GHARL 220823 informed consent bij chemotherapie; aansluiting bij bevattingsvermogen patiënt; geen schending informatieplicht
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 220823 informed consent bij chemotherapie; aansluiting bij bevattingsvermogen patiënt; geen schending informatieplicht
2De kern van het geschil
2.1.
Bij [appellante] is in 2011 longkanker geconstateerd. Op 7 maart 2011 is een deel van de linkerlong verwijderd. Vanaf 18 april 2011 heeft [appellante] chemotherapie (met daarin het middel cisplatine) ondergaan. Zij heeft meegewerkt aan een trial ‘NVALT-8’ waarbij werd onderzocht of de toevoeging van nadroparine (een geneesmiddel dat gebruikt wordt voor trombosebenen) aan de standaardbehandeling met chemotherapie het risico op terugkeer van de kanker verkleint. Er waren vier chemokuren gepland. [appellante] heeft tijdens de derde chemokuur de behandeling gestopt. Zij ervaart na het ondergaan van de chemokuur klachten aan haar gehoor en aan haar benen, en zij heeft, zoals zij dat noemt, chemobrains waarmee zij doelt op cognitieve en mentale klachten.
2.2.
[appellante] stelt dat Radboud umc haar niet goed heeft geïnformeerd over – in het bijzonder – de bijwerkingen van de chemotherapie en de mogelijkheid van alternatieve behandelwijzen. [appellante] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Radboud umc jegens haar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, met veroordeling van Radboud umc tot betaling van de schade, nader op te maken bij staat.
2.3.
De rechtbank heeft in het vonnis van 6 juli 20221 de vordering van [appellante] afgewezen. Met de grieven betoogt [appellante] in hoger beroep opnieuw dat Radboud umc tekort is geschoten in de op haar rustende plicht om [appellante] te informeren over (de bijwerkingen van) de chemotherapie en stelt zij zich op het standpunt dat haar de kans op een pijnvrije behandeling met carboplatine in plaats van cisplatine is onthouden. De grieven treffen geen doel. Het hof denkt er hetzelfde over als de rechtbank en zal het vonnis daarom bekrachtigen. Het hof zal hierna uitleggen waarom het zo oordeelt.
3De motivering van de beslissing
algemene opmerkingen
3.1. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld in 2.1. tot en met 2.12. van het bestreden vonnis. Het hof gaat ook van die feiten uit en zal hierna omwille van de leesbaarheid van deze beslissing een beperkt deel van de feiten weergeven. De rechtbank heeft in 4.2. van het bestreden vonnis het toetsingskader voor de beslissing uitvoerig uiteengezet. Dat staat tussen partijen niet ter discussie en ook dat zal het hof overnemen. Kort gezegd komt het erop neer dat de behandelaar de patiënt op duidelijke wijze en passend bij zijn bevattingsvermogen moet inlichten over de voorgestelde behandeling zodat de patiënt in staat wordt gesteld goed geïnformeerd te beslissen of hij al dan niet toestemming zal geven voor de behandeling. De informatieplicht zal in omvang toenemen wanneer een niet-conventionele ingreep wordt uitgevoerd, er adequate alternatieven voor de behandeling zijn of de aan de behandeling verbonden risico’s groter zijn.
3.2.
Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank overwogen dat i) mondeling en schriftelijk informatie is verstrekt waarin de bijwerkingen van de chemotherapie zijn verteld en worden beschreven ii) dat het (afgezien van de toevoeging van nadroparine) om een standaard vervolgbehandeling ging na het verwijderen van een longtumor die de levensverwachting verhoogt en iii) dat [appellante] bij enkele gesprekken werd bijgestaan door een familielid of bekende. Gelet hierop is onvoldoende onderbouwd dat Radboud umc niet aan haar informatieplicht heeft voldaan waarbij de rechtbank nog overweegt dat [appellante] weliswaar informatie vergat, in paniek raakte of emotioneel en verward was maar dat dat gelet op het voorgaande niet meebrengt dat de wijze van informatie verschaffen niet aansloot bij haar bevattingsvermogen.
de feiten
3.3. Over de periode na de operatie tot aan de start van de chemokuur op 18 april 2011 – een periode van zes weken – staat het volgende in het medisch dossier van [appellante] :
- 16 maart 2011 op naam van longarts [naam1]: patiënt uitslag medegedeeld. Geschrokken, had nabehandeling niet verwacht. Gehoopt met operatie klaar te zijn. Neemt informatie goed op. Geen vragen meer. Zou graag willen deelnemen aan studie NVALT8. Verzoekt om psychosociale begeleiding tijdens chemotherapie.
In zijn brief van 17 maart 2011 aan het Maasziekenhuis schrijft [naam1] : Patiënte is besproken in de tumorwerkgroep. (…) Voorstel is adjuvant chemotherapie in het kader van de NVALT 8 studie (…). Met patiënte en naasten is de uitslag besproken. Zij waren erg geschrokken, want ze hadden dit na de behandeling niet verwacht. Ze had gehoopt dat ze met de operatie klaar zou zijn met behandelen. Ik heb haar globaal de logistiek en de bijwerkingen van de chemotherapie uitgelegd, tevens heb ik informatie meegegeven over deelname aan de NVALT 8 studie.
- 18 maart 2011 op naam van longarts [naam2]: Patiënte teruggebeld. (…) Maakte zich veel zorgen: dacht opgegeven te zijn. Uitgelegd dat met de operatie alles is weggenomen dat de chemotherapie ervoor moet zorgen dat in de toekomst de kans op recidief lager is. Verder benadrukt dat stop roken erg belangrijk is om te voorkomen dat er nieuwe afwijkingen ontstaan gezien de vastgestelde dysplasie. Patiënte is gestopt en niet van plan weer te beginnen met roken. Rustig nog eens alles op een rijtje gezet en patiënte kunnen geruststellen. (…)
- 31 maart 2011 op naam van longarts [naam1]: is akkoord nvalt8, heeft formulieren niet bij zich. (…) is erg angstig en emotioneel om chemo te krijgen!
- 31 maart 2011 op naam van specialistisch verpleegkundige [naam3]: Kreeg samen met schoonzus informatie over (bij)werking chemotherapie ahv pim [Patiënten Informatie Map, hof], logistiek, veiligheid en bereikbaarheid. Raakte hevig geëmotioneerd door de informatie. Voelde paniek. Wil een keer met psycholoog praten over deze gevoelens. Consult is verzonden. (…) Wil deelnemen aan nvalt8. Stuurt informed consent formulier op.
- 1 april 2011 op naam van longarts [naam4]: Patiënt belt daags na intake: is helemaal in de war. Denkt dat ze kleincellige carc te hebben, zou gisteren verteld zijn door verpleegkundige. Is helemaal in de war, denkt nu toch dat ze niet meer te genezen is. Uitgebreide uitleg: niet kleincellig, zoals bij haar al bekend was. Is uiteindelijk gerustgesteld.
- 5 april 2011 op naam van [naam3]: Telefonisch contact met patiënt gehad: belde zelf. Was ervan overtuigd dat in gesprek over chemotherapie gesproken is over kleincellig longcarcinoom. Gesprek gezamenlijk doorgenomen. Nooit is gesproken over de diagnose of celtype. (…) Mw vertelde al snel na start inlichten in paniek te raken door de informatie en dat daarna weinig informatie haar is bijgebleven, behalve de invloed die cisplatin op haar gehoor kan hebben.
- 12 april 2011 op naam van [naam3]: Op verzoek van mw toelichtingsgesprek gehad, volgend op informatie over chemotherapie. Had nog een aantal vragen open staan. (…) Verwerking: Angst voor inlopen chemotherapie en de gevolgen daarvan. Ervaart controleverlies als een zware last. Zoals eerder al afgesproken afspraak met psycholoog Jan Vercoulen gemaakt op 13-04-2011.
3.4. In het verpleegkundig dossier staat:
16/3/11 wil graag deelnemen aan NVALT8 studie
31/3/11 info bijwerkingen chemo samen met schoonzus
5/4/11 vraag carboplatin
2/4/11 toestemmingsformulier NVALT-studie ondertekend!!
3.5.
