Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 191224 huishoudelijke hulp zoon afgewezen; aard, ernst en duur van letsel niet zodanig dat hulp normaal en gebruikelijk was

 

RBOBR 191224 mishandeling buurman, 20% ES vanwege uitdagend gedrag
- huishoudelijke hulp zoon afgewezen; aard, ernst en duur van letsel niet zodanig dat hulp normaal en gebruikelijk was

- smartengeld na mishandeling; blijvend oogletsel (6% gezichtsvelduitval), tinnitus en tijdelijke heupklachten; € 2.500,00
- bgk ARAG 12,7 uur BBH á € 185,00, 4,16 uur MA á € 172,50, 7,5 uur administratief á € 50,00, totaal € 3.040,00 redelijk
- kosten eenzijdig oogheelkundige expertise (€ 1.936,00) afgewezen; er had kunnen worden volstaan met gegevens uit behandelende sector

2De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties 1-31
- de conclusie van antwoord, met tevens een incidentele vordering, met producties 1-11
- de conclusie van repliek, tevens antwoord op de incidentele vordering, met producties 1-18

- het vonnis in incident van 28 september 2023

- de conclusie van repliek (door de kantonrechter aangemerkt als conclusie van dupliek) met een tegenvordering, met producties 12-15

- de mondelinge behandeling van 10 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3De feiten

3.1.

[eiser 1] en [gedaagde] woonden in april 2018 beiden aan [straatnaam] te [plaats] , op respectievelijk huisnummer [huisnummer 1] en [huisnummer 2] . Zij waren al jarenlang buren, maar hadden geen goede verstandhouding.

3.2.

Op 21 april 2018 omstreeks 10:30 uur heeft [gedaagde] [eiser 1] meerdere keren geslagen. [eiser 1] is daarbij ten val gekomen, waarna hij terwijl hij op de grond lag opnieuw is geslagen. Dit handgemeen vond plaats buiten, bij de woning van [eiser 1] . Van het handgemeen zijn videobeelden gemaakt door een bewakingscamera die [eiser 1] kort daarvoor bij zijn woning had geplaatst.

3.3.

[eiser 1] heeft bij dit handgemeen letsel opgelopen. Hij is in verband hiermee meermaals gezien door zijn huisarts, die hem onder meer heeft doorverwezen naar een neuroloog, een oogarts en een KNO-arts.

3.4.

[eiser 1] heeft van het voorval aangifte gedaan bij de politie. [gedaagde] is in verband met mishandeling door de strafrechter op 29 januari 2019 veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 350,- (of 7 dagen vervangende hechtenis). [eiser 1] is door de strafrechter niet-ontvankelijk verklaard in zijn schadevordering als benadeelde partij.

3.5.

Op 20 maart 2019 heeft ARAG, de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser 1] , [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de mishandeling van 21 april 2018.

Een reactie daarop van [gedaagde] is uitgebleven.

3.6.

Bij aangetekende brief van 2 maart 2022 heeft ARAG [gedaagde] nogmaals aansprakelijk gesteld. [gedaagde] heeft deze brief in ontvangst genomen, maar daarop niet gereageerd. Ook op herinneringsbrieven van 24 maart 2022 en 28 april 2022 is door [gedaagde] niet gereageerd.

3.7.

Op 14 december 2022 heeft ARAG een concept-dagvaarding aangetekend verzonden aan [gedaagde] . Op 28 februari 2023 is de dagvaarding uitgebracht.

4Het geschil

De vordering

4.1.

[eiser 1] vordert samengevat dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het geweldsdelict op 21 april 2018, en [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 9.510,63, vermeerderd met rente.

4.2.

ARAG vordert samengevat dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de door ARAG gemaakte buitengerechtelijke kosten (begroot op € 5.735,13) vermeerderd met rente, de kosten van de procedure, en de nakosten, vermeerderd met rente.

4.3.

ARAG en [eiser 1] willen de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Het verweer

4.4.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat de vorderingen van [eiser 1] en ARAG moeten worden afgewezen en vraagt de kantonrechter om ARAG en [eiser 1] in de proceskosten te veroordelen. [gedaagde] wil de mogelijkheid krijgen om deze proceskostenveroordeling meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

4.5.

Wat partijen aanvoeren als onderbouwing voor hun vorderingen en verweren zal, voor zover dat relevant is voor de beoordeling, hierna aan de orde komen.

5De beoordeling

De tegenvordering van [gedaagde] is te laat ingesteld

5.1.

De gemachtigde van [gedaagde] heeft op 27 september 2024 aan de kantonrechter een ‘conclusie van repliek tevens akte tot vermeerdering/aanpassing van eis in reconventie tevens overlegging nadere producties’ gestuurd. Deze conclusie bevat een eis in reconventie (tegenvordering) waarmee [gedaagde] de kantonrechter vraagt te bepalen dat [eiser 1] een aantal medische gegevens moet overleggen.

5.2.

Zoals de kantonrechter bij de mondelinge behandeling aan partijen heeft laten weten, zal de conclusie van 27 september 2024 worden aangemerkt als een conclusie van dupliek, en wordt het instellen van een tegenvordering door [gedaagde] in deze procedure niet meer toegestaan. In artikel 137 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is immers bepaald dat een tegenvordering dadelijk bij het antwoord moet worden ingesteld, en dat is in dit geval niet gebeurd. Van een ‘vermeerdering of aanpassing’ van een al eerder (bij antwoord) ingestelde tegenvordering is hier geen sprake. Wat [gedaagde] heeft aangevoerd over het overleggen van medische gegevens door [eiser 1] , zal de kantonrechter betrekken bij de beoordeling van het verweer van [gedaagde] dat geen causaal verband bestaat tussen de mishandeling en de klachten en beperkingen waar [eiser 1] zich op beroept.

De vordering van [eiser 1] omvat de volledige schade

5.3.

In de dagvaarding is de vordering van [eiser 1] zo omschreven dat betaling wordt gevorderd van een voorschot op de totale schade van [eiser 1] .

5.4.

