Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 250418 verzoeken terzake van looptijd en tarief huishoudelijke hulp (17,50) afgewezen

RBMNE 250418 verzoeken terzake van looptijd en tarief huishoudelijke hulp (17,50) afgewezen
- kosten verzocht en begroot op 21 uur x 270 + kantoorkosten, griffiegeld en BTW€ 7.272,34

2. 
De feiten

2.1.
X is op 18 oktober 2013 als passagier in een bij Nationale-Nederlanden verzekerde personenauto betrokken geraakt bij een ernstig verkeersongeval. De bestuurder van de auto waar X als passagier naast zat, verloor de macht over het stuur terwijl hij met een snelheid van tussen de 125 en 130 km/u over de A50 reed. De personenauto is daardoor tegen de rechterzijde van een op de weg rijdende vrachtwagen aangereden, vervolgens in de berm terechtgekomen en uiteindelijk frontaal in botsing met een boom gekomen. 

2.2. 
X heeft als gevolg van het ongeval zeer ernstig orthopedisch en inwendig letsel opgelopen (een gescheurde nier, een zwaar gekneusde/gescheurde punt van de lever, een ingeklapte long, 6 ribfracturen, een wervelbreuk LI, breuken aan de processi Th 12 en L2 en L3, een breuk in de schacht van de linker bovenarm, en een breuk in de bodem van de linker oogkas). X was op dat moment 39 jaar oud. Zij heeft na het ongeval verschillende operaties ondergaan. Op 18 november 2013 is X uit het ziekenhuis ontslagen. X heeft vervolgens verschillende behandelingen gevolgd, waaronder cesartherapie. 

2.3. 
Nationale-Nederlanden heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. 

2.4, 
Het ongeval heeft tot een toegenomen hulp- en zorgbehoefte van X geleid. X is in juli 2011 gescheiden van haar echtgenoot en sindsdien een alleenstaande moeder van drie kinderen (ten tijde van het ongeval in de leeftijd van 16, 13 en 7 jaar). X krijgt sinds het ongeval vrijwel dagelijks hulp van haar familie, zowel bij de huishoudelijke taken, haar persoonlijke verzorging als de opvang van haar kinderen. Na ontslag uit het ziekenhuis heeft X bijna twee maanden bij haar schoonmoeder gewoond. Daarna is zij naar haar eigen woning in Apeldoorn vertrokken. In juni 2014 is X met medische urgentie verhuisd naar een woonruimte op de begane grond, in de buurt van haar familie in [ woonplaats ]. 

2.5. 
Op gezamenlijk verzoek van partijen is Trivium advies ingeschakeld, om de hulp- en zorgbehoefte van X en haar jongste zoon in kaart te brengen. De jongste zoon van X heeft een autistische beperking en is hulpbehoevend. Op 17 april 2015 heeft Trivium advies een eerste adviesrapport uitgebracht. Trivium advies heeft onder andere geadviseerd om een indicatie aan te vragen voor persoonlijke verzorging (en aanvullende een PGB) bij de zorgverzekeraar, en daarnaast een indicatie voor hulp bij het huishouden via de WMO. 

2.6. 
Orthopedisch chirurg Y heeft een orthopedisch rapport d.d. 15 januari 2016 (met aanvullingen op 23 februari 2016 en 6 april 2016) opgesteld. 

2.7. 
Het rapport van Y heeft, voor zover van belang. de volgende inhoud: 
"Huidige klachten 
Er is sprake van rugpijn, die door betrokkene zelf omschreven wordt als "niet te beschrijven", "kapot van de pijn". De pijnen zijn aanwezig in rust, bij zitten, staan en bewegen, nachtelijke pijnen en pijn bij draaibewegingen. De pijn is gelokaliseerd in de wervelkolom, zich uitbreidend van thoracaal naar lumbaal. 
Anamnestisch is er geen uitstraling in de benen. 
Met betrekking tot de linker arm zou er ook sprake zijn van permanente pijnklachten en het onvermogen de linkerarm te kunnen heffen. 
Er zijn dan steken in de "nier". 
Ze maakt daarbij verder melding dat het haar "psychisch niet goed gaat": ze wordt snel boos, snel opgewonden, moet frequent braken. Er zou sprake zijn van gewichtsverlies. Voor het ongeval zou ze een gewicht hebben gehad van 90 kg, thans is er een gewicht van 59 kg. 
De anamnese verloopt moeizaam, door een combinatie van enerzijds afwijzen en anderzijds wat geagiteerd gedrag, duidelijk depressieve componenten waardoor betrokkene wat moeilijk voor gerichte vraagstelling bereikbaar is. 
Overigens wordt zij ondersteund door een begripvol, coöperatief ouderpaar. 
Betrokkene heeft hulp nodig bij douchen en haarverzorging, het huishouden wordt voornamelijk verzorgd door ouders en andere familie. 
( ... ) 
Samenvatting van het lichamelijk onderzoek: betrokkene is een hyperesthetische emotionele, licht geagiteerde vrouw, waarbij depressieve componenten gezien de gelaatsuitdrukking, houding, reactiewijze, en verbale uitingen een belangrijke rol spelen. Functionele beperkingen linker schouder, met een elevatie van 60°, abductie van 70° en pijnlijke rotaties, met een exo/endorotatie van 30-0-40°, Daarnaast zijn er littekens over de thorax, wervelkolom, linkerbovenarm. 
( ... ) 
Relevante voorgeschiedenis: bij de gepresenteerde problematiek is in de voorgeschiedenis relevant een operatieve behandeling van een adipositas in 2003, uitgevoerd in België door middel van een maagbandje. Anamnestisch zou er destijds sprake zijn geweest van een gewicht van 190 kg, in het dossier is zelfs een gewicht van 200 kg terug te vinden. Ten tijde van het letsel wordt in de dossiers gesproken over een morbide adipositas zonder dat ik een gewicht terug kan vinden in de status bij opname. Volgens mededeling van betrokkene zou dit 95 kg zijn geweest. Betrokkene heeft thans een gewicht van 59,5 kg. 
In het dossier wordt vanaf 2004 melding gemaakt van klachten van depressiviteit en psychosociaal grote problemen, die ook door betrokkene worden bevestigd. Er is sprake geweest van mishandeling door haar ex- partner. Het huisarts dossier vermeldt in 2010 verwijzing naar een psychiater in verband met een depressieve episode en suïcidale neigingen. 
Ten tijde van het onderzoek is betrokkene enerzijds hyperesthetisch emotioneel, anderzijds ook geagiteerd met veel uitingen van depressieve aard. Ze wordt begeleid door betrokken, coöperatieve ouders. 

C. Welke van de huidige klachten en/of verschijnselen bestonden naar uw mening voor het ongeval d.d. 18-10-2013 of zouden ook op enig moment (zijn ) ontslaan als betrokkene het ongeval niet was overkomen? 
Kunt u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit dan het geval zou zijn (geweest)? 
Antwoord: psychiatrisch depressieve problematiek was bekend in het dossier sinds 2004, tezamen met uitgebreid psychosociale. relationele problematiek. 
( ... ) 
De uitgebreide psychiatrische problematiek, de gewichtswisselingen spelen zeker een rol in het huidige klachtenpatroon. Naast de depressieve problematiek zijn rugklachten een belangrijk deel van haar huidige problemen. Voor deze rugklachten is bij onderzoek, voorafgaand aan de rapportage, geen duidelijke oorzaak gevonden (bij CT scanning geen wezenlijke aantoonbare posttraumatische afwijkingen aan de wervelkolom). De oorzaak van de rug problematiek is ongetwijfeld multifactorieel, met de status na wervelfractuur, mogelijk speelt het maagbandje een rol, mogelijk restklachten na embolisatie van de arteria renalis, mogelijk ook berustend op psychosociale problematiek. Een indicatie geven is mijns inziens niet mogelijk. 

D. Wilt u de mate van functiestoornis (=impairment) op uw vakgebied als gevolg van het ongeval uitdrukken in een percentage van de mens ongeacht enig beroep en uitgaande van de toestand van betrokkene voor het ongeval? 
( ... ) 
De impairment op basis van de traumatische afwijkingen van het bewegingsapparaat is als volgt: een whole person impairment van 8% op basis van de thoracale 12 fractuur en 14% upper extremity impairment op basis van de humerus fractuur.
( ... ) 
E. Welke beperkingen stelt betrokkene te ondervinden bij activiteiten in het dagelijks leven, in de vrije tijdsbesteding en bij beroepsuitoefening (inclusief huishoudelijk arbeid)? 
Antwoord: betrokkene is nauwelijks in staat een normaal leven te leiden, heeft bij verzorging van zichzelf en haar huishouden uitgebreide hulp nodig van ouders en andere familie. Dansen was eerder haar hobby. 
Acht u de door betrokkene aangegeven beperkingen aannemelijk op grond van uw onderzoeksresultaten als gevolg van het ongeval?
Antwoord: de beperkingen die zij toont zijn zeker niet uitsluitend terug te voeren op de gevolgen van het ongeval. De hele psychiatrische problematiek, depressiviteit, reeds voor het ongeval bestaand en mogelijk door het ongeval negatief beïnvloed, speelt daarbij zeker een rol, evenals de enorme wisscling van het gewicht. Betrokkene zit, staat en lijkt nauwelijks in staat tot het voeren van een zelfstandig leven. 
( ... )"

2.8. 
De advocaat van X heeft bij email van 3 januari 2016 aan Y bericht: 
"( ... ) 
T.a.v. de feitelijke inhoud van uw rapport merkt mevrouw X het volgende op: 
Op pagina 2 schrijft u onder "sociaal": Vanaf 2012 ging het haar beter, woonde zij zelfstandig, gingen de kinderen naar school en zou alles gestabiliseerd zijn." 

Vanaf juli 2011 woont mevrouw X zelfstandig. Sindsdien ging het steeds beter met haar en was volgens de familie ook geen sprake meer van depressieve klachten. Mevrouw X is vanaf die periode ook niet meer behandeld of bij de huisarts geweest voor psychiatrische klachten (op de door de heer Z verstrekte patiëntenkaart staat vermeld dat op begindatum 26-11-2012 sprake zou zijn geweest van een depressie/PTST. Dit is niet juist. Uit het latere journaal blijkt dat de heer Z deze depressie/PTST (die rond 2010 speelde) op 26 januari 2012 in de patiëntenkaart heeft verwerkt ("episode toegevoegd in verband met conversie"). 

In de periode voor het ongeval wilde mevrouw X op termijn ook parttime (als schoonmaakster) gaan werken. Zij wilde kort voor het ongeval ook met haar rijlessen beginnen, om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (ook om dan snel thuis te kunnen zijn in verband met de zorg voor haar kinderen). Aan dit voornemen heeft zij nooit meer een gevolg kunnen geven. Behoudens een PGB-ondersteuning voor haar gehandicapte zoon (in de vorm van buitenschoolse begeleiding, ontving zij voor het ongeval geen hulp in de huishouding en was zij niet hulpbehoevend. Vanaf 2013 stond mevrouw X ook weer open voor een nieuwe relatie, hetgeen ook illustreert dat zij de nare ervaringen uit haar verleden inmiddels goed had verwerkt. 

Ik verzoek u vriendelijk namens de familie X om bovenstaande opmerkingen in uw rapport te verwerken. 
( ... )" 

2.9. 
Y heeft bij zijn rapport een beperkingenprofiel gevoegd, opgesteld volgens de richtlijnen van de NOV. De beperkingen van X betreffen voornamelijk het zitten, staan, lopen, trappenlopen, klimmen en klauteren, knielen, kruipen en hurken, gebogen werken, bukken en torderen, reiken, met handen boven schouderhoogte werken, tillen, duwen en trekken, dragen, vibratiebelasting en persoonlijk risico. 

2.10.
Op 13 juli 2016 volgde de definitieve vervolgrapportage van Trivium advies. 
Hierin staal onder meer: 

"Cliënt krijgt hulp bij de persoonlijke verzorging, zoals wassen, aankleden, huidverzorging en toedienen van medicatie. 
Deze zorgmomenten zijn grotendeels planbaar, maar ook voor een deel niet planbaar, bijvoorbeeld als cliënt zichzelf bevuild heeft na ongecontroleerd braken. Tot voor kort werd alle hulp bij de persoonlijke verzorging geboden door haar ouders (zowel planbaar als niet planbaar). Aangezien dit voor hen te zwaar werd, is de verzorging deels overgenomen door de broer en het nichtje van cliënt. Gezamenlijk hebben zij de persoonlijke verzorging overgenomen. Vrijwel dagelijks zijn verder beide ouders of een van hen aanwezig in de woning. De niet planbare zorg wordt geboden door degene die op dat moment aanwezig is. 
( ... ) 
Samengevat besteden ouders en familie 56 tot 79.5 uur per week aan de ondersteuning van cliënt. Dit aantal is inclusief sociale momenten, zoals koffiedrinken en lunchen, maar is exclusief reistijd. 
Via voorliggende wet- en regelgeving is inmiddels 13 uur aan ondersteuning gerealiseerd. Vanuit Wmo een vergoeding voor 2 uur hulp bij het huishouden per week (tot 22-03-2018) en vanuit de zorgverzekeringswet een vergoeding voor 11 uur persoonlijke verzorging per week (tot 01-04-2021). Beiden in de vorm van een PGB.
Resteert een tijdsbesteding van ouders en familie van 43-66,5 uur per week die niet voor vergoeding in aanmerking komt via voorliggende wet- en regelgeving. Het is aan partijen om te overleggen hoe om te gaan met de uren die niet voor vergoeding via voorliggende wet- en regelgeving in aanmerking komen." 

2.11. 
Op 10 mei 2017 heeft psychiater A een psychiatrisch expertise rapport opgemaakt. Dit rapport luidt, voor zover van belang, als volgt: 

"PSYCHIATRISCHE VOORGESCHIEDENIS 
In betrokkenes beleving is er weinig aan de hand geweest, voorafgaand aan het ongeval. Zij was toen juist in een goede situatie. 
Uit het dossier van de huisarts komt naar voren dat zij rond 2004 stemmingsklachten had naar aanleiding van de effecten van de maagband operatie en haar veranderde lichaam nadien, zonder specialistische behandeling op dat moment. 
In 2011 wordt gesproken van huiselijk geweld, waarbij wordt gesproken van jarenlange fysieke mishandeling door haar echtgenoot, na te zijn uitgehuwelijkt. 
Er wordt gesproken over angst en dreiging. 
In 2010 heeft betrokkene contact gehad met psychiatrie van GGZ-insteling Meerkanten. 
Zij had op 5 maart van dat jaar een gesprek dat erg zwaar was en wilde niet terug. De psychiater heeft medicatie geadviseerd aan de huisarts in de vorm van Citalopram en Temazepam. 
Op 26-11-2012 wordt gesproken van depressie PTSS in het huisartsdossier in Arnhem die ook antidepressieve medicatie heeft voorgeschreven. Deze hielpen niet tegen de pijnklachten en het algehele onwelbevinden. 
Geen klinische observaties of opnames, geen dagopnames psychiatrisch, 
( ... ) 
DIAGNOSTISCHE BESCHOUWING 
Zoals pregnant naar voren komt in de beschikbare informatie en uit de verschijnselen die bij psychiatrisch onderzoek konden vastgesteld, staat bij de ervaren klachten de pijnbeleving centraal. 
Betrokkene heeft voortdurend pijn sinds het ongeval en dit bepaalt voor een groot deel ook de kwaliteit van leven voor haar. Naar voren komt dat er meerdere interventies zijn gedaan om hiervoor verlichting te zoeken: 
fysiotherapie, pijnpolikliniekbezoeken. In de beleving van betrokkene en haar omgeving hebben deze interventies geen enkele verbetering gebracht. 
Secundair hieraan is er sprake van een gedaalde stemming en van sterk verminderd functioneren op de belangrijkste levensterreinen, althans zoals dit naar voren komt uit de gegevens in het dossier en de onderzoeksgegevens. Bij huidig onderzoek worden er aanknopingspunten gevonden voor een gedaalde stemming, doch aanknopingspunten voor het bestaan van een depressieve stoornis als kracht in zichzelf met alle daarbij behorende verschijnselen zijn niet gevonden. 
Uiteraard is er een overlap met de gedaalde stemming ten gevolge van fysieke ongemakken en pijn en een gedaalde stemming die voortvloeit vanuit een depressieve stoornis, doch onderzoeker acht een doorslaggevende betekenis van een stemmingsstoornis in psychiatrische zin, in het huidige beeld, onwaarschijnlijk. Argumenten die hiertegen pleiten is het ontbreken van vitale symptomatologie, wanneer dit wordt uitgevraagd, en het ontbreken van angstsymptomatologie. 
( ... ) 
Er waren geen aanwijzingen voor een posttraumatisch stressstoornis. 
( ... ) 
BEANTWOORDING VAN DE VRAAGSTELLING 

1. Situatie met ongeval 
Anamnese: (aanbeveling 2.2.4. RMSR) 

( ... ) 
Hiervoor mag worden verwezen naar de desbetreffende paragrafen. 
Kort samengevat is er sprake van voortdurende pijnklachten, opgetreden na een hoogenergetisch trauma met multiple fracturen en IC-opnames, met pogingen tot revalidatie die slechts partieel succes hadden. Op grond van de pijnklachten acht betrokkene zich ernstig beperkt in het dagelijks functioneren, activiteiten buiten de deur, laat staan loonvormende arbeid verrichten en recreatieve bezigheden. 
( ... ) 
Medische eindsituatie (aanbeveling 2.2.14 RMSR) 
( ... ) 
Gezien de duur van de ervaren pijnklachten, de effecten hiervan op het functioneren lijkt er sprake van een vrij stabiel beeld en lijkt beoordeling op dit moment goed mogelijk. Onderzoeker heeft geen zicht op de mate waarin de lopende procedure nog van invloed kan zijn op de situatie van betrokkene. In het algemeen is het afwikkelen van een schadeprocedure gunstig voor het functioneren, aangezien dit ook een negatieve interactie kan onderhouden. 

2. De situatie zonder ongeval 
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor het ongeval 
( ... ) 
Er zijn wel aanwijzingen dat er bij betrokkene sprake was van een groter dan gemiddelde kwetsbaarheid vanuit voorgeschiedenis. Er lijkt sprake te zijn geweest van eetstoornis en morbide obesitas, waarvoor operatie succesvol is geweest, doch betrokkene heeft hierna een langduriger episode gekend waarin zij zich slecht voelde, een slecht zelfbeeld had. Naar voren komt dat er voorafgaand aan het ongeval sprake was van een betere periode in het leven van betrokkene, waarbij de echtscheiding was afgehandeld, betrokkene eigen woonruimte had verkregen en er in die zin stabiliteit was in haar leven, in feite voor het eerst sinds lange tijd. In deze periode lijkt er sprake te zijn geweest van een redelijke uitgangssituatie, waarbij echter niet voldoende tijd aanwezig was om te kunnen inschatten of dit ook tot redelijke adaptatie op de belangrijkste levensterreinen zou hebben geleid. Helaas kwam het ongeval hier tussen. Al met al is het aannemelijk dat er bij betrokkene een aanmerkelijk groter dan gemiddelde kwetsbaarheid bestaat voor ontregeling vanuit de persoonlijkheidsstructuur en langdurige aanwezige specifieke gezinsomstandigheden. 
( ... ) 
Het is niet mogelijk om aan te geven of de beperkte adaptatiestrategieën waarover betrokkene kan beschikken, zouden hebben geleid tot een duidelijk aandeel in de huidige klachten. 
( ... ) 
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval 
( ... ) 
Zoals geschetst is er sprake van een hoger dan gemiddelde kwetsbaarheid voor ontregeling, doch het is onaannemelijk dat zonder een grote stressor van buitenkomend, daadwerkelijke decompensatie zou hebben plaatsgevonden. 
3. Overige aspecten van de hypothetische situatie zonder ongeval 
( ...) 
Zoals geschetst is er sprake van een specifieke constellatie bij betrokkene voorafgaand aan het ongeval. Het is van belang dat er geen psychiatrische hoofddiagnose kan worden gesteld, anders dan eerder vermeld. Naar mening van onderzoeker is medisch specialistisch-psychiatrische of een psychotherapeutische behandeling dan ook niet geïndiceerd." 

2.12. 
Tussen partijen is een impasse ontstaan over de looptijd van de schade wegens de benodigde huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging van X en het daarbij te hanteren uurtarief. 

3. 
Het deelgeschil 

3.1. 
X verzoekt de rechtbank om: 
I. tussen partijen voor recht te verklaren dat er geen sprake is van een zodanig predispositie of persoonlijke kwetsbaarheid van X, dat op grond daarvan het aannemen van een beperkte looptijd voor de schade wegens benodigde hulp en verzorging wordt gerechtvaardigd, 
II. tussen partijen voor recht te verklaren dat Nationale-Nederlanden bij de vergoeding van deze schadepost wegens benodigde hulp en verzorging gehouden is om uit te gaan van een redelijke uurtarief van € 17,50, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, alsmede 
III. de kosten van deze procedure te begroten op een bedrag van € 7.272,34, Nationale-Nederlanden te veroordelen die begrote kosten aan X te vergoeden en Nationale-Nederlanden tevens te veroordelen om aan X het door haar verschuldigde griffierecht te betalen. 

3.2. 
X heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zij een ernstig ongeval heeft meegemaakt en daarbij ernstig letsel heeft opgelopen, als gevolg waarvan blijvende beperkingen resteren. Volgens X heeft zij naast het fysieke en waarneembare letsel een ernstig chronische pijnstoornis ontwikkeld. Zij is daardoor aangewezen op hulp bij haar persoonlijke verzorging, de verzorging van haar jongste zoon en bij het uitvoeren van de huishoudelijke werkzaamheden, zoals ook blijkt uit het rapport van Trivium advies. X is van mening dat de schade in verband met de benodigde zorg (huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging) moet worden doorgerekend tot haar statistische eindleeftijd van 84,5 jaar. Er zijn volgens haar geen concrete aanwijzingen waaruit zou blijken dat het aannemelijk zou zijn dat de persoonlijke kwetsbaarheid van X na verloop van tijd ook zonder het ongeval de schade in verband met haar hulp- en zorgbehoefte zou hebben veroorzaakt, zodat er geen beperkte looptijd moet worden gehanteerd. X vindt dat een uurtarief van € 17,50 in de gegeven omstandigheden alleszins redelijk is. Zij heeft dit gebaseerd op een middeling van het uurtarief voor huishoudelijke hulp en dat voor persoonlijke verzorging zoals deze tarieven blijken uit de overgelegde PGB-beschikkingen: het uurtarief voor huishoudelijke hulp stelt zij € 15,00 per uur en het uurtarief voor persoonlijke verzorging op € 23,00 per uur. X heeft er op gewezen dat slachtoffers en naasten de keuzevrijheid hebben om de benodigde hulp zelf uit te voeren, dan wel om professionals in te schakelen. 

3.3. 
Nationale-Nederlanden voert gemotiveerd verweer. 

3.4. 
De rechtbank zal hierna, indien en voor zover nodig, nader ingaan op de standpunten van partijen. 

4. 
De beoordeling 

4.1. 
Nationale-Nederlanden heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat X niet ontvankelijk moet worden verklaard. X heeft het verzoek in eerste instantie zelf aanhangig gemaakt, terwijl B in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van X het verzoek had moeten instellen. Nationale-Nederlanden is van mening dat dit formele gebrek niet op juiste wijze is hersteld. De enkele verwijzing van de advocaat van X in de brief van 15 februari 2018 naar het e-mailbericht van B van 15 februari 2018 waarin zij aan hem heeft bevestigd dat zij toestemming geeft voor het voeren van de procedure en dat het verzoek namens haar voor rekening van X gevoerd kan worden, is volgens Nationale-Nederlanden onvoldoende, omdat de bewindvoerder zich een zelfstandig oordeel moet kunnen vormen over hetgeen in de procedure naar voren is gebracht en onvoldoende is gebleken dat zij op de hoogte is van het inhoud van het verzoek.

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit verweer niet. De rechtbank acht het voor de ontvankelijkheid van X jegens Nationale-Nederlanden voldoende dat van bijstand van de bewindvoerder blijkt voordat uitspraak wordt gedaan. Daarvan is in dit geval  sprake. De advocaat van X heeft immers aangegeven dat B toestemming verleent voor het voeren van de procedure en dat zij in haar hoedanigheid van bewindvoerder als formele procespartij optreedt. Hij heeft daarbij ook vermeld dat het verzoekschrift en de oproepingsbrief van de rechtbank naar B zijn gestuurd. Dit betekent dat aannemelijk is dat zij in voldoende mate op de hoogte is van de inhoud van de procedure. Naar het oordeel van de rechtbank is X ontvankelijk in haar vorderingen.

4.3. De vraag die X heeft voorgelegd is of sprake is van een zodanige predispositie of persoonlijke kwetsbaarheid van X, dat op grond daarvan het aannemen van een beperkte looptijd voor de schade wegens benodigde zorg (huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging) wordt gerechtvaardigd. Nationale-Nederlanden heeft betoogd dat van een beperkte looptijd moet worden uitgegaan, maar volgens X kan daarvan geen sprake zijn. Daarnaast staat het uurtarief waarvan voor de schadeberekening moet worden uitgegaan tussen partijen ter discussie. Volgens X is een uurtarief van € 17,50 redelijk. Nationale-Nederlanden heeft zich op het standpunt gesteld dat conform de vastgestelde normbedragen van de Letselschaderaad kan worden volstaan met een uurtarief van € 10,00. 

4.4. Voordat op deze geschilpunten kan worden ingegaan moet eerst het verweer van Nationale-Nederlanden worden besproken dat de onderhavige zaak zich niet leent voor behandeling in deelgeschil omdat er eerst meer duidelijkheid moet komen over de omvang van de hulp- en zorgbehoefte van X . Zolang de omvang daarvan niet vast staat zal een beslissing over de door X voorgelegde punten over de schade volgens haar niet tot een oplossing in der minne leiden. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

4.5. Ingevolge artikel 1019w Rv moet het bij een deelgeschil gaan om een geschil over of in verband met een deel van hetgeen ter zake de aansprakelijkheid voor schade door dood en letsel als rechtens geldt tussen de benadeelde en degene die aansprakelijk wordt gehouden en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering van de benadeelde. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechter het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing naar zijn  oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. 
In de parlementaire geschiedenis is in dit verband onder meer opgemerkt dat de rechterlijke uitspraak in een deelgeschilprocedure partijen in staat moet stellen de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden (Kamerstukken II 2007/2008,31 518, nr. 3 p. 2). Als ratio van de deelgeschilprocedure is genoemd de bevordering van de buitengerechtelijke onderhandelingen. Daarbij is opgemerkt dat de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518. nr. 3 p. 18). De rechter heeft hierbij een ruime beoordelingsvrijheid (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 8. p. 9). 

4.6. Anders dan X is Nationale-Nederlanden van mening dat voor het aantal uren dat voor vergoeding in aanmerking komt, het rapport van Trivium, welk rapport er op wijst dat er sprake is van een aanzienlijke hulp- en zorgbehoefte, zowel ten aanzien van ADL (wassen en aankleden) als ten aanzien van huishouden, niet tot uitgangspunt kan dienen. Het rapport van Trivium is volgens Nationale-Nederlanden opgesteld met als doel X te begeleiden bij het aanvragen van alle mogelijke hulpmiddelen en voorzieningen om in de ontstane zorgbehoefte te voorzien en niet om de schade vast te stellen. Het voornaamste bezwaar van Nationale-Nederlanden tegen het rapport is dat niet is uitgegaan van door deskundigen vastgestelde beperkingen, maar van de beperkingen die X stelt te hebben. 
Volgens Nationale-Nederlanden is X tot meer in staat dan waartoe zij zelf meent in staat te zijn en blijkt dit ook uit het rapport van Y . Nationale-Nederlanden heeft tevens gewezen op de vermelding in het Trivium rapport dat het aan partijen is om te overleggen hoe om te gaan met de uren die niet worden vergoed via wet- en regelgeving. Volgens Nationale-Nederlanden moet eerst met een meer objectieve en concrete benadering de omvang van de beperkingen van X worden vastgesteld door een arbeidsdeskundige en zal een dergelijk arbeidsdeskundigenrapport partijen in staat stellen een onderbouwd standpunt te geven over de looptijd van de schade en de te hanteren tarieven.

4.7. X is van mening dat kan worden uitgegaan van het rapport van Trivium. Zij heeft er echter geen bezwaar tegen als een arbeidsdeskundige haar hulpbehoefte alsnog in kaart gaat brengen. Volgens haar kan het wel zinvol zijn dat vooruitlopend daarop een beslissing wordt genomen over de voorliggende geschilpunten. X heeft er op gewezen dat uit de deskundigenrapporten blijkt dat sprake is van een percentage blijvende invaliditeit van 21 (15 functieverlies op orthopedisch gebied en 8 in verband met het verlies van de nier), wat een aanzienlijk percentage is en dat dit leidt tot de door X ervaren volledige hulp- en zorgbehoefte. De beperkingen zijn dus niet voornamelijk subjectief en door psychische klachten veroorzaakt, aldus X . X is van mening dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat de met de door Y genoemde beperkingen gepaard gaande zorg- en hulpbehoefte zich ook in de situatie zonder ongeval zou hebben geopenbaard, zodat de daarmee gepaard gaande schade volledig door Nationale- 
Nederlanden moeten worden vergoed. X heeft daarbij opgemerkt dat de in acht te nemen kwade kansen al verwerkt zijn in het tot op heden (nog) niet vorderen van schade wegens verlies aan verdienvermogen. Verder heeft zij er op gewezen dat haar problemen uit het verleden omkeerbaar bleken te zijn. X heeft tijdens eerder voorgevallen andere heftige gebeurtenissen in haar leven, geen beroep op anderen gedaan en geheel zelfstandig haarzelf en haar drie kinderen verzorgd. X komt tot de slotsom dat er geen concrete aanwijzingen zijn waaruit zou blijken dat het aannemelijk zou zijn dat de persoonlijke kwetsbaarheid van X na verloop van tijd ook zonder het ongeval de schade in verband met haar hulp- en zorgbehoefte zou hebben veroorzaakt. Dit betekent volgens haar dat ook nu al een beslissing over de looptijd kan worden genomen, welke beslissing, evenals een oordeel over het toepasselijke uurtarief, partijen verder kan helpen in de onderhandelingen. 

4.8. De rechtbank is van oordeel dat Nationale-Nederlanden terecht heeft opgemerkt dat niet kan worden aangenomen dat het rapport van Trivium advies leidend kan zijn voor de schadeafwikkeling. Evident is dat het in dit rapport gaat om een feitelijke vaststelling van het aantal uren zorg dat X van haar familie krijgt, en dat niet voor alle in het rapport van Trivium genoemde werkzaamheden geldt dat het gebruikelijk is om daarvoor professionele hulp in te schakelen. Voor samen ontbijten, lunchen, koffie- en theedrinken en wandelen is dat in de regel niet zo. De rechtbank acht het daarom raadzaam dat voor het vaststellen van (de omvang van) ongeval gerelateerde beperkingen eerst een onderzoek door een arbeidsdeskundige zal plaatsvinden en oordeelt dat er onvoldoende aanleiding is om vooruitlopend daarop een beslissing over de looptijd en het te hanteren tarief te nemen. Anders dan X voorstaat, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat een dergelijke beslissing in voldoende mate zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de onderhavige procedure. 

4.9. Bij de beslissing over de looptijd speelt onder meer een rol of sprake is van een predispositie. Onder predispositie wordt verstaan: de bij het slachtoffer, die op schadevergoeding aanspraak maakt, reeds voor de schadeveroorzakende gebeurtenis aanwezige lichamelijke gesteldheid of persoonlijkheidsstructuur die vóór het ongeval (nog) niet tot zodanige klachten en beperkingen aanleiding had gegeven, dat daaruit een tekort of schade was ontstaan, maar welke fysieke structuur of persoonlijkheidsgesteldheid wel mede de aanleiding heeft gegeven tot de uiteindelijke omvang van de klachten en beperkingen sinds het ongeval. X heeft terecht betoogd dat op klachten die voortvloeien uit predispositie het beginsel van toepassing is dat de veroorzaker het slachtoffer moet nemen zoals hij is en dat dit betekent dat de schade die (mede) voortvloeit uit predispositie in beginsel het causaal verband tussen het ongeval en schade niet doorbreekt en dus door de veroorzaker (volledig) moet worden vergoed. Dit neemt echter niet weg dat een predispositie in uitzonderlijke situaties wel een rol kan spelen bij de beoordeling van de hypothetische situatie zoals die zonder ongeval zou zijn ontstaan. 

4.10. Het oordeel over de predispositie staat in beginsel los van de vaststelling van de daadwerkelijke zorgbehoefte. Anderzijds hangen deze twee onderwerpen echter nauw met elkaar samen, zeker als het gaat om het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Beide zijn onderdelen bij de berekening van de totale schade. Gelet op deze nauwe samenhang acht de rechtbank het uit praktisch oogpunt raadzaam dat de volgorde wordt aangehouden dat eerst de omvang van de benodigde uren aan zorg en huishoudelijke uren objectief en concreet wordt vastgesteld en daarna dat daarna - met inachtneming van alle feiten en omstandigheden - wordt gekeken naar de looptijd. De rechtbank neemt daarbij tevens in overweging dat A in zijn rapport heeft opgemerkt dat er geen psychiatrische hoofddiagnose kan worden gesteld en dat bij de beoordeling van de zorgbehoefte van X slechts uit wordt gegaan van de beperkingen op basis van de traumatische afwijkingen van het bewegingsapparaat. Gebleken is ook dat voor Nationale-Nederlanden de bevindingen van een arbeidsdeskundige van doorslaggevend belang zijn en dat het antwoord op de vraag of moet uitgegaan van een looptijd van 82,5 jaar of 75 jaar voor haar daaraan ondergeschikt is. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat een beslissing over uitsluitende de looptijd tot een regeling zal leiden, althans dat duidelijkheid over uitsluitend de predispositie de buitengerechtelijke onderhandelingen zal bevorderen. De rechtbank betrekt hierbij ook dat Nationale-Nederlanden zich op het standpunt heeft gesteld dat de looptijd niet alleen moet worden beperkt gelet op de predispositie maar ook gelet op de pre-existente klachten (waardoor volgens haar het causaal verband gedeeltelijk ontbreekt), terwijl daarover in deze zaak geen beslissing wordt gevraagd. De rechtbank ziet bovendien niet in dat een beslissing over het te hanteren uurtarief, naast een oordeel over de predispositie verandering zal brengen in het voorgaande. Evident is dat het de voorkeur heeft om het uurtarief te bepalen van de benodigde zorg op het moment dat duidelijk is hoeveel uren huishoudelijk hulp en hoeveel uren persoonlijke verzorging (waarvoor verschillende tarieven worden gehanteerd) X nodig heeft.

4.11. De conclusie is dat de verzoeken van X worden afgewezen.

Kosten van het deelgeschil 
4.12. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv voorts de kosten van de procedure te begroten en daarbij ook de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de redelijkheidstoets te hanteren: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. 

4.13. X heeft in het verzoekschrift aanspraak gemaakt op een bedrag van € 7.272,34. Zij heeft gesteld dat met het opstellen van het verzoekschrift 15 uur gepaard is gegaan en dat daarnaast rekening moet worden gehouden met nog te besteden tijd in verband met het besturen van het nog te ontvangen verweerschrift, de voorbereiding van de mondelinge behandeling en rechtsbijstand ter zitting. Het totale aantal uren heeft zij berekend op 21. Gelet op het gehanteerde uurtarief van € 270,00 (exclusief 6% kantoorkosten en BTW) komt X op een totaalbedrag van € 7.272,34. X heeft daarnaast vergoeding van de verschuldigde griffierechten gevorderd. 

4.14. Nationale-Nederlanden heeft geen verweer gevoerd tegen het aantal uren, maar vindt dat een uurtarief van maximaal € 230,00 per uur volstaat, waardoor een bedrag van maximaal € 4.830,00 (21 uur) voor begroting in aanmerking komt. Naar het oordeel van de rechtbank is het door X gehanteerde uurtarief, mede gelet op het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren en de complexiteit van de zaak echter als redelijke te beschouwen. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank dan ook worden begroot overeenkomstig de kostenopgave, dus op € 7.272,34, zulks te vermeerderen met de griffierechten. 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2018/rb-midden-nederland-250418

Met dank aan mr. J. Roth, SAP Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.