In het verslag van 18 augustus 2011 van een gesprek met longarts [naam4] na het stoppen met de chemotherapie staat:
“Aanvullende verpleegkundige rapportage
Mw heeft de chemotherapie behandeling als heel zwaar ervaren. Voelde zich onvoldoende geïnformeerd over allerlei bijwerkingen die konden optreden. Zou de behandeling met chemotherapie niet gedaan hebben als ze het tevoren gehoord/geweten had. Dit alles ondanks mondelinge en schriftelijke informatie (PIM) zie ze ontvangen had. Heeft tijdens chemotherapie last van misselijkheid, gewichtstoename, aandachtsproblemen en vermoeidheid gehad. Eerdere psychologische begeleiding heeft mw als onvoldoende ervaren.
3.6. In de schriftelijke patiëntinformatie over NVALT-8 staan mogelijke bijwerkingen van de chemotherapie (met het middel cisplatine) die [appellante] heeft ondergaan. Het hof verwijst naar rov. 2.10. van het bestreden vonnis. Onder andere staat hierin:
“(…) De zenuwbanen kunnen worden beschadigd door cisplatine. Klachten van zenuwen kunnen zich uiten in prikkelingen en een doof en stijf gevoel in handen en voeten, waardoor het gevoel in de vingers en voetzolen verminderd kan zijn. Over het algemeen zullen deze klachten na het stoppen van de behandeling afnemen. In zeer uitzonderlijke gevallen kan cisplatine het gehoor aantasten. (…)”
3.7.
In de patiëntinformatiemap (PIM) staat onder andere het volgende over de mogelijke bijwerkingen van de chemotherapie die [appellante] heeft ondergaan:
‘f. vermoeidheid’
Vermoeidheid kan ontstaan als gevolg van de ziekte, de behandeling en/of psychische belasting. De vermoeidheidsklachten kunnen na de behandeling nog enkele maanden of zelfs jaren aanhouden. Het voorkomen of verhelpen van de vermoeidheid is nooit helemaal te realiseren. Er is echter veel mogelijk om het probleem draaglijk te maken.
Signalen
* ernstige lichamelijke vermoeidheid
* beperking in de dagelijkse activiteiten
* slaapproblemen
* concentratieproblemen
* vergeetachtigheid
* emotioneel reageren
* piekeren
* angstig zijn”
i) de verstrekte informatie
3.8. [appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet is voorgelicht over de bijwerkingen waar zij na de chemotherapie blijvend last van heeft, te weten zere, vermoeide voeten/benen waardoor zij niet verder dan vijf kilometer aaneengesloten kan lopen, chemobrains en gehoorklachten. Tijdens de gesprekken is het hier niet over gegaan, de PIM heeft [appellante] niet ontvangen en in de schriftelijke informatie (PIM en patiëntinformatie NVALT-8) staat chemobrains niet als bijwerking genoemd.
3.9.
Uit het hiervoor weergeven medisch en verpleegkundig dossier volgt dat in de zes weken voor de start van de chemotherapie [appellante] zes keer heeft gesproken met longartsen en specialistisch verpleegkundige [naam3] . Tweemaal – op 31 maart 2011 en op 12 april 2011 – heeft [appellante] een uitgebreider gesprek gehad met [naam3] over de bijwerkingen van de chemotherapie waarbij het gesprek op 31 maart 2011 volgens de vermelding in het medisch dossier is gevoerd aan de hand van de PIM en het gesprek op 12 april 2011 een extra toelichtingsgesprek betrof op verzoek van [appellante] omdat zij nog enkele vragen had. Het hof gaat er op grond van de omschrijvingen in het medisch en verpleegkundig dossier vanuit dat tijdens deze gesprekken informatie is gegeven over de bijwerkingen van de chemotherapie. Dat dat in het geheel niet is gebeurd zoals [appellante] ter zitting heeft verklaard, is zonder verdere onderbouwing niet aannemelijk en in tegenspraak met de vermelding bij de afspraak van 5 april 2011, waaruit blijkt dat [appellante] gehoorschade als bijwerking van cisplatine heeft benoemd. Daarbij merkt het hof verder op dat het medisch dossier geen letterlijke weergave behoeft (te) en kan zijn van wat er allemaal precies besproken is. De ratio van verslaglegging in het medisch dossier (artikel 7: 454 lid 1 BW) is dat die gegevens worden opgenomen die voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld als er een andere behandelaar in beeld komt. De verslaglegging in het medisch dossier ziet dus met name op de waarborg van de kwaliteit en de continuïteit van de zorg voor de patiënt.
3.10.
Niet ter discussie staat dat de patiëntinformatie over NVALT-8 aan [appellante] is verstrekt. Daarin worden bijwerkingen van cisplatine beschreven, waaronder gehoorschade en doof en stijf gevoel in de ledematen. [appellante] heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat zij de PIM niet heeft gekregen aansluitend aan het gesprek op 31 maart 2011. Zij heeft de PIM pas in deze procedure voor het eerst gezien, aldus [appellante] . Het hof acht die stelling onvoldoende onderbouwd gelet op het volgende. [naam3] is, net als de bij de behandeling van [appellante] betrokken longartsen, door de rechtbank in het kader van een op verzoek van [appellante] gehouden voorlopig getuigenverhoor, als getuige gehoord. Zij heeft verklaard (zie onder 2.12. van het bestreden vonnis) dat zij op 31 maart 2011 de informatie die in de PIM staat met [appellante] heeft doorgesproken en dat zij zeker weet dat zij de PIM (volgens standaardprocedure) aan [appellante] heeft meegegeven. Zij was namelijk al eerder door een collega erover geïnformeerd dat [appellante] onzeker was en opzag tegen de bijwerkingen van de chemotherapie waardoor [naam3] zich in het bijzonder realiseerde dat het van belang was dat [appellante] de PIM meekreeg. [appellante] heeft hier niet meer tegenover gesteld dan dat zij de PIM niet heeft ontvangen. Aan die enkele stelling hecht het hof minder betekenis dan de onder ede afgelegde verklaring van [naam3] dat zij zeker weet dat zij de PIM aan [appellante] heeft meegegeven en dat dit ook de standaardprocedure is.
3.11.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat [appellante] naast de mondelinge voorlichting die zij op 31 maart 2011 aan de hand van de PIM heeft gekregen, de PIM vervolgens ook heeft meegekregen. In de PIM staan, anders dan [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, ook als bijwerkingen genoemd de cognitieve en mentale klachten waar [appellante] sinds de chemotherapie last van heeft. Ook over die klachten is zij dus voorgelicht. Dat deze klachten in de mondelinge en schriftelijke informatievoorziening niet zijn geduid als ‘chemobrains’ zoals [appellante] de klachten noemt, maakt dit niet anders. De conclusie luidt dat onvoldoende is onderbouwd dat [appellante] door Radboud umc niet mondeling en schriftelijk is geïnformeerd over de bijwerkingen van de chemotherapie.
ii) standaardbehandeling
3.12. Volgens [appellante] was sprake van een experimentele behandeling omdat naast de chemotherapie [appellante] ook het middel nadroparine kreeg. Er gold daarom volgens [appellante] een verzwaarde informatieplicht.
3.13.
Radboud umc heeft toegelicht dat standaardonderdeel van de nabehandeling (van de longkanker die [appellante] had) is de behandeling met chemotherapie (bestaande uit een combinatie van cisplatine en gemcitabine in geval van een niet-kleincellig longcarcinoom), omdat daarmee de kans op overleving significant toeneemt, zo volgt ook uit de richtlijn ‘niet-kleincellig longcarcinoom’ (overgelegd als productie 17 bij conclusie van antwoord). Ten tijde van de besluitvorming rondom de chemotherapie was nog sprake van een onzekere situatie met serieuze en levensbedreigende risico’s. Deze risico’s worden verkleind door de chemotherapie, aldus nog steeds Radboud umc. De behandeling die [appellante] onderging maakte deel uit van een trial. Radboud umc heeft in de memorie van antwoord uitgelegd dat de NVALT-8 trial inhield dat naast de standaard chemokuurbehandeling een extra geneesmiddel (nadroparine) dat invloed heeft op de bloedstolling werd toegediend om te onderzoeken of dat de kans op terugkeer van kanker verkleint. Op de chemokuur als zodanig heeft dit verder geen invloed, het blijft een standaard behandeling, aldus Radboud umc. Ter zitting is [appellante] hier niet meer op ingegaan.
Met de schriftelijke informatie over NVALT-8, de PIM en de mondeling verstrekte informatie heeft Radboud umc aan de op haar rustende informatieplicht, ook waar het om een experimentele behandeling gaat, voldaan. Er is hier gezien de genoemde feiten en omstandigheden geen sprake van een verzwaarde informatieplicht.
iii) aanwezigheid familielid of bekende bij afspraken
3.14. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat [appellante] tijdens enkele gesprekken werd bijgestaan door een familielid of een bekende. [appellante] heeft dat in de memorie van grieven niet bestreden. Tijdens de zitting heeft [appellante] bij herhaling betwist dat zij op 31 maart 2011 werd bijgestaan door haar schoonzus (of een andere bekende). Daar gaat het hof aan voorbij. Het komt het hof, zonder nadere uitleg, die [appellante] niet heeft gegeven, onwaarschijnlijk voor dat in het medisch dossier wordt aangetekend dat [appellante] op gesprekken verschijnt in aanwezigheid van een familielid of een bekende (zie de afspraken op 16 maart 2011 en 31 maart 2011) als zij in werkelijkheid alleen op die afspraken is verschenen. Het hof gaat er dus met de rechtbank vanuit dat [appellante] overeenkomstig de vermelding in het medisch en verpleegkundig dossier op enkele afspraken werd bijgestaan door een familielid of bekende.
iv) bevattingsvermogen van [appellante]
3.15. [appellante] heeft in hoger beroep uitvoerig uiteengezet dat (aangenomen dat informatie over bijwerkingen is verstrekt) de wijze waarop de informatie over bijwerkingen van de chemotherapie is gegeven, niet aansloot bij het bevattingsvermogen van [appellante] . Daardoor is zij niet in staat gesteld om goed geïnformeerd een beslissing te nemen over het ondergaan van chemotherapie. Zoals uit het medisch dossier blijkt was zij extreem angstig en verward en vergat zij steeds weer de gegeven informatie. [appellante] heeft onder verwijzing naar het ter griffie gedeponeerde boek ‘Aardige dokters helpen’ aangevoerd dat een angstige patiënt nagenoeg zijn volledige vermogen om informatie op te nemen verliest. De patiënt dient uit de geestelijke onmacht te worden gehaald door kennis over de behandeling op een begrijpelijke wijze aan te bieden in combinatie met een traject van psychische verzorging. Radboud umc heeft dat niet gedaan volgens [appellante] . Hoewel Radboud umc heeft gezien dat [appellante] extreem angstig was en duidelijk was dat zij informatie niet juist verwerkte, heeft Radboud umc volstaan met simpelweg het herhalen van de boodschap. Daarmee maakte Radboud umc de situatie alleen maar erger. Radboud umc had voor geestelijke bijstand moeten zorgen en moeten verifiëren of de inschakeling van een psycholoog ertoe leidde dat het vermogen om de informatie over de chemotherapie te verwerken toenam. Radboud umc heeft niet de protocollen voor angstige patiënten gevolgd, aldus nog steeds [appellante] .
3.16.
Uit het medisch dossier volgt – en Radboud umc bestrijdt dat ook niet – dat [appellante] erg geschrokken was toen op 16 maart 2011 werd besproken dat chemotherapie als nabehandeling werd aangeraden en dat zij in een aantal gesprekken daarna angstig, emotioneel en in de war was. Uit het medisch dossier volgt dat de behandelaars telkens opnieuw uitleg hebben gegeven en [appellante] hebben gerustgesteld. Daaraan heeft Radboud umc ter zitting onbestreden toegevoegd dat deze behandelaars gewend zijn aan en geschoold zijn in de omgang met en het geven van voorlichting aan angstige en emotionele kankerpatiënten. [naam3] heeft als getuige verklaard op welke wijze in gesprekken met patiënten wordt geverifieerd of de patiënt de informatie heeft begrepen. Het hof gaat er tegen deze achtergrond vanuit – en dat blijkt ook wel uit de vermeldingen in het medisch dossier – dat de behandelaars oog hadden voor de angst en daarmee gepaard gaande verwarring aan de zijde van [appellante] en hun gesprekstechniek en informatievoorziening daarop hebben aangepast. Een protocol voor omgaan met angstige patiënten – zo heeft de advocaat van [appellante] ter zitting ook erkend – bestaat niet, dus van schending van een protocol kan geen sprake zijn.
Het is het hof ook onvoldoende gebleken dat de aanpak van Radboud umc niet of, zoals [appellante] stelt, zelfs averechts werkte. Duidelijk is dat de verstrekte informatie bij [appellante] aanvankelijk lastiger beklijfde, maar dat zij uiteindelijk niet in staat was informatie op te nemen, volgt niet uit het medisch dossier. De mondelinge informatieverstrekking voorafgaand aan de start van de chemotherapie is geëindigd met een extra toelichtingsgesprek op 12 april 2011 op verzoek van [appellante] omdat zij nog een aantal vragen had. Daarnaast staat vast, zo heeft het hof al geoordeeld, dat [appellante] ook schriftelijke informatie heeft meegekregen waardoor ze in staat was om die informatie op een ander moment nog rustig tot zich te nemen, zo nodig in samenspraak met haar familie en andere naasten. Uit de aantekeningen in het medisch dossier blijkt niet dat [appellante] , zoals tijdens eerdere gesprekken het geval bleek en is aangetekend, de informatie niet goed had begrepen of onthouden en zij heeft dat ook niet onderbouwd gesteld. Daar komt nog bij dat, zoals hiervoor is vastgesteld, [appellante] tijdens enkele gesprekken werd bijgestaan door een familielid en een bekende en de informatie over de bijwerkingen van de chemotherapie ook schriftelijk was verstrekt.
3.17.
Radboud umc heeft in verband met de bij [appellante] bestaande angst en emoties ook een psycholoog in consult gevraagd. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat haar inderdaad behandeling door een psycholoog is aangeboden maar dat zij daar het nut niet van inzag omdat haar psychisch niet iets mankeerde. Zij heeft desondanks een gesprek gehad met een psycholoog maar toen hij voor een tweede afspraak te laat kwam, had zij geen vertrouwen meer in hem. Zij is vervolgens verwezen naar de afdeling psychiatrie maar, zo leidt het hof af uit een brief van een specialistisch verpleegkundige waaruit Radboud umc ter zitting heeft geciteerd (p. 8 proces-verbaal), [appellante] heeft van die begeleiding afgezien vanwege het tijdsbeslag. Uit die brief volgt dat haar toen is geadviseerd psychische begeleiding in de eerste lijn te zoeken. Dat heeft [appellante] niet gedaan. Naar het oordeel van het hof heeft Radboud umc gedaan wat er onder de gegeven omstandigheden van haar mocht worden verwacht door naast het geruststellen en herhaald verstrekken van informatie ook te voorzien in psychische bijstand.
v) verzwaarde dossierplicht
3.18. [appellante] heeft in dit verband nog betoogd dat juist omdat zij informatie slecht opnam en het de behandelaren duidelijk had moeten zijn dat er achteraf discussie zou kunnen komen over de vraag of [appellante] voldoende was geïnformeerd, op Radboud umc een verzwaarde dossierplicht rust. Omdat daaraan volgens [appellante] niet is voldaan, moet de bewijslast worden omgekeerd. Het hof volgt [appellante] hierin niet. De inrichting of verslaglegging van een medisch dossier dient er in eerste instantie toe een behoorlijk verslag van de hulpverlening te bieden waarop later de behandelaar of andere behandelaren kunnen terugvallen. De verslaglegging zoals die in dit geval heeft plaatsgevonden, tezamen met de vaststelling dat ook schriftelijke informatie is verstrekt waarin uitvoerig de bijwerkingen van de chemotherapie zijn beschreven, is tegen de achtergrond van het doel van het inrichten van het medisch dossier, behoorlijk en voldoet aan wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam behandelaar mag worden gevergd. Het hof verwijst ook nog terug naar hetgeen onder 3.9 (slot) hierover is overwogen.
conclusie: [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat Radboud umc niet aan haar informatieplicht heeft voldaan
3.19. Tegen de achtergrond van het voorgaande – de informatie die schriftelijk en mondeling is verstrekt over de bijwerkingen van de chemotherapie, de aanwezigheid van een bekende bij enkele gesprekken, het feit dat ging om een (ondanks de trial, grotendeels) standaard vervolgbehandeling na verwijdering van een longtumor, de deskundigheid die bij behandelaars aanwezig is om om te gaan met angstige patiënten, de psychische bijstand die is ingeschakeld en het feit dat niet is gebleken dat bij het laatste gesprek voorafgaand aan de chemotherapie nog steeds sprake was van verwarring aan de zijde van [appellante] – heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat Radboud umc niet heeft voldaan aan de informatieplicht doordat te weinig informatie is verstrekt dan wel doordat de informatievoorziening niet aansloot bij het bevattingsvermogen van [appellante] . [appellante] heeft een algemeen bewijsaanbod gedaan. Daaraan gaat het hof voorbij omdat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden.
3.20.
Het hof wijst er ten overvloede op dat de rechtbank in 4.7. van het vonnis heeft geoordeeld dat voor zover de schending van de informatieplicht er in gelegen is dat Radboud umc haar onvoldoende heeft geïnformeerd over het nut van de chemotherapie, [appellante] niet genoeg heeft gesteld dat de verstrekte informatie onvoldoende was om een goede keuze te maken. Tegen dat oordeel en de onderdelen van de motivering van dat oordeel is geen grief gericht zodat het hof hierop verder niet ingaat.
cisplatine - carboplatine
3.21. [appellante] heeft aangevoerd dat zij voorafgaand aan de chemokuur met het middel cisplatine aan de orde heeft gesteld of zij niet behandeld zou kunnen worden met carboplatine. Dat middel heeft volgens [appellante] geen of minder bijwerkingen, zo heeft zij, aldus haar verklaring ter zitting, op internet gelezen. Met haar vraag om carboplatine is echter niets gedaan en daarmee is haar een kans onthouden op een pijnloze behandeling dan wel een behandeling zonder bijwerkingen.
3.22.
Ook dit verwijt treft geen doel. Met de rechtbank stelt het hof vast dat volgens het verpleegkundig dossier op 5 april 2011 is gesproken over carboplatine. Zelfs als het zo is dat Radboud ucm afwijzend heeft gereageerd op de vraag van [appellante] om te worden behandeld met carboplatine in plaats van cisplatine, dan is daarmee nog niet gegeven dat sprake is van tekortschieten of onrechtmatig handelen door Radboud umc waardoor [appellante] de kans op een behandeling zonder pijn of bijwerkingen is onthouden. Zoals de rechtbank heeft overwogen (4.8. van het bestreden vonnis) heeft Radboud umc onbestreden gesteld dat het verschil in bijwerkingen tussen de beide middelen niet groot is terwijl de bewezen werkzaamheid van cisplatine beter is en dat carboplatine ook andere nadelen heeft. Cisplatine was (en is, zo heeft Radboud umc ter zitting toegelicht) volgens de richtlijn van longartsen ook de eerste keuze, tenzij mensen ouder zijn of bijvoorbeeld een nierfunctiestoornis hebben (dat is niet het geval bij [appellante] , zo begrijpt het hof). Zoals in die richtlijn staat opgenomen: ”Cisplatine bevattende chemotherapie geeft een significant overlevingsvoordeel bij patiënten met een postoperatief stadium II-IIIA NSCLC”. (Bij [appellante] is dit stadium III ook gediagnosticeerd.) Ook in hoger beroep heeft [appellante] een en ander niet betwist. Tegen die achtergrond gaat het verwijt dat een (pijnloze) behandeling met minder bijwerkingen haar ten onrechte is onthouden niet op: behandeling met cisplatine was en is de aangewezen standaard bij de gediagnosticeerde longtumor van [appellante] en het verschil in bijwerkingen is gering. Van tekortschietend of onrechtmatig handelen van Radboud umc is, zonder nadere toelichting, die [appellante] niet heeft gegeven, geen sprake.
de slotsom
3.23.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.24.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).ECLI:NL:GHARL:2023:7038