Bij de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiser 1] op een vraag daarover van de kantonrechter toegelicht dat het gevorderde bedrag van € 9.510,63 de volledige schade van [eiser 1] omvat. De vordering ziet dan ook niet op het verkrijgen van een voorschot op een nog nader te bepalen (mogelijk groter) schadebedrag, maar is bedoeld om te komen tot een volledige afwikkeling van de schade.

[gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser 1]

5.5.

Het staat vast dat [gedaagde] [eiser 1] op 21 april 2018 fysiek heeft mishandeld door hem meerdere keren te slaan. Deze mishandeling is door de strafrechter bewezen verklaard (artikel 161 Rv) en bovendien door [gedaagde] niet betwist. Ook de overgelegde camerabeelden tonen aan dat de mishandeling heeft plaatsgevonden.

5.6.

Door [eiser 1] te mishandelen heeft [gedaagde] in beginsel onrechtmatig gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW, tenzij een rechtvaardiging voor het handelen van [gedaagde] aanwezig was als bedoeld in het tweede lid van genoemd artikel.

5.7.

[gedaagde] voert in dit verband als verweer dat zijn gedrag zozeer is uitgelokt door het gedrag van [eiser 1] direct voorafgaand aan de mishandeling, dat het gedrag van [gedaagde] in dit geval niet onrechtmatig is tegenover [eiser 1] . [gedaagde] beroept zich hierbij op een arrest van de Hoge Raad van 31 maart 1995 (gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:HR:1995:ZC1688, Taams/Boudeling).

5.8.

Over de vraag wat er precies is gebeurd, voorafgaand aan de mishandeling door [gedaagde] en buiten het zicht van de bewakingscamera, lopen de verklaringen van partijen deels uiteen. Vaststaat dat [eiser 1] en [gedaagde] al jarenlang buren waren, en dat hun verstandhouding van aanvang af niet goed was. Kort voor de dag waarop de mishandeling plaatsvond, had [eiser 1] van de gemeente de strook grond gekocht die tussen zijn perceel en het perceel van [gedaagde] lag. Deze strook grond werd eerder door hen gezamenlijk gebruikt als pad naar de achterzijde van hun percelen. Op deze strook grond lag een partij stenen. Op 21 april 2018 is [eiser 1] over zijn perceel naar achteren gelopen om foto’s te maken van die stenen, die hij wilde gaan verkopen. Daar heeft hij [gedaagde] getroffen, die op zijn eigen perceel stond. Tussen hen in stond een hekwerk met gaas van 1.80 meter hoog, waarmee hun percelen waren gescheiden. Daar kregen partijen woorden. [gedaagde] gaf te kennen dat de stenen van hem waren, [eiser 1] ontkende dat en liet weten dat hij ze zou gaan verkopen. Over wat daar bij de stapel stenen vervolgens tussen hen is gezegd en gebeurd, lopen de verklaringen uiteen. Volgens [eiser 1] kregen zij woorden, maar is het daarbij gebleven en was er geen fysiek contact. Volgens [gedaagde] kregen ze niet alleen woorden, maar haalde [eiser 1] ook uit en sloeg [eiser 1] hem door het gaas heen in zijn gezicht, tegen zijn lip.

5.9.

Over de vraag hoe het vervolgens tot de mishandeling is gekomen, zijn partijen het in grote lijnen wel eens. Uit de camerabeelden blijkt dat [eiser 1] , nadat hij naar achteren was gelopen om foto’s van de stenen te maken en daar [gedaagde] had getroffen, na ongeveer een minuut weer over zijn perceel naar voren is gelopen, en dat [gedaagde] over diens eigen perceel met hem mee naar voren is gelopen. Zij liepen daarbij ieder aan de ‘eigen kant’ van het hekwerk. Op de beelden is te zien dat [eiser 1] vervolgens aan het hek is gaan trekken, en dat [eiser 1] en [gedaagde] druk gebarend naar elkaar zijn gaan praten of roepen. De beelden bevatten geen geluid, en het is niet duidelijk wat [eiser 1] en [gedaagde] precies tegen elkaar hebben gezegd, maar zij ontkennen niet dat zij negatieve uitlatingen naar elkaar hebben gedaan. [eiser 1] erkent dat hij onder meer heeft gezegd ‘kom maar op’ of woorden van gelijke strekking. Uit de beelden blijkt dat [eiser 1] tijdens de verbale confrontatie met [gedaagde] op enig moment al pratend in de richting [gedaagde] is gelopen, met zijn handen op zijn rug, waarna [gedaagde] naar voren (richting de straat) is gelopen, voorbij het einde van de afrastering, daar met een boomstronk is gaan gooien die op de oprit van [eiser 1] lag, en vervolgens [eiser 1] heeft aangevallen die naast de boomstronken stond. Al na de eerste slag in het gezicht is [eiser 1] ten val gekomen, waarna [gedaagde] nog ongeveer een halve minuut is doorgegaan met slaan terwijl [eiser 1] op de grond lag. [gedaagde] is vervolgens teruggelopen naar zijn eigen perceel. Toen [eiser 1] opstond is [gedaagde] nogmaals naar [eiser 1] toegelopen en heeft hij hem nog een paar keer geslagen.

5.10.

De kantonrechter overweegt dat niet vaststaat dat het [eiser 1] was die als eerste heeft geslagen toen hij foto’s aan het maken was van de stenen. Weliswaar heeft [gedaagde] dit na zijn aanhouding verklaard tegenover de politie, en heeft de politie toen ook vastgesteld dat [gedaagde] een rode plek had op zijn lip, maar [eiser 1] betwist dat hij [gedaagde] heeft geslagen. Het staat ook niet vast dat de rode plek is ontstaan op de wijze waarop [gedaagde] dat beschrijft. De rode plek zou bijvoorbeeld ook hebben kunnen ontstaan tijdens het latere handgemeen met [eiser 1] .

5.11.

