GHARL 140125 letsel na inademing giftige stof; voorlopige oordelen over vergelijking van Nederlands en Belgisch arbeidsongevallenrecht
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 140125 letsel na inademing giftige stof; voorlopige oordelen over vergelijking van Nederlands en Belgisch arbeidsongevallenrecht
Vervolg op
HR 120124 klachten tegen afwijzing vordering m.b.t. toepasselijk recht bij aansprakelijkheid Belgische werkgever gegrond
2De kern van de zaak
2.1.
[de werknemer] is in 2006 bij Smetjet in dienst getreden in de functie van industrieel reiniger. [de werknemer] woonde en woont in België en Smetjet was en is gevestigd in België. De arbeidsovereenkomst bevat geen rechtskeuze. [de werknemer] heeft op 23 september 2009 een ongeval gehad bij Nyrstar Budel B.V., gevestigd in Budel-Dorplein, Nederland, waar hij toen in opdracht van Smetjet werkzaamheden verrichtte (hierna: het ongeval of arbeidsongeval). Hierbij heeft [de werknemer] letsel opgelopen doordat hij de giftige stof röstgut heeft ingeademd.
2.2.
Op verzoek van [de werknemer] heeft de rechtbank Oost-Brabant in 2017 een voorlopig deskundigenbericht gelast. Eveneens in 2017 heeft de voorzieningenrechter van die rechtbank op vordering van [de werknemer] Smetjet in kort geding veroordeeld om aan [de werknemer] een voorschot van € 50.000 te betalen.3 Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in 2018 dit vonnis bekrachtigd.4
2.3.
[de werknemer] heeft aanspraak gemaakt op uitkering onder de arbeidsongevallenverzekering die Smetjet verplicht ten behoeve van hem had afgesloten. Er is onenigheid ontstaan tussen [de werknemer] en de arbeidsongevallenverzekeraar Securex, Gemeenschappelijke Verzekeringskas tegen Arbeidsongevallen, over de mate van arbeidsongeschiktheid. De arbeidsrechtbank Antwerpen heeft in een vonnis van 3 mei 2017 in een geding tussen [de werknemer] en Securex bepaald dat aan [de werknemer] een uitkering ineens en een maandelijkse uitkering toekomt, een en ander op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100% (van 23 september 2009 tot en met 23 maart 2010), van 50% (van 24 maart 2010 tot en met 22 maart 2011) en van 19% voor de periode daarna als graad van blijvende arbeidsongeschiktheid.
2.4.
Smetjet heeft vervolgens [de werknemer] gedagvaard voor de arbeidsrechtbank Antwerpen en gevorderd “voor recht te zeggen dat:
- [de werknemer] tijdens de tewerkstelling bij Smetjet ressorteerde onder de Belgische sociale zekerheid;
- bijgevolg [het arbeidsongeval] terecht/correct werd afgehandeld conform de Belgische Arbeidsongevallenwet;
- verder, de Belgische Arbeidsongevallenwet uiteraard in haar totaliteit van toepassing is op dit arbeidsongeval, met inbegrip van het principe van de burgerlijke immuniteit van de werkgever opgenomen in art. 46, paragraaf 1, 3e Arbeidsongevallenwet; en
- [de werknemer] bijgevolg geen burgerlijke schade-eis kan instellen met betrekking tot ditzelfde arbeidsongeval lastens Smetjet.”
De arbeidsrechtbank heeft in een vonnis van 2 september 2020 de vordering ongegrond verklaard. Er is geen hoger beroep ingesteld.
2.5.
Smetjet heeft bij de kantonrechter in Eindhoven gevorderd dat voor recht wordt verklaard (1) dat het Belgische recht van toepassing is op de schadeafhandeling van het arbeidsongeval; en meer in het bijzonder: (2) dat een eventuele schadeclaim van [de werknemer] op Smetjet uit hoofde van het arbeidsongeval dient te worden beoordeeld conform de maatstaven van de Belgische Arbeidsongevallenwet, in het bijzonder de toepassing van de bepalingen van artikel 46 van de Belgische Arbeidsongevallenrecht.
2.6.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Smetjet als niet weersproken toegewezen. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft het vonnis echter vernietigd en Smetjet alsnog
niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Het hof was van oordeel dat de gevorderde verklaringen van recht onvoldoende aansloten bij de onderbouwingen door Smetjet en geen vast omlijnde juridische begrippen bevatten. De Hoge Raad heeft het arrest vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof.
3. Het oordeel van het hof
Beslissing van het hof
3.1.
Het hof zal nog geen eindarrest wijzen, maar hieronder een aantal voorlopige oordelen geven over de vergelijking van het Nederlandse en het Belgische arbeidsongevallenrecht en partijen uitnodigen daarop te reageren bij akte.
3.2.
[de werknemer] heeft ter zitting van 11 oktober 2024 de grieven 1 en 2 ingetrokken, zodat dit hof die grieven niet meer behoeft te beoordelen. Daarmee resteert grief 3 die zich inhoudelijk tegen de vordering van Smetjet en de daarover gemaakte afweging door de kantonrechter keert.
3.3.
Het hof ’s-Hertogenbosch heeft [de werknemer] niet-ontvankelijk verklaard in zijn reconventionele vordering (rechtsoverweging 3.6). Daartegen is geen cassatieklacht ingediend, zodat de niet-ontvankelijkverklaring definitief is.
Rechtsmacht van dit hof
3.4.
Het hof ’s-Hertogenbosch heeft in rechtsoverweging 3.4 beslist dat het bevoegd is over het geschil te oordelen, omdat [de werknemer] vrijwillig is verschenen zonder de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten (artikel 26 van Verordening (EU) 1215/2012, Brussel I-bis). Ook daartegen is geen cassatieklacht gericht, zodat ook dit oordeel vaststaat.
Toepasselijk recht
3.5.
Zoals in 2.5. hierboven is weergegeven, vordert Smetjet verklaringen voor recht dat de rechtsverhouding tussen haar en [de werknemer] wordt beheerst door Belgisch recht, zowel wat betreft de vorderingen gebaseerd op een onrechtmatige daad als die gebaseerd op de arbeidsovereenkomst. Smetjet wenst in de kern een uitspraak van de Nederlandse rechter dat het Nederlandse contractuele aansprakelijkheidsrecht bij ongevallen (artikel 7:658 Nederlands BW) de rechtsverhouding niet beheerst. Het belang voor Smetjet is erin gelegen dat zij naar Belgisch recht immuniteit van aansprakelijkheid geniet op grond van artikel 46 van de Belgische Arbeidsongevallenwet, terwijl Nederlands recht aansprakelijkheid op een werkgever legt die zijn zorgplicht tegenover een werknemer niet in acht heeft genomen (artikel 7:658 BW).
3.6.
Smetjet heeft gesteld dat, mocht [de werknemer] zijn vorderingen baseren op een door Smetjet gepleegde onrechtmatige daad, Belgisch recht van toepassing is (artikel 4 lid 2 Verordening (EG) 864/2007, Rome II). [de werknemer] heeft dat niet betwist. Het hof is met partijen van oordeel dat daarop Belgisch recht van toepassing is. Dit betekent dat de door Smetjet gevorderde verklaringen voor recht kunnen worden toegewezen, voor zover [de werknemer] zijn rechtsvordering baseert op een onrechtmatige daad van Smetjet.
3.7.
Wat het op de arbeidsovereenkomst toepasselijke recht betreft, heeft Smetjet gesteld dat Belgisch recht van toepassing is op grond van het temporeel toepasselijke Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO). Smetjet heeft primair verdedigd dat de arbeidsovereenkomst een stilzwijgende rechtskeuze bevat voor Belgisch recht. De Hoge Raad heeft echter in rechtsoverweging 2.1 onder (i) van zijn arrest vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst geen rechtskeuze bevat. Dit hof moet van die vaststelling uitgaan. Smetjet heeft verder aan de hand van een overzicht van de door [de werknemer] gewerkte uren gesteld dat België het land is waar [de werknemer] gewoonlijk zijn arbeid verrichtte. In de periode dat [de werknemer] werkzaamheden voor Nyrstar verrichtte (4 januari 2008 tot en met 23 september 2009), heeft [de werknemer] 789,25 uren voor Nyrstar gewerkt op een totaal van 1.886,46 uren en de overige uren in België, derhalve minder dan 50% in Nederland. Wordt naar de gehele periode van het dienstverband van [de werknemer] gekeken, dan daalt het percentage in Nederland gewerkte uren naar nog geen 20%. Deze stellingen zijn onvoldoende gemotiveerd betwist door [de werknemer] , zodat het hof daarvan uitgaat. Dit betekent dat België het land is waar [de werknemer] ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst gewoonlijk zijn arbeid verrichtte, zodat Belgisch recht op de overeenkomst van toepassing is (artikel 6 lid 2 aanhef en onder a EVO). Uit het geheel van omstandigheden volgt niet dat de arbeidsovereenkomst nauwer met een ander land is verbonden.
Detacheringsrichtlijn
3.8.
Waar het geschil echter in de kern om draait, is dat [de werknemer] in 2008 en 2009 tijdelijk werkzaamheden in Nederland verrichtte zodat de destijds geldende Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga (oud)) op de rechtsverhouding van toepassing is. Artikel 1 Waga (oud) bepaalt onder meer dat artikel 7:658 BW van toepassing is op werknemers die tijdelijk in Nederland arbeid verrichten en wier arbeidsovereenkomst wordt beheerst door ander recht dan het Nederlandse recht. Dit brengt mee dat het op de rechtsverhouding toepasselijke artikel 46 Belgische Arbeidsongevallenwet, waarin onder meer de immuniteit van de werkgever voor de schade van de werknemer na een arbeidsongeval is geregeld, niet verhindert dat Smetjet aansprakelijk kan zijn voor deze schade op grond van het ook toepasselijke artikel 7:658 BW.
3.9.
De Waga (oud) was de omzetting van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (de Detacheringsrichtlijn) die tot doel heeft de wetgeving van de lidstaten te coördineren teneinde een kern van dwingende bepalingen voor minimale bescherming vast te leggen, die in het ontvangende land in acht moeten worden genomen door werkgevers die werknemers ter beschikking stellen om tijdelijk werk uit te voeren op grondgebied van de lidstaat waar de diensten worden verricht (overweging 13 van de Detacheringsrichtlijn). In artikel 3 lid 1, aanhef en onder e Detacheringsrichtlijn is bepaald dat tot deze “harde kern” van dwingende bepalingen ook worden gerekend de bepalingen met betrekking tot “gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk”. De Nederlandse wetgever heeft artikel 7:658 BW bestempeld als een “hardekernbepaling” op het gebied van gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk, overigens zonder deze keuze toe te lichten. Deze keuze is overgenomen in artikel 2 lid 1, aanhef en onder c van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU), de op 18 juni 2016 inwerking getreden opvolger van de Waga (oud).
3.10.
Het systeem van richtlijn en wet brengt daarom mee dat artikel 7:658 BW op de rechtsverhouding tussen Smetjet en [de werknemer] van toepassing is en dat [de werknemer] daarom in beginsel tegen Smetjet een vordering tot vergoeding van zijn door het ongeval veroorzaakte schade kan instellen. Het Belgische systeem van immuniteit van aansprakelijkheid van de werkgever moet daarvoor wijken.
3.11.
Smetjet voert echter aan dat de Nederlandse wetgever artikel 3 lid 1 Detacheringsrichtlijn onjuist heeft omgezet door een bepaling die de aansprakelijkheid van de werkgever regelt tot de hardekernbepalingen te rekenen. Tot de harde kern zouden volgens Smetjet alleen bepalingen mogen worden gerekend die inhoudelijke eisen stellen aan de verplichtingen van de werkgever om voor een gezond, veilig en hygiënisch werkklimaat te zorgen, zoals bijvoorbeeld is neergelegd in de Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet.
3.12.
Het hof volgt deze redenering van Smetjet niet. Artikel 3 lid 1, aanhef en onder e Detacheringsrichtlijn moet niet zo beperkt worden uitgelegd dat daarin alleen regelgeving wordt bedoeld die inhoudelijke normen vastlegt met betrekking tot de bescherming van de gezondheid en de waarborging van de veiligheid en hygiëne op het werk. De Nederlandse wetgever kon zonder schending van de Detacheringsrichtlijn en de daaraan ten grondslag liggende doelstellingen bepalen dat tot de hardekernbepalingen ter bescherming van de gezondheid van de werknemer en de veiligheid en hygiëne op het werk ook behoren lid 1 van artikel 7:658 BW, met de daarin opgenomen algemene zorgplicht van de werkgever om schade van de werknemer te voorkomen, en lid 2, met onder meer het daarin opgenomen bewijsvermoeden ten gunste van de werknemer.
3.13.
Ook al zou dat anders zijn en zou de Detacheringsrichtlijn niet toelaten dat een bepaling omtrent de aansprakelijkheid van de werkgever bij bedrijfsongevallen tot de hardekernbepalingen gerekend wordt, dan nog zou het hof artikel 1 Waga (oud) moeten toepassen. Deze bepaling schrijft immers dwingend voor dat artikel 7:658 BW van toepassing is op de rechtsverhouding tussen een tijdelijk in Nederland werkzame werknemer en zijn werkgever. Zonder contra legem te gaan, zou het hof artikel 1 Waga (oud) niet zo mogen uitleggen dat de verwijzing naar artikel 7:658 BW als niet geschreven moet worden beschouwd.
Vergelijking van de vergoedingssystemen
3.14.
Voor zover Smetjet heeft gesteld dat artikel 7:658 BW buiten toepassing moet blijven omdat de Belgische arbeidsongevallenregeling voor de gedetacheerde werknemer gunstiger is, geldt het volgende. In overweging 17 van de Detacheringsrichtlijn is bepaald dat de dwingende bepalingen inzake minimale bescherming die in het ontvangende land van kracht zijn, geen beletsel mogen zijn voor de toepassing van arbeidsvoorwaarden en
-omstandigheden die gunstiger zijn voor de werknemers. Ook al is dat nergens vermeld in de wetstekst van de Waga (oud), moet volgens de Nederlandse wetgever dit uitgangspunt ook worden gehanteerd bij de toepassing van artikel 1. Dat zou dan volgens de Nederlandse wetgever meebrengen dat artikel 1 niet geldt als het op de arbeidsovereenkomst toepasselijke recht een gelijkwaardige of betere bescherming biedt.5 Met de verwijzing naar individuele artikelen wordt volgens de Nederlandse wetgever duidelijk gemaakt dat de arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn op gedetacheerde werknemers in beginsel per onderdeel moeten worden vergeleken. Indien een van de genoemde arbeidsvoorwaarden niet of in onvoldoende mate wordt geboden, kan dit niet worden gecompenseerd met een gunstigere behandeling op een ander onderdeel.6 Het voorgaande brengt mee dat het Belgische en Nederlandse vergoedingssysteem in het geval van schade voor de werknemer na een bedrijfsongeval met elkaar moeten worden vergeleken. Daarbij gaat het hof ervan uit dat artikel 7:658 BW alleen dan niet toepasselijk is als het Belgische vergoedingssysteem gunstiger voor de werknemer is dan het op artikel 7:658 BW gebaseerde systeem. Dat is niet ook zo als beide systemen een gelijkwaardige bescherming bieden. Voor die tweede optie (gelijkwaardigheid), die in de toelichting op artikel 1 Waga (oud) is genoemd, biedt overweging 17 van de Detacheringsrichtlijn geen basis.
3.15.
De Belgische advocaten Sara Torrekens en Daan De Backer hebben op verzoek van Smetjet een memo over de Belgische Arbeidsongevallenwet opgesteld. Zij hebben toegelicht dat de regeling in de Arbeidsongevallenwet gunstig voor de werknemer is, omdat hij na een arbeidsongeval aanspraak heeft op vergoeding van zijