Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 060722 Zkh is niet tekort geschoten in informatieplicht tzv bijwerkingen chemo na tumorbehandeling

RBGEL 060722 Zkh is niet tekort geschoten in informatieplicht tzv bijwerkingen chemo na tumorbehandeling

4
De beoordeling
De informatieplicht

4.1.
Het primaire verwijt van [eiseres] is dat Radboud umc is tekortgeschoten in haar informatieplicht.

4.2.
De informatieplicht van een behandelaar is vastgelegd in artikel 7:448 BW. De behandelaar moet de patiënt op duidelijke wijze en passend bij zijn bevattingsvermogen inlichten over de voorgestelde behandeling, Hij moet zich daarbij laten leiden door wat de patiënt redelijkerwijze moet weten over, kort gezegd, de aard en het doel van de behandeling, de risico’s en gevolgen, de alternatieven voor de behandeling en de vooruitzichten ten aanzien van de gezondheid (7:448 BW lid 2). De behandelaar hoeft de patiënt niet over alle in theorie denkbare risico's voor te lichten. Het begrip ‘redelijkerwijze’ maakt duidelijk dat de toepassing door de behandelaar van zijn plicht om de patiënt te informeren, moet worden gezien in het licht van de omstandigheden van het geval1. De verplichting strekt er toe de patiënt in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen of hij al dan niet toestemming voor de behandeling zal geven2. De aard en omvang van de informatieplicht hangen daarom mede af van de individuele situatie van de patiënt en de aard van de medische behandeling. Als uitgangspunt geldt dat alle informatie dient te worden verstrekt waarvan de behandelaar kan begrijpen dat een redelijk denkend mens in de zelfde omstandigheden die zou willen meewegen voordat hij de beslissing maakt om de voor de behandeling vereiste toestemming te geven. De informatieplicht zal doorgaans in omvang toenemen wanneer een niet-conventionele ingreep wordt uitgevoerd, er adequate alternatieven voor de behandeling bestaan en/of de omvang van de aan de behandeling verbonden risico groter zijn.

4.3.
Uit de in rov. 2.5 tot en met 2.10 aangehaalde informatie uit het medisch dossier volgt dat er vóór de eerste kuur veelvuldig (op 16 maart 2011, 18 maart 2011 -aan de hand van de patiënten informatie map (verder: PIM)-, 31 maart 2011, 1 april 2011, 5 april 2011 en 12 april 2011) door longartsen en een verpleegkundig specialiste met [eiseres] over de chemokuur is gesproken (telefonisch of in persoon). Zij heeft toen op haar verzoek ook nog een keer met een psycholoog gesproken. Opgetekend is dat [eiseres] geschrokken is (16 maart 2011) zich zorgen maakt (18 maart 2011), angstig en emotioneel is en paniek voelde (31 maart 2011) of helemaal in de war is (4 april 2011). Echter er staat ook dat [eiseres] de informatie goed opneemt en geen vragen meer heeft (16 maart 2011) dat de arts rustig nog eens alles op een rijtje heeft gezet en [eiseres] heeft kunnen geruststellen (18 maart 2011), dat ze na een uitgebreide uitleg uiteindelijk is gerustgesteld en dat er, volgend op informatie over chemotherapie, op verzoek nog een toelichtingsgesprek heeft plaatsgevonden over nog een aantal openstaande vragen (12 april 2011).

Bij het gesprek op 31 maart 2011 werd [eiseres] blijkens de aantekeningen bijgestaan door haar schoonzus. In de brief van [naam longarts 2] van 17 maart 2011 (rov. 2.6) staat dat bij het gesprek van 16 maart 2011 ook “naasten” aanwezig waren. [eiseres] heeft zelf verder nog onbetwist gesteld dat zij (ook nog) een gesprek, met een longarts ( [naam longarts 1] ), heeft gehad in gezelschap van een bekende van haar, [bekende van eiseres] (verder: [bekende van eiseres] ).

[eiseres] heeft de inhoud van deze gegevens uit het medisch dossier niet betwist, zodat de rechtbank daar verder van uitgaat.