De kantonrechter is van oordeel dat aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen hoeft te worden. Ook als zou komen vast te staan dat [eiser 1] als eerste heeft geslagen, dan betekent dit naar het oordeel van de kantonrechter namelijk nog niet dat het daarop gevolgde gedrag van [gedaagde] niet onrechtmatig is geweest. Een situatie zoals in het arrest Taams/Boudeling heeft zich hier niet voorgedaan. De kantonrechter acht hierbij onder meer relevant dat de mishandeling door [gedaagde] niet direct volgde op de beweerdelijke klap van [eiser 1] , maar dat er na die beweerdelijke klap tijd is verstreken waarin [eiser 1] is weggelopen, [gedaagde] achter hem aan is gelopen en er een (tweede) woordenwisseling is ontstaan, voordat [gedaagde] uiteindelijk is overgegaan tot het mishandelen van [eiser 1] . Het is weliswaar duidelijk dat [eiser 1] [gedaagde] direct voorafgaand aan de mishandeling (ook) heeft uitgedaagd, door verbaal de confrontatie met hem aan te gaan en naar hem toe te lopen, terwijl [gedaagde] al zichtbaar boos en ook agressief was (hij trok aan het hek en gooide een boomstronk weg) en door onder meer ‘kom maar op’ tegen hem te zeggen. Maar [gedaagde] heeft het gedrag van [eiser 1] , die tijdens die tweede verbale confrontatie de handen op de rug hield, niet kunnen ervaren als een directe (fysieke) bedreiging. Dat is door [gedaagde] ook niet gesteld. Voor het gedrag van [gedaagde] was ook geen andere rechtvaardiging aanwezig, en zijn reactie op het uitdagende gedrag van [eiser 1] was bovendien disproportioneel. Het beroep van [gedaagde] op het ontbreken van onrechtmatigheid kan dan ook niet slagen.

5.12.

De conclusie luidt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser 1] en aansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] als gevolg daarvan heeft geleden. Zoals in ro. 5.4 overwogen omvat de vordering van [eiser 1] de volledige schade. Daaruit trekt de kantonrechter de conclusie dat geen sprake is van nog te lijden schade, zodat dat onderdeel van de gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen.

Er is sprake van 20% eigen schuld van [eiser 1]

5.13.

Dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de gevolgen van de mishandeling, betekent niet zonder meer dat hij ook 100% van de schade van [eiser 1] moet vergoeden. Op grond van artikel 6:101 BW kan die vergoedingsplicht lager uitvallen, wanneer de schade die [eiser 1] lijdt mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser 1] zelf kan worden toegerekend. Er is dan sprake van ‘eigen schuld’ bij [eiser 1] . In artikel 6:101 BW is bepaald dat de vergoedingsplicht geheel komt te vervallen als de billijkheid dit eist, wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval.

5.14.

[gedaagde] doet een beroep op eigen schuld bij [eiser 1] en meent dat uit een oogpunt van billijkheid zijn vergoedingsplicht geheel moet komen te vervallen, althans moet worden beperkt tot hooguit 25% van de schade. Ook hierbij voert [gedaagde] aan dat [eiser 1] de mishandeling volledig zelf heeft uitgelokt, en doet [gedaagde] een beroep op het arrest Taams/Boudeling. [gedaagde] voert ook aan dat hij vanwege de mishandeling inmiddels een strafblad heeft en een boete heeft moeten betalen. Tot slot voert hij aan dat hij geen beroep kan doen op een verzekering, zodat hij de kosten van een eventuele veroordeling tot betaling van schadevergoeding zelf zal moeten dragen.

5.15.

De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen grond om te oordelen dat de vergoedingsplicht van [gedaagde] geheel moet komen te vervallen wegens eigen schuld van [eiser 1] . Ook hier geldt dat een vergelijking met de situatie zoals die zich voordeed in de zaak Taams/Boudeling mank gaat (zie ook hiervoor onder ro. 5.11). [eiser 1] heeft zich weliswaar uitdagend gedragen, maar de reactie daarop van [gedaagde] was niet gerechtvaardigd en niet proportioneel.

5.16.

De kantonrechter ziet in het eigen gedrag van [eiser 1] voorafgaand aan de mishandeling wel grond om te oordelen dat de schade die [eiser 1] lijdt mede een gevolg is van een omstandigheid die hem zelf kan worden toegerekend. Ook als [eiser 1] niet eerst een klap heeft uitgedeeld aan [gedaagde] , heeft hij door zijn onnodig uitdagende gedrag tegenover de zichtbare geagiteerde [gedaagde] er wel aan bijgedragen dat de situatie is geëscaleerd en dat de mishandeling uiteindelijk heeft plaatsgevonden. De kantonrechter stelt de eigen schuld van [eiser 1] in dit geval vast op 20%.

5.17.

De kantonrechter overweegt ten aanzien van de door [gedaagde] aangevoerde andere omstandigheden van het geval, dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat hij geen beroep kan doen op zijn aansprakelijkheidsverzekering. De kantonrechter ziet daarin, en in de omstandigheid dat [gedaagde] strafrechtelijk is veroordeeld, geen redenen van billijkheid om te komen tot een andere verdeling van de schade.

5.18.

De conclusie luidt dat [gedaagde] 80% van de schade van [eiser 1] zal moeten vergoeden.

Er is sprake van blijvend oog- en oorletsel

5.19.

[eiser 1] heeft over het letsel dat hij bij de mishandeling op 21 april 2018 heeft opgelopen samengevat het volgende naar voren gebracht.

  • -

    Na de mishandeling is hij kort op de oprit gaan liggen omdat hij duizelig was, hij bloedde uit zijn mond en had diverse verwondingen aan zijn lichaam, waaronder een flinke bult op zijn hoofd (‘een flink ei achter zijn rechteroor’), een pijnlijk en piepend rechteroor, hij hoorde minder, het zicht in het rechteroog was verminderd en door de val had hij een pijnlijke rechterheup.

  • -

    Op de dag van de mishandeling heeft hij de huisartsenpost bezocht, en daarna ook onder andere op 23 april, 25 april, 1 mei, 8 mei en 25 mei 2018 zijn eigen huisarts.

  • -

    Op 1 mei 2018 is [eiser 1] door zijn huisarts doorgestuurd naar de neuroloog, die hem tweemaal heeft onderzocht op 13 juni en 6 augustus 2018.

