezelfde hulp heeft.
(....)
Nadere standpunten van partijen
[eiseres] heeft op het deskundigenbericht nader aangevoerd:
De deskundige heeft de hulpbehoefte voor de zorg voor de woning en de kleding te laag vastgesteld. De hulpbehoefte voor strikt huishoudelijk werk moet op 11,7 uur per week in plaats van 8,9 uur per week worden gesteld, wat ook meer in overeenstemming is met de hulp die feitelijk wordt verleend. Het is niet reëel te veronderstellen dat de hulpbehoefte met het ouder worden van [eiseres]s dochter zal verminderen. Rekening moet worden gehouden met de eigen bijdrage voor de hulp via Icare ad EUR 923,84 per jaar. De particuliere hulp is inmiddels gestopt en [eiseres] acht het niet mogelijk om opnieuw een hulp te vinden beneden een tarief van EUR 10 per uur. Na aftrek van de hulp via Icare resteert een zorgbehoefte van 7,2 uur in de week ofwel, uitgaande van 48 weken, 345,6 uur op jaarbasis. Voor het autowassen, woningonderhoud en tuinonderhoud geldt een hulpbehoefte van 51 uur op jaarbasis. De kosten van deze hulpbehoefte moet begroot worden aan de hand van een minimaal uurtarief van EUR 10. [eiseres] sluit zich aan bij het oordeel van de deskun-dige dat er geen aanleiding bestaat voor eventuele verrekening van een PGB-aanspraak.
(....)
Achmea heeft op het deskundigenbericht nader aangevoerd:
Uitgaande van het oordeel van de deskundige dat het aantal uren aan hulpbehoefte met het ouder worden van de dochter van [eiseres] afneemt tot 15 uur per week, is ten onrechte de uitval niet aangepast aan deze reductie. Het is niet aannemelijk dat [eiseres] het tuin- en woningonderhoud zou hebben verricht indien haar het ongeval niet was overkomen. Betwist wordt dat voor een onderhoudsarme tuin 30 uur aan onderhoud nodig is. Niet is komen vast te staan dat [eiseres] voor extra kosten is komen te staan. Wat betreft het autowassen geldt dat [eiseres] ook zonder ongeval gebruik zou hebben gemaakt van de wasstraat. Aangenomen moet worden dat [eiseres] zonder ongeval de hulp zou hebben ingeroepen van buitenschoolse opvang, particuliere oppas, ouders en andere familieleden. Met deze fictieve kosten moet rekening worden gehouden bij de schade wegens huishoude-lijke hulp. Het is voor [eiseres] mogelijk om huishoudelijke hulp in te huren voor EUR 8,33 per uur. De incidentele hulp à EUR 25 per drie uur kan niet gekwantificeerd worden. De schade moet worden begroot primair aan de hand van de eigen bijdrage voor de hulp via Icare, te stellen op EUR 923,84 per jaar, te vermeerderen met de kosten van incidentele hulp van EUR 25 en verminderd met de fictieve kosten voor hulp zonder ongeval, te begroten tot het jaar waarin [eiseres] 70 jaar wordt, subsidiair op een jaarlijkse (toekomstige) schade van EUR 923,84.
(...)
De verdere beoordeling van het geschil
De rechtbank zal eerst ingaan op het deskundigenbericht en wat partijen daarover nader hebben aangevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat de waarde die aan een deskundigenbericht kan worden toegekend volgens vaste rechtspraak ter discretie staat van de feitenrechter. Indien een deskundigenbericht op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de rechter het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel passeren. Van de partij die een deskundigenbericht bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bij voorkeur door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken.
Kosten van (huishoudelijke) hulp
Wat betreft de kosten van (huishoudelijke) hulp geldt het volgende.
Gelet op voormelde maatstaf heeft [eiseres] onvoldoende zwaarwegende argumenten aangedragen voor haar stelling dat de deskundige haar hulpbehoefte voor huishoudelijk werk in uren per week onjuist heeft vastgesteld. De uitval op de taak ‘zorg voor kleding’ is voornamelijk gebaseerd op het niet kunnen ophangen en strijken van de was. Tot deze werkzaamheden is, zoals blijkt uit het in paragraaf 4.3.3. van de deskundigenrapportage weergegeven overzicht, de ‘zorg voor kleding’ echter niet beperkt. Hetzelfde geldt voor [eiseres]s stelling dat zij de zwaardere huishoudelijke taken van de ‘zorg voor woning’ in het geheel niet kan verrichten. In bedoelde paragraaf heeft de deskundige ook een opsomming gegeven van lichte taken die [eiseres] zijns inziens nog wel zou kunnen verrichten, zodat de conclusie van de deskundige dat [eiseres]s uitval op het geheel van huishoudelijke taken op 60% kan worden gesteld, voldoende overtuigt.
De rechtbank deelt het standpunt van Achmea dat de hulpbehoefte van [eiseres] in de toekomst wordt beïnvloed doordat de dochter het huis zal verlaten. Gelet op de leeftijd van de dochter van thans 8 jaar is echter geen enkele reële voorspelling te doen over wanneer dat moment zal zijn. Daarbij komt dat niet onaannemelijk is dat de huidige omvang aan hulp via Icare is afgestemd op de situatie dat [eiseres] een gezin vormt met haar dochter, zodat die hulp via Icare bij een zelfstandig gaan wonen van de dochter zal afnemen. Er is dan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om de door de deskundige becijferde hulpbehoefte in neerwaartse zin bij te stellen, zoals Achmea heeft bepleit.
Wat betreft de door Achmea bekritiseerde uitval voor woningonderhoud geldt dat de deskundige al op pagina 15. van zijn rapport heeft laten uitkomen dat aannemelijk is dat [eiseres] ook zonder ongeval bij ongeveer de helft van de jaarlijkse onderhoudswerkzaam-heden externe hulp zou hebben gehad. De deskundige heeft vervolgens de zelfredzaamheid van [eiseres] op de andere helft ofwel 10 uren per jaar gesteld, voor welke uren [eiseres], gelet op haar beperking, is uitgevallen. Gelet op die gegeven argumentatie legt onvoldoende gewicht in de schaal de enkele, deels feitelijk onjuiste stelling van Achmea dat niet aannemelijk zou zijn dat [eiseres] ‘naast een volledige baan en de zorg voor haar kind’ het schilderwerk voor haar rekening zou hebben genomen. Er is dan ook geen reden om wat af te doen aan de conclusie van de deskundige terzake.
Voor de door de deskundige geschatte uitval voor het tuinonderhoud geldt dat Achmea er allereerst ten onrechte vanuit gaat de tuin onderhoudsvrij zou zijn. Ook een volledig verharde achtertuin en een beperkt beplante voortuin brengen onderhoud met zich, zodat moet worden vastgehouden aan de door de deskundige gegeven kwalificatie van een onderhoudsarme tuin. Gelet op de door de deskundige gegeven verbijzondering van de tijd gemoeid met onderhoud en de door hem daarvoor gebruikte normering, ziet de rechtbank geen reden om iets af te doen aan de conclusie van de deskundige dat met dat onderhoud per jaar 30,7 uur is gemoeid en dat [eiseres] daarvan 75% zelf zou hebben gedaan.
Gelet op de weggevallen zelfredzaamheid van [eiseres], als het gaat om onderhoud aan de woning en de tuin, is daarmee gegeven dat [eiseres] daarvoor externe hulp moet inschakelen, zodat, anders dan Achmea betoogt, in voldoende mate vast staat dat [eiseres] met kosten terzake is/wordt geconfronteerd die zij zonder ongeval niet zou hebben gehad.
Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat het voor de hand ligt dat [eiseres] ook zonder ongeval de autowasstraat had benut om haar auto te wassen, zodat de daarmee gemoeide kosten niet als een gevolg van het ongeval kan worden aangemerkt.
Anders dan Achmea betoogt, is er geen reden om op de hulpbehoefte van [eiseres] in mindering te brengen de kosten die zij zonder ongeval zou hebben gehad aan buitenschoolse opvang, particuliere oppas, ouders en andere familieleden, kennelijk doelende op opvang/oppas van de dochter. Die laatste hulp heeft immers geen betrekking op de huishoudelijke werkzaamheden waarvoor [eiseres] door het ongeval hulp nodig heeft. Voor zover Achmea betoogt dat die voor opvang/oppas bespaarde kosten een voordeel opleveren, dat in de berekening moet worden betrokken, ziet zij er ten onrechte aan voorbij dat de deskundige in zijn rapport heeft geconcludeerd dat [eiseres] zonder ongeval niet aangewezen zou zijn geweest op externe hulp. Gelet verder op de niet in geschil zijnde vergaande betrokkenheid van de ouders van [eiseres] is er onvoldoende reden om aan te nemen dat [eiseres] zonder ongeval kosten zou hebben gemaakt aan buitenschoolse opvang van haar dochter. Bij de schadeberekening hoeft dan ook geen rekening te worden met dergelijke fictieve kosten.
Geen der partijen heeft bezwaar gemaakt tegen de conclusie van de deskundige dat [eiseres] weliswaar in aanmerking komt voor een PGB doch dat de huidige regeling, bestaande uit zorg in natura (hulp) via Icare voor [eiseres] per saldo een gunstiger regeling is dan de uit de (voorheen AWBZ, thans) Wmo voortvloeiende PGB-regeling. De eventuele aanspraken van [eiseres] op een PGB zullen dan ook buiten de vaststelling van de schadevergoeding worden gehouden.
De rechtbank houdt dan ook vast aan de uitval voor huishoudelijke werkzaamheden van 8,9 uur per week of wel 427,2 uur per jaar, uitgaande van 48 weken per jaar. Via Icare ontvangt [eiseres] gedurende 48 weken per jaar 4,5 uur per week ofwel 216 per jaar, zodat een hulpbehoefte voor huishoudelijke werkzaamheden resteert van 211,2 uur per jaar. Dit aantal uren moet vermeerderd worden met 10 uur aan uitval voor woningonderhoud en 22,5 uur aan uitval voor tuinonderhoud. In totaal moet daarom worden gerekend met een zorgbehoefte van 243,7 uur per jaar.
Onomstreden is dat [eiseres] voor de hulp die zij via Icare ontvangt een eigen bijdrage is verschuldigd van EUR 923,84 per jaar. Met dit bedrag dient bij de schadevaststelling rekening te worden gehouden.
Wat betreft het uurtarief dat voor de externe hulp gerekend moet worden, geldt dat
[eiseres] conform r.o. 4.9. van vonnis van 8 maart 2006 in de gelegenheid is gesteld zich over het door haar gestelde tarief van EUR 10,00 nader uit te laten. De deskundige heeft zich beperkt tot de vaststelling dat [eiseres] zich op afroep laat bijstaan door een particuliere hulp, op basis van 3 uur tegen EUR 25,00 per keer ofwel EUR 8,33 per uur. Deze informatie heeft de deskundige kennelijk verkregen tijdens zijn bezoek aan [eiseres] op 13 februari 2007. Die informatie verhoudt zich echter niet met de door [eiseres] bij haar akte van 31 mei 2006 ingenomen stelling dat haar particuliere hulp al in december 2005 haar inzet heeft beëindigd en het [eiseres] sindsdien niet is gelukt om een andere hulp te vinden voor een tarief van minder dan EUR 10,00 per uur. [eiseres] heeft dan ook nader te verduidelijken dat de hulp - en de daarmee gemoeide kosten - waarmee de deskundige rekening heeft gehouden al vanaf december 2005 niet meer aan de orde is en deze verduidelijking zoveel mogelijk te onderbouwen met verifieerbare stukken.
In het verlengde van wat hiervoor in r.o. 4.3.11. is overwogen, mag zowel van [eiseres] als van Achmea worden verwacht dat zij zoveel mogelijk met bescheiden onderbouwen dat het door hen bepleite uurtarief als gangbaar moet worden aangemerkt. De zaak zal - onder meer hiervoor - naar de rol worden verwezen. Dit laat overigens onverlet wat de rechtbank in r.o. 4.9. van het vonnis van 8 maart 2006 heeft overwogen.
Tot slot geldt, zoals in r.o. 4.14. van het vonnis van 8 maart 2006 is overwogen, dat [eiseres] tot aan haar zeventigste jaar kosten voor huishoudelijke hulp moet maken die zij zonder ongeval niet zou hebben gehad. In wat [eiseres] daarover in haar conclusie van 28 november 2007 nader heeft aangevoerd ligt onvoldoende reden om op die bindende eindbeslissing terug te komen.
LJN BM0107
Zie over deze zaak ook LJN BM0112 , LJN BM0101, BM0075 ,
en de einduitspraak
Rb Zwolle 100210
De verdere beoordeling van het geschil
2.1 Bij vonnis van 18 november 2009 is de zaak naar de rol verwezen opdat [eiseres] een gecorrigeerde renteberekening zou kunnen laten maken onder inachtneming van wat in dat vonnis is overwogen.
2.2 Bij akte van 2 december 2009 heeft [eiseres] een nadere renteberekening overgelegd, op basis waarvan zij haar vordering ten aanzien van de tot 1 januari 2009 berekende wettelijke rente heeft verminderd tot een bedrag van EUR 42.643,31.
2.3 Bij antwoordakte heeft Achmea zich op het standpunt gesteld dat de gecorrigeerde renteberekening is uitgevoerd overeenkomstig met wat in voormeld vonnis is overwogen.
2.4 Nu Achmea de door [eiseres] gecorrigeerde renteberekening niet inhoudelijk heeft bestreden, zal de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaan.
2.5 Gelet op het voorgaande en op wat in voorgaande vonnissen is overwogen, is van de vordering van [eiseres] het volgende voor toewijzing vatbaar:
a. smartengeld EUR 40.000,00
b. kosten ondersteuning ouders EUR 30.000,00
c. kosten aanpassing woning EUR 4.580,15
d. tot 1 januari 2004 verschenen schade EUR 18.894,92
e. schade conform rapportage Laumen Expertise EUR 436.837,99
f. tot 1 januari 2009 berekende wettelijke rente EUR 42.643,31
subtotaal EUR 572.956,37
minus al betaalde voorschotten EUR 375.000,00
totaal EUR 197.956,37.
2.6 Over voormeld bedrag is vanaf 1 januari 2009 wettelijke rente toewijsbaar.
2.7 Aan vergoeding voor rekenkosten heeft [eiseres] onder overlegging van twee facturen dienaangaande (in totaal) een bedrag van EUR 2.816,53 gevorderd. Nu Achmea deze vordering niet heeft bestreden, is ook dit deel van [eiseres]s vordering toewijsbaar.
2.8 Achmea zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden verwezen, wat meebrengt dat Achmea belast blijft met het door haar voorgeschoten bedrag aan kosten en loon van de deskundige ad EUR 5.497,99 (incl. BTW). De kosten aan de zijde van [eiseres] worden op basis van het toewijsbaar gebleken bedrag begroot op:
- dagvaarding EUR 85,60
- vast recht 4.584,00
- salaris advocaat 12.000,00 (6,0 punten × tarief EUR 2.000,00)
totaal EUR 16.669,60. LJN BM0104