4.4.
Naast genoemde mondelinge informatie heeft [eiseres] ook schriftelijke informatie gekregen. [naam verpleegkundige] verklaart als getuige zeker te weten dat [eiseres] de PIM heeft gekregen en in het dossier staat opgetekend dat het gesprek van 18 maart 2011 plaats vond ‘aan de hand van het PIM’. [eiseres] betwist echter die PIM ooit te hebben gehad. Wat daar ook van zij, [eiseres] erkent wel dat zij de patiënten-informatie heeft ontvangen over NVALT-8. Zij heeft er daarbij voor getekend dat zij deze “goed heeft bestudeerd” (zie rov 2.9) wat niet is weersproken. Geen punt van geschil is dat daarin in ieder geval staat omschreven wat de gang van zaken is rond de kuur en wat de bijwerkingen zijn van de verschillende medicijnen die bij de chemokuur en de NVALT-8-trial worden gebruikt.

4.5.
Ook na de eerste kuur hebben er nog gesprekken met [eiseres] plaatsgevonden over de door haar ervaren klachten en het door haar als zwaar ervaren van de kuur. Op haar verzoek is toen nog uitgelegd wat de meerwaarde en van de chemotherapie is en de verbetering van de overlevingskansen (9 juni 2011). Dit laatste heeft [eiseres] weliswaar ter zitting ontkent, maar nu [eiseres] in haar dagvaarding de desbetreffende aantekening in het medisch dossier zelf ook als feit presenteert (randnummer 8) en zij de omslag in haar standpunt verder niet toelicht wordt deze betwisting als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. [eiseres] is na deze gesprekken en ondanks de reeds door haar ervaren klachten doorgegaan met de tweede en derde kuur (tot de 8ste dag).

4.6.
Gelet op al deze verstrekte informatie acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat Radboud umc niet aan haar informatieplicht heeft voldaan. Geen punt van geschil is dat het om een standaard vervolgbehandeling ging na het verwijderen van een longtumor die de levensverwachting verhoogt. De enkele, aangevoerde omstandigheden dat [eiseres] geregeld verstrekte informatie weer vergat, soms in paniek raakte en verward of emotioneel werd, betekent niet dat de wijze van informatie verschaffen niet aansloot bij haar bevattingsvermogen. Uit het medisch dossier volgt bovendien dat de informatie bij herhaling is gegeven, er meerdere gesprekken zijn gevoerd om [eiseres] gerust te stellen en om nieuwe, herhaalde of aanvullende informatie te geven. De informatie over de bijwerkingen en gang van zaken is bovendien ook schriftelijk verstrekt en [eiseres] was bij meerdere gesprekken vergezeld van een bekende die of familielid dat haar bijstond.

4.7.
Voor zover [eiseres] stelt dat de schending van de informatieplicht er in zit dat Radboud umc haar onvoldoende zou hebben geïnformeerd over het nut van de chemotherapie en de nadelen van het afwijzen daarvan, geldt het volgende. In de verslaglegging staat niet letterlijk welke informatie is gegeven en wat er allemaal besproken is, maar slechts korte omschrijvingen, zoals “Globaal logistiek en de bijwerkingen van chemotherapie uitgelegd”, “Rustig nog alles op een rijtje gezet”, “Kreeg samen met schoonzus informatie over (bij)werking chemotherapie adh van PIM” en “Toelichtingsgesprek gehad, volgend op informatie over chemotherapie. Had nog een aantal vragen openstaan”. Wat er toen precies gezegd is over het nut van de therapie en het nadeel van het afzien daarvan valt, mede gelet op het tijdsverloop, niet precies te achterhalen. In ieder geval is opgetekend dat is uitgelegd dat door de chemotherapie in de toekomst de kans op recidive van de kanker lager is. Voor zover er al van uit kan wordt gegaan dat toen verder niets is gezegd over de mate van de toename van de overlevingskans (te weten een verbetering van de overleving na 5 jaar van 10-15%) heeft [eiseres] niet (onderbouwd) gesteld dat de toen verstrekte informatie over het nut van de therapie, het verminderen van de recidivekans, door Radboud umc op dat moment onvoldoende was om een goede keus te kunnen maken. Daarbij weegt de rechtbank opnieuw mee dat niet betwist is dat het ondergaan van de chemokuur de standaardbehandeling is na verwijdering van een longtumor, dat dit volgens de medische professionele standaard is aangewezen en dat dit ook geldt voor de hier gebruikte medicijnen, waaronder cisplatine (dit geldt overigens niet voor de nadroparine in verband met de NVALT-8, wat echter hier geen onderwerp van geschil is). Vast staat verder dat in ieder geval na de tweede kuur, vóór de derde kuur, is gezegd dat de chemokuur een verbetering van 10-15% oplevert van overleving na 5 jaar en dat [eiseres] met die informatie is doorgegaan met de therapie en de derde kuur is gestart. Ook daaruit volgt niet dat de eerdere informatie in deze situatie onvoldoende was. Dat [eiseres] volgens de aantekeningen van het genoemde percentage “niet erg onder de indruk” leek, maakt dat niet anders.

4.8.
Voor zover [eiseres] stelt dat de schending van de informatieplicht er in zit dat zij onvoldoende is voorgelicht over de mogelijkheid van het gebruik van carboplatin als alternatief voor het medicijn cisplatine acht de rechtbank dit evenmin voldoende onderbouwd. Vast staat dat er voor de aanvang van de kuur, op 5 april 2011 over carboplatin is gesproken. Dat [naam verpleegkundige] niet meer weet wat daar het vervolg op is geweest, betekent niet dat de informatievoorziening op dat punt onvoldoende was. Radboud umc stelt dat het verschil in bijwerkingen tussen cisplatine en carboplatin niet groot is terwijl de bewezen werkzaamheid van cisplatine beter is en dat carboplatin ook andere nadelen heeft. Het gebruik van cisplatin is hier, zo stelt Radboud umc, onder verwijzing naar een richtlijn van de Nederlandse longartsen (productie 17 CvA), de aangewezen standaard. Vanwege de hogere werkzaamheid raden de artsen dit aan. Dat deze stellingen over het (relatief) beperkte verschil in bijwerkingen en het (relatief) grote verschil in werkzaamheid feitelijk onjuist zijn heeft [eiseres] niet onderbouwd gesteld. De enkele stelling dat haar gezegd zou zijn dat zij niet in aanmerking zou komen voor carboplatin omdat dit duurder zou zijn is verder niet onderbouwd en doet daar overigens ook niet aan af. [eiseres] heeft ook niet geconcretiseerd op welk punt de informatie over carboplatin onvoldoende was, dus welke informatie haar zou moeten zijn verstrekt, om een goed keus te kunnen maken en zij niet heeft gekregen. De nog aangevoerde omstandigheid dat [bekende van eiseres] in zijn verklaring schrijft dat de arts in het gesprek met [eiseres] -waarbij [bekende van eiseres] aanwezig was- heeft aangegeven dat het geen zin had om een andere, minder heftige behandeling voor te schrijven betekent ook niet dat die arts/Radboud umc onjuist of onvoldoende heeft geïnformeerd.

4.9.
Dat [eiseres] al met al door een gebrek aan goede informatievestrekking onvoldoende in staat is gesteld goed geïnformeerd te beslissen over het ondergaan van de kuur kan dan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt niet worden aangenomen.

4.10.
Voor zover [eiseres] nog stelt dat het gebruik van het middel cisplatin in plaats van carboplatin in de gegeven omstandigheden ook los van de informatieverstrekking daarover een tekortkoming oplevert, heeft zij deze stelling onvoldoende onderbouwd. Zoals overwogen is niet betwist dat het gebruik van cisplatin bij chemotherapie ter beperking van het recidiverisico in het algemeen de medische standaard is en normaliter, gelet op effectiviteit, de voorkeur verdient boven carboplatin. Waarom het gebruik van cisplatin hier dan een beroepsfout van de behandelend arts(en) oplevert of anderszins een tekortkoming, heeft [eiseres] niet onderbouwd. De in dit verband enkel aangevoerde omstandigheid dat [eiseres] (bijzonder) bang was voor de bijwerkingen, is zonder nadere onderbouwing -die ontbreekt- onvoldoende om het door de behandelaars niet afwijken van het voorkeursmedicijn als beroepsfout aan te merken of anderszins als een tekortkoming. Dit geldt temeer nu, zoals Radboud umc onbetwist aanvoert, het beleid was dat begonnen werd met cisplatin en, in het geval ernstige bijwerkingen zich zouden manifesteren of de bijwerkingen als heel zwaar werden ervaren kon worden overgestapt op carboplatin.

4.11.
Nu de gestelde tekortkoming van Radboud umc verder niet is onderbouwd is de slotsom dat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen. De andere verweren van Radboud umc hoeven daarom niet te worden besproken. ECLI:NL:RBGEL:2022:3340