  • -

    Op 8 mei 2018 kreeg [eiser 1] het advies van de huisarts in verband met zijn persisterende klachten aan de rechterheup om te starten met fysiotherapie.

  • -

    Op 25 mei 2018 is [eiser 1] door de huisarts verwezen naar zowel de KNO-arts als naar de oogarts, vanwege zijn aanhoudende gehoorklachten en oogklachten.

  • -

    [eiser 1] is door zijn huisarts ook verwezen naar Curans GZ voor psychische hulp, omdat hij slecht sliep en er mogelijk sprake was van een post-traumatische stressstoornis.

  • -

    Op 20 juni 2018 heeft de behandelend KNO-arts de diagnose tinnitus gesteld, waarvoor geen behandeling mogelijk is.

  • -

    In juni 2018 heeft de behandelend oogarts vastgesteld dat sprake was van (irreversibele) gezichtsvelduitval aan het rechteroog door mogelijke opticopathie na trauma.

  • -

    Op 7 september 2021 heeft drs. [A] , oogarts, op verzoek van de medisch adviseur van ARAG een oogheelkundig expertiserapport opgesteld, waarin staat dat [eiser 1] blijvend letsel heeft aan zijn rechteroog: gezichtsvelduitval door beschadiging oogzenuw (6% blijvende invaliditeit gehele persoon).

5.20.

Ter onderbouwing heeft [eiser 1] een aantal medische stukken en enkele foto’s van het letsel (onder andere van het ‘ei’ achter zijn oor en zijn bebloede mond) overgelegd.

5.21.

[gedaagde] betwist dat de door [eiser 1] gepresenteerde klachten het gevolg zijn van de mishandeling op 21 april 2018. Voor wat betreft de tinnitusklachten wijst [gedaagde] er op dat [eiser 1] na de mishandeling bij de huisarts alleen melding maakte van gehoorverlies en niet van tinnitus. Volgens [gedaagde] waren de tinnitusklachten bij [eiser 1] al aanwezig sinds eind 2016, toen [eiser 1] dronken van zijn fiets viel en daarbij zijn kaak brak. [gedaagde] zou dit hebben vernomen van de ex-echtgenote van [eiser 1] . [gedaagde] is daarom van mening dat [eiser 1] medische stukken moet overleggen van vóór 21 april 2018 van in elk geval de huisarts en KNO-arts van [eiser 1] , waaruit kan blijken of de tinnitusklachten al eerder aanwezig waren. [gedaagde] wijst er ook op dat tinnitus - al dan niet na behandeling - kan overgaan, zodat niet vaststaat dat [eiser 1] die klachten nog altijd heeft.

5.22.

[eiser 1] betwist dat hij voor 21 april 2018 al tinnitusklachten had.

5.23.

De kantonrechter is van oordeel dat voldoende vaststaat dat [eiser 1] als gevolg van de mishandeling letsel heeft opgelopen aan zijn rechterheup, zijn rechteroog en zijn rechteroor.

5.24.

Voor wat betreft de heupklachten staat vast dat het ging om pijnklachten van tijdelijke aard. De fysiotherapeut heeft immers gerapporteerd dat na de vijf behandelingen (de laatste behandeling was op 6 juni 2018) [eiser 1] weer volledig klachtenvrij was. Dat die klachten langer hebben geduurd, is niet aannemelijk. In de dagvaarding heeft [eiser 1] gesteld dat hij nog regelmatig last heeft van zijn heup, maar dat heeft hij niet deugdelijk onderbouwd.

5.25.

Voor wat betreft het oogletsel staat vast dat [eiser 1] reeds bekend was met bijziendheid (myopie) aan beide ogen, en dat sinds de mishandeling daarbij sprake is van uitval van een onderste deel van het gezichtsveld van het rechteroog, een veranderd gevoel rond het rechteroog (waardoor vaker gevoel van branderigheid en pijnlijkheid) en een verhoogde gevoeligheid voor licht. Dit blijkt uit het expertiserapport van oogarts [A] , die net als de behandelend oogarts causaal verband met de mishandeling aanneemt. De medisch adviseur van [gedaagde] heeft bij het causaal verband de kanttekening gemaakt dat [eiser 1] in november 2016 is geopereerd wegens een jukbeenbreuk, met een bloeding in het rechteroog, maar diezelfde medisch adviseur merkt tegelijk op dat bij een gezichtsveldonderzoek in december 2016 sprake was van een normaal gezichtsveld van het rechteroog. Dat de oogklachten van [eiser 1] (met uitzondering van de bijziendheid) een gevolg zijn van de mishandeling van 21 april 2018, en niet van een jukbeenbreuk in november 2016, kan daarom naar het oordeel van de kantonrechter als vaststaand worden aangenomen.

5.26.

Voor wat betreft de tinnitusklachten aan het rechteroor van [eiser 1] overweegt de kantonrechter het volgende. Uit het door [eiser 1] overgelegde huisartsenjournaal blijkt dat hij bij zijn eerste bezoek aan de huisartsenpost op 21 april 2018 melding heeft gemaakt van een dof gevoel en pijn in het rechteroor. Ook bij de bezoeken aan zijn eigen huisarts in de weken daarna, bleef [eiser 1] blijkens het journaal telkens melding maken van oorklachten. In het journaal is daarbij niet gerefereerd aan oorklachten van [eiser 1] die al langer zouden bestaan. De huisarts heeft [eiser 1] uiteindelijk doorverwezen naar een KNO-arts, die op 20 juni 2018 heeft geconcludeerd dat bij [eiser 1] sprake is van tinnitus op basis van een beschadiging van het binnenoor. De KNO-arts heeft in zijn brief onder het kopje ‘relevante voorgeschiedenis’ geen melding gemaakt van al eerder bestaande gehoorklachten van [eiser 1] . Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser 1] hiermee voldoende onderbouwd dat hij tinnitus heeft als gevolg van de mishandeling. In het licht hiervan is de betwisting van het causaal verband door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde] stelt van de voormalig echtgenote van [eiser 1] te hebben vernomen van de tinnitusklachten er al vanaf eind 2016 waren, maar heeft dit niet nader onderbouwd. En in de medische stukken wordt melding gemaakt van een jukbeenbreuk van [eiser 1] in november 2016, maar van oorklachten in verband met die breuk blijkt niets uit de medische stukken. De kantonrechter ziet daarom geen grond om [eiser 1] op te dragen aanvullende medische informatie van voor 21 april 2018 te overleggen.

5.27.

De kantonrechter neemt bovendien als vaststaand aan dat [eiser 1] nog altijd klachten van tinnitus heeft, in die zin dat hij nog altijd een toon hoort in zijn rechteroor, zoals hij op de zitting heeft verklaard. Weliswaar is niet uitgesloten dat tinnitus in de loop van de tijd vanzelf verdwijnt, zoals [gedaagde] aanvoert, maar de kantonrechter ziet onvoldoende grond om aan te nemen dat dit bij [eiser 1] het geval is. In zijn brief van 21 juni 2018 heeft de behandelend KNO-arts aan de huisarts van [eiser 1] geschreven dat hij [eiser 1] heeft uitgelegd ‘dat een effectieve therapie voor tinnitus niet voorhanden is’ en ‘dat 90% van de patiënten met tinnitus hier doorgaans prima mee kan leven’. Dit wijst erop dat de KNO-arts ervan uitgaat dat de klachten zullen blijven bestaan.

De schadeposten

T-shirt

5.28.

[eiser 1] vordert een bedrag van 20,- als vergoeding voor het T-shirt dat hij droeg tijdens de mishandeling en dat daarbij beschadigd is geraakt. [gedaagde] stelt dat [eiser 1] deze schade niet heeft onderbouwd.

5.29.

De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat het T-shirt dat [eiser 1] droeg tijdens de mishandeling daarbij beschadigd is geraakt doordat daar bloedvlekken op zijn gekomen of anderszins. De kantonrechter begroot de schade op € 20,- en zal daarvan toewijzen een bedrag van € 16,- (80% van € 20,-).

Medicatie

5.30.

[eiser 1] vordert een bedrag van € 208,49 als vergoeding voor de kosten die hij heeft moeten maken voor medicatie in de periode van 23 april 2018 tot 30 november 2018 bij Kruidvat (Hot Coldrex, tantumcreme) en apotheek (temazepam, zolpidemtart). [eiser 1] heeft kassabonnen van Kruidvat en kwitanties van de apotheek overgelegd. [gedaagde] heeft een deel van de post erkend en voert als betwisting tegen het overige deel aan dat niet vaststaat dat de medicatie van de apotheek niet door de zorgverzekeraar is vergoed. Ook stelt hij dat Hot Coldrex medicatie is bij griep en koorts en dus niet kan zijn gekocht in verband met het letsel als gevolg van de mishandeling.

5.31.

De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [eiser 1] , zoals hij stelt, het middel Hot Coldrex heeft gebruikt als pijnstiller. De kosten daarvan komen voor vergoeding in aanmerking. Uit de door [eiser 1] overgelegde kwitanties van de apotheek blijkt dat hij die zelf heeft voldaan. Ook die kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter begroot de schade van [eiser 1] voor wat betreft medicatie daarom op een bedrag van € 208,49. Een bedrag van € 166,79 (80% van € 208,49) is toewijsbaar.

Fysiotherapie

5.32.

[eiser 1] vordert een bedrag van € 167,50 als vergoeding voor de kosten van vijf behandelingen door de fysiotherapeut in mei en juni 2018. [gedaagde] voert aan dat niet is aangetoond dat [eiser 1] de facturen voor de fysiotherapie niet van de zorgverzekeraar vergoed heeft gekregen. Ook wijst [gedaagde] erop dat uit het medisch dossier blijkt dat [eiser 1] door de fysiotherapeut is behandeld voor zijn linkerheup, terwijl hij als gevolg van de mishandeling last zou hebben van de rechterheup. Ter zitting heeft [gedaagde] bovendien aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat [eiser 1] op zijn werk gratis gebruik kon maken van een fysiotherapeut. Volgens [gedaagde] had [eiser 1] daarvan gebruik moeten maken om zijn schade te beperken.

5.33.

De kantonrechter is van oordeel dat deze post moet worden toegewezen, en overweegt daartoe het volgende.

5.34.

Vaststaat dat [eiser 1] bij de mishandeling op 21 april 2018 ten val is gekomen, dat hij direct na de mishandeling en ook in de weken erna klaagde over pijn aan zijn rechterheup, dat zijn huisarts hem op 8 mei 2018 heeft geadviseerd om zich daarvoor te laten behandelen door een fysiotherapeut, dat [eiser 1] op 9 mei 2018 een intake en onderzoek heeft gehad bij de fysiotherapeut, en dat hij vervolgens behandelingen heeft ondergaan op 17 mei, 23 mei, 31 mei en 6 juni 2018. Gelet op dit verloop acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat de behandelingen betrekking hadden op de rechterheup. Hieraan kan naar het oordeel van de kantonrechter niet afdoen dat de fysiotherapeut in een brief van 26 november 2019 over die behandelingen in mei en juni 2018 heeft geschreven dat ‘de klachten waren gelokaliseerd aan de zijkant van de heup rond de trochantor major met uitstraling naar de linker lies’ (onderstreping door de kantonrechter). Mogelijk betreft het hier een eenvoudige verschrijving door de fysiotherapeut.

5.35.

De kantonrechter acht ook voldoende aannemelijk dat [eiser 1] de facturen, die aan hemzelf zijn verstuurd en niet rechtstreeks aan zijn zorgverzekeraar, zelf heeft moeten betalen. De kantonrechter ziet in de omstandigheid dat [eiser 1] zich mogelijk gratis onder behandeling had kunnen stellen van een fysiotherapeut op zijn werk, onvoldoende grond om de schadepost af te wijzen. Niet is betwist dat [eiser 1] ten tijde van die behandeling een Ziektewetuitkering ontving en dus niet aan het werk was. Door [eiser 1] is bovendien verklaard dat die fysiotherapeut geen tijd had en in [plaats] praktijk hield. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser 1] ervoor mogen kiezen om zich onder behandeling te stellen van een fysiotherapeut met een praktijk dicht bij zijn huis, waar hij bovendien direct terecht kon.

5.36.

De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat een bedrag toewijsbaar is van € 134,- (80% van € 167,50).

Eigen risico zorgverzekeraar 2018 en 2019

5.37.

[eiser 1] vordert een bedrag van € 770,- (tweemaal € 385,-) als vergoeding voor de medische kosten die hij heeft moeten maken en die onder het eigen risico vielen in de jaren 2018 en 2019. Ter onderbouwing heeft [eiser 1] overzichten eigen risico overgelegd van de zorgverzekeraar en een aantal afspraakbrieven van het ziekenhuis. [gedaagde] voert ter verweer aan dat [eiser 1] niet heeft aangetoond dat in beide jaren het volledige eigen risico is opgegaan aan medische aangelegenheden die verband houden met de mishandeling.

5.38.

De kantonrechter stelt vast dat uit de door [eiser 1] overgelegde overzichten eigen risico 2018 en 2019 volgt dat hij in die jaren respectievelijk een bedrag van € 341,82 en een bedrag van € 202,50 (€ 98,42 + 59,09 + 44,99) aan eigen risico heeft moeten betalen voor behandelingen of onderzoeken waarvan aannemelijk is dat ze verband hielden met het letsel dat [eiser 1] opliep bij de mishandeling. Dat [eiser 1] in 2018 en/of 2019 meer aan de mishandeling te relateren zorgkosten zelf heeft moeten betalen binnen het eigen risico, is door hem niet onderbouwd. De schade wordt door de kantonrechter dan ook begroot op € 544,32. Daarvan is 80% toewijsbaar, oftewel € 435,45.

Kosten psycholoog

5.39.

[eiser 1] heeft in zijn vordering opgenomen een bedrag van € 143,19 als vergoeding voor de kosten die hij heeft gemaakt voor een bezoek aan een psycholoog. In zijn conclusie van repliek heeft [eiser 1] vermeld dat hij afziet van dit gevorderde bedrag ‘wegens onvoldoende onderbouwing’.

5.40.

De kantonrechter stelt vast dat hier sprake is van een eisvermindering. Het gevorderde bedrag kan en zal daarom niet worden toegewezen.

Nieuwe bril

5.41.

[eiser 1] vordert een vergoeding van € 445,- in verband met een nieuwe bril die hij heeft aangeschaft. Ter onderbouwing heeft hij de aankoopfactuur overgelegd. [gedaagde] meent dat hij deze kosten niet hoeft te vergoeden omdat [eiser 1] deze bril nodig heeft wegens zijn bijziendheid, wat niet het gevolg is van de mishandeling.

5.42.

De kantonrechter overweegt dat uit de overgelegde factuur blijkt dat [eiser 1] op 5 december 2018 een nieuwe ‘vertebril’ heeft gekocht voor € 445,50. Uit de door [eiser 1] overgelegde brief van de oogarts van 26 september 2019 (productie 13 bij conclusie van repliek) blijkt dat deze destijds een nieuwe bril heeft geadviseerd voor veraf, in verband met overgecorrigeerde bijziendheid beiderzijds wat problemen gaf in verband met beginnende ouderdomsverziendheid. Anders dan [eiser 1] stelt, blijkt hieruit niet dat het advies om een nieuwe vertebril aan te schaffen (met een lagere sterkte), verband hield met de gezichtsvelduitval als gevolg van de mishandeling. De kosten voor deze nieuwe bril komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking en de vordering zal in zoverre worden afgewezen.

Reiskosten

5.43.

[eiser 1] vordert een bedrag van € 189,28 als vergoeding voor de reiskosten en parkeerkosten die hij tot begin december 2018 heeft moeten maken voor bezoeken aan de diverse medische behandelaars en de Arbo-arts. [gedaagde] voert ter verweer aan dat door [eiser 1] geen onderbouwing is gegeven van de reiskosten tot 20 juni 2018, zodat die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

5.44.

De kantonrechter overweegt dat [eiser 1] zijn reis- en parkeerkosten slechts voor een deel heeft onderbouwd, door het overzicht dat hij heeft overgelegd als derde blad van productie 5 bij conclusie van repliek. Voor wat betreft 308 gereden kilometers staat in dat overzicht als omschrijving “allerlei” met verwijzing naar een e-mail van 20 juni 2018. Dat e-mailbericht is echter niet overgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat daarmee een voldoende onderbouwing van dit deel van de schade ontbreekt. De kantonrechter begroot de schade van [eiser 1] voor wat betreft reis- en parkeerkosten daarom op een bedrag van € 103,04 (€ 189,28 -/- 86,24). Een bedrag van € 82,43 (80% van € 103,04) is daarom toewijsbaar.

Kosten huishoudelijke hulp

5.45.

[eiser 1] vordert een vergoeding voor de huishoudelijke hulp die zijn 21-jarige zoon hem heeft verleend in de weken na de mishandeling. In de dagvaarding stelt [eiser 1] dat zijn zoon hem 46,5 uur hulp heeft verleend, waarvoor hij een vergoeding vordert van € 9,00 per uur (€ 418,50). In de bij de dagvaarding gevoegde schadestaat staat bij deze post vermeld het aantal van 52,5 uur tegen een vergoeding van € 9,50 per uur (€ 498,75). Een overzicht van de door zijn zoon gewerkte uren (met vermelding van datum en activiteit) heeft [eiser 1] overgelegd bij conclusie van repliek. [gedaagde] betwist dat [eiser 1] huishoudelijke hulp nodig had, en dat de zoon van [eiser 1] die hulp heeft verleend. Ook voert hij aan dat niet onredelijk is gezinsleden een niet voor vergoeding in aanmerking komend deel in de huishouding extra op zich te laten nemen.

5.46.

De kantonrechter overweegt dat artikel 6:107 lid 1 BW kort gezegd inhoudt dat bij letselschade de persoon die daarvoor aansprakelijk is niet alleen de schade van het slachtoffer zelf dient te vergoeden, maar ook de kosten die een derde heeft gemaakt ten behoeve van het slachtoffer en die het slachtoffer, als hij die kosten zelf zou hebben gemaakt, van de aansprakelijke persoon had kunnen vorderen.

5.47.

Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een vergoedingsplicht voor de aansprakelijke persoon op grond van deze bepaling ook kan bestaan indien een derde weliswaar geen kosten heeft gemaakt voor het slachtoffer maar wel feitelijk handelingen heeft verricht in het kader van het herstel, de verpleging of verzorging van het slachtoffer (zie Hoge Raad 28 mei 1999, NJ 1999/564). Voor dergelijke feitelijke handelingen dient volgens de Hoge Raad een vergoeding te worden betaald indien het gaat om inspanningen waarvoor het normaal en gebruikelijk is een professionele derde in te schakelen (zie Hoge Raad 6 juni 20023, NJ 2003/504, en Hoge Raad 5 december 2008, NJ 2009/387). Naar het oordeel van de kantonrechter is niet aannemelijk dat van dergelijke inspanningen van de zoon van [eiser 1] hier sprake is geweest, en wel om de volgende redenen.

5.48.

In de dagvaarding heeft [eiser 1] vermeld dat hij alleen woonde, en dat zijn zoon hem kwam helpen. Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser 1] verklaard dat zijn zoon nog thuis woonde en hem heeft geholpen, terwijl deze zoon normaal niets deed in het huishouden. Volgens het overzicht dat [eiser 1] heeft overgelegd, zou het gaan om hulp gedurende ruim zes weken. In die zes weken heeft de zoon van [eiser 1] blijkens het overzicht een paar keer eten gekookt, af en toe de honden verzorgd, soms boodschappen gedaan, wekelijks het gras gemaaid, een keer de dakgoten schoongemaakt, een jukebox opgehaald, en een omgevallen boom van de zwager van [eiser 1] in stukken gezaagd en gestapeld.

5.49.

Gelet op de informatie van de huisarts acht de kantonrechter wel aannemelijk dat [eiser 1] na de mishandeling enige tijd pijn en ongemak heeft ervaren, en dat hulp van zijn zoon daarom welkom was. [eiser 1] heeft niet toegelicht of onderbouwd waarom die hulp gedurende ruim zes weken nodig was. De kantonrechter ziet ook geen grond om te oordelen dat de aard, ernst en duur van het letsel van [eiser 1] zodanig waren dat het inschakelen van professionele (huishoudelijke) hulp voor de activiteiten die staan genoemd op het overzicht normaal en gebruikelijk zou zijn geweest als zijn zoon er niet voor hem was geweest. De door zijn zoon verleende hulp komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Telefoon- en printkosten

5.50.

[eiser 1] vordert een bedrag van € 27,92 als vergoeding voor extra telefoonkosten die hij heeft moeten maken, en een bedrag van € 10,- voor ‘extra inkt’. Ter onderbouwing van de gemaakte telefoonkosten heeft [eiser 1] facturen overgelegd van zijn telefoonkosten over de maanden april en mei 2018. Voor de gemaakte printkosten is geen onderbouwing gegeven.

[gedaagde] betwist dat deze kosten zijn gemaakt en dat ze voor vergoeding in aanmerking komen.

5.51.

De kantonrechter overweegt dat door [eiser 1] niet aannemelijk is gemaakt dat hij als een gevolg van de mishandeling door [eiser 1] extra kosten heeft moeten maken voor het voeren van telefoongesprekken en het uitvoeren van printopdrachten. [eiser 1] heeft dat onvoldoende toegelicht onderbouwd. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Smartengeld

5.52.

[eiser 1] vordert een bedrag van € 7.000,- aan vergoeding voor de immateriële schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de mishandeling. [gedaagde] acht een vergoeding van maximaal € 647,- passend, maar enkel indien aangenomen zou worden dat de oogklachten en tinnitus gevolg zijn van de mishandeling.

5.53.

De kantonrechter dient bij de begroting van de immateriële schade rekening te houden met alle omstandigheden van de zaak, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de aard van het letsel en de duur en intensiteit van de gederfde levensvreugde. Ook dient de kantonrechter rekening te houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

5.54.

De kantonrechter acht relevant dat sprake is geweest van het welbewust toebrengen van letsel door [gedaagde] , en dat de mishandeling voor [eiser 1] gevolgen heeft gehad doordat hij letsel heeft opgelopen aan zijn oog, gehoor en heup. In verband met dat oog- en gehoorletsel heeft [eiser 1] verschillende onderzoeken moeten ondergaan. Voor de klachten aan zijn heup is hij fysiotherapeutisch behandeld. Er is sprake van blijvend letsel in de vorm van gezichtsvelduitval en tinnitus (voor de overwegingen over het letsel en de causaliteit zie hiervoor onder ro. 5.23 tot en met 5.27). In het expertiserapport van oogarts [A] staat dat [eiser 1] relatief weinig beperkingen heeft door de gezichtsuitval, maar dat hij situaties aan de rechterkant soms minder goed overziet, bijvoorbeeld bij verkeersdeelname. In de brief van de KNO-arts staat dat 90% van de patiënten doorgaans prima kan leven met tinnitus. Dat dit voor [eiser 1] niet geldt, is niet gesteld of gebleken. Over wat de weerslag is van het blijvende oog- en gehoorletsel op het functioneren van [eiser 1] en op zijn algehele welbevinden, is door [eiser 1] weinig verklaard. De kantonrechter neemt aan dat de klachten nu en dan storend zullen zijn voor [eiser 1] , maar de impact van het blijvende letsel op het leven van [eiser 1] lijkt beperkt te zijn.

5.55.

De vergelijking die [eiser 1] maakt met de zaak onder nummer 1838 van de Smartengeldgids gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. In die zaak had de benadeelde veel last van de tinnitus en bovendien een verminderd gehoor. Een vergelijking met de zaken onder nummers 2737 en 2743 lijkt de kantonrechter meer passend, waarbij moet worden opgemerkt dat in die zaken sprake lijkt te zijn geweest van ernstigere gevolgen door de gehoorschade dan in het geval van [eiser 1] .

5.56.

Alles overwegende begroot de kantonrechter de immateriële schade van [eiser 1] op een bedrag van € 2.500,-. Daarvan is toewijsbaar een bedrag van € 2.000,- (80% van € 2.500,-).

Vernielde paal

5.57.

[eiser 1] vordert een bedrag van € 30,- omdat [gedaagde] een paal van het hekwerk van [eiser 1] zou hebben vernield. [gedaagde] voert aan dat er geen bewijs is dat een paal kapot is gegaan.

5.58.

De kantonrechter overweegt het volgende. De vorderingen van [eiser 1] in deze procedure zien op de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor het geweldsdelict op 21 april 2018 en [eiser 1] stelt niet dat het hekwerk ook op 21 april 2018 is vernield. [eiser 1] stelt daarentegen dat [gedaagde] op 13 en 27 oktober 2018 - derhalve geruime tijd ná de mishandeling - het hekwerk van [eiser 1] heeft vernield. Van beide vernielingen heeft [eiser 1] aangifte gedaan bij de politie. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [eiser 1] dat hij zich hier beroept op het incident van 13 oktober 2018 waarbij een paal zou zijn vernield. Het proces-verbaal van de aangifte die [eiser 1] deed van dat incident, heeft [eiser 1] echter niet overgelegd. Door [eiser 1] is ook niets gesteld over wat er precies op 13 oktober 2018 is gebeurd, noch over de schade en de herstelkosten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiser 1] voor wat betreft dit onderdeel van zijn vordering onvoldoende heeft gesteld om te kunnen komen tot een toewijzing van schadevergoeding.

Tussenconclusie

5.59.

De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar in zoverre dat voor recht zal worden verklaard dat [gedaagde] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor 80% van de schade die [eiser 1] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het geweldsdelict op 21 april 2018.

5.60.

De totale materiële en immateriële schade bedraagt € 3.543,35:

T-shirt € 20,00

medicatie € 208,49

fysiotherapie € 167,50

eigen risico zorgverzekering 2018/2019 € 544,32

psycholoog -

bril -

reiskosten € 103,04

huishoudelijke hulp -

telefoon/printkosten -

smartengeld € 2.500,00

paal - +

totaal € 3.543,35

5.61.

De gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot betaling is toewijsbaar tot een bedrag van € 2.834,68 (80% van de totale schade).

5.62.

De over dit toewijsbare bedrag gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is toewijsbaar met ingang van de dag waarop de dagvaarding is uitgebracht, zoals door [eiser 1] gevorderd, nu daartegen geen verweer is gevoerd.

Buitengerechtelijke kosten

5.63.

ARAG vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.735,13 aan buitengerechtelijke kosten, waarvan € 3.478,13 aan medische verschotten en onkosten. Een overzicht is overgelegd als productie 31 bij dagvaarding. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen deze vordering van ARAG.

5.64.

De kantonrechter overweegt dat ARAG als gesubrogeerde verzekeraar regres kan nemen op [gedaagde] voor de buitengerechtelijke kosten die ARAG zelf heeft gemaakt ten behoeve van haar verzekerde [eiser 1] . ARAG kan zich in dat verband beroepen op artikel 6:96 lid 2 BW. ARAG beroept zich op de onderdelen b en c van artikel 6:96 lid 2 BW. Daarbij geldt de zogenaamde dubbele redelijkheidseis.

5.65.

De kantonrechter acht het redelijk dat [eiser 1] rechtshulp heeft ingeschakeld om zijn schade op [gedaagde] te verhalen, en dat ARAG medische informatie heeft ingewonnen om de schade van [eiser 1] in kaart te brengen en te onderbouwen. De kantonrechter acht de omvang van de gemaakte kosten echter niet redelijk, gelet op het belang van de zaak. De kantonrechter zal dat hier toelichten.

5.66.

Door ARAG is een urenoverzicht overgelegd waarin staat uitgewerkt dat door haar medewerkers en haar medisch adviseur in totaal 40 uur zou zijn besteed aan deze zaak (productie 30 bij dagvaarding). Uit de specificatie van het gevorderde bedrag (productie 31 bij dagvaarding) volgt dat ARAG geen vergoeding vordert van 40 uur, maar van 12,2 uur inzet van de belangenbehartiger (à € 185,- per uur), 4,16 uur inzet van de medisch adviseur (à € 172,50 per uur) en 7,5 uur inzet van administratief medewerkers (à € 50,- per uur). De kantonrechter acht dit opgevoerde aantal uren niet onredelijk en heeft geen reden om te vermoeden dat daarin ten onrechte ook uren zijn opgenomen die betrekking hebben op de bijstand die is verleend aan [eiser 1] als benadeelde partij in de strafprocedure. Naast een vergoeding voor deze uren, vordert ARAG vergoeding van de externe medische kosten die bij haar in rekening zijn gebracht door de behandelaars van [eiser 1] voor het verstrekken van medische informatie, en door het oogheelkundig bureau voor het uitbrengen van een expertiserapport. De kantonrechter is van oordeel dat de kosten van € 1.936,- voor het eenzijdig inwinnen van de oogheelkundige expertise niet in redelijkheid zijn gemaakt. Het oogletsel heeft slechts geleid tot een geringe schade en kon worden onderbouwd met de brief van de oogarts van 26 september 2019 (productie 13 bij conclusie van repliek), eventueel voorzien van een korte toelichting door de medisch adviseur. In verband hiermee stelt de kantonrechter de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW in dit geval vast op een bedrag van € 3.800,-. Daarvan zal, rekening houdend met 20% eigen schuld aan de kant van [eiser 1] , een bedrag van € 3.040,- worden toegewezen.

5.67.

De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag is toewijsbaar met ingang van de dag waarop de dagvaarding is uitgebracht, zoals door ARAG gevorderd, nu daartegen geen verweer is gevoerd.

Proceskosten

5.68.

[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ARAG en [eiser 1] worden begroot op:

- kosten van de dagvaarding

128,31

 

- griffierecht

1.384,00

 

- salaris gemachtigde

1.017,00

(3 punten × € 339,00)

- nakosten

135,00

(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

2.664,31

 

ECLI:NL:RBOBR:2024:6114