Hof Den Bosch 030209 gebreken in informed consent niet van belang; operatie was noodzakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Bosch 030209 gebreken in informed consent niet van belang ook al omdat betrokkene hoe dan ook een operatie had moeten ondergaan
4.1 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a)
[persoon 1] (verder: [persoon 1]), vader van appellanten, heeft met
geïntimeerde (verder: het AZM) een geneeskundige
behandelingsovereenkomst gesloten in verband met een kankergezwel aan
de darm.
b) Op 20 oktober 2000 is [persoon 1] in het AZM geopereerd waarbij het
gezwel is verwijderd en een tijdelijke stoma is geplaatst. Deze
operatie vond plaats volgens de zogenaamde LAR-methode (Low Anterior
Resection). Voorafgaande aan de operatie heeft [persoon 1] twee maal
gesproken met [persoon 2], verbonden aan het AZM.
c) In verband met ernstige klachten van [persoon 1] heeft op 27 oktober
2000 een tweede operatie plaatsgevonden. Bij [persoon 1] was een
naadlekkage opgetreden. Op 30 oktober 2000 is [persoon 1] vervolgens in
het AZM overleden, 81 jaar oud. (...)
4.8 Appellanten stellen zich op het standpunt dat aan
hun vader de mogelijke risico's van de LAR-methode op naadlekkage
hadden moeten worden voorgehouden en dat hem het alternatief van de
APR-methode had moeten worden geboden. Wanneer dat gebeurd was, had hij
zeker voor de APR-methode gekozen, waardoor geen naadlekkage had kunnen
optreden en hij niet aan de gevolgen daarvan zou zijn overleden.
4.9 Het hof merkt allereerst op dat uit de stellingen van appellanten
blijkt dat hun vader zich uitvoerig op de hoogte heeft gesteld van
informatie met betrekking tot zijn ziekte en de ingreep die hij
daardoor moest ondergaan (inl. dagv. punt 18) en dat daarna nog een
tweede consult van [persoon 2] heeft plaatsgevonden. In zijn brief aan
de huisarts van [persoon 1] heeft [persoon 2] geschreven dat
waarschijnlijk een LAR zou kunnen plaatsvinden maar dat patiënt is
voorbereid op een eventuele APR. Voorshands gaat het hof er daarom van
uit dat [persoon 1] door het AZM voldoende is geïnformeerd.
4.10 Naar het oordeel van het hof miskennen appellanten verder dat het
hierbij niet gaat om twee gelijkwaardige alternatieven waartussen door
een patiënt in de omstandigheden van [persoon 1] vrijelijk kon worden
gekozen. Door het AZM is gemotiveerd betoogd dat voor [persoon 1]
toepassing van de APR-methode vanwege het grotere risico van de ingreep
zelf en de mindere kwaliteit van leven daarna niet in aanmerking kwam.
Deze opvatting wordt gedeeld door de deskundige aan de zijde van
appellanten, aangehaald in het tussenvonnis van 2 maart 2005 onder
3.1.1. Het hof neemt hierbij verder in aanmerking dat de stelling van
appellanten dat hun vader voor de APR-methode gekozen zou hebben indien
hem deze was voorgehouden, niet wordt geschraagd door concrete feiten,
zodat deze stelling niet verder komt dan een hypothese.
4.11 Onbetwist uitgangspunt is dat [persoon 1] hoe dan ook een operatie
diende te ondergaan. Uit het vorenstaande volgt dat het ervoor gehouden
dient te worden dat van de twee mogelijke methodes voor [persoon 1]
redelijkerwijs alleen de LAR-methode in aanmerking kwam. Die methode is
toegepast; het ontbreken van informatie - als daarvan al sprake is
geweest - over de andere, in dit geval niet verkieslijke methode, is
dan niet relevant, zodat hierin geen grondslag voor toewijzing van de
vordering van appellanten kan worden gevonden. LJN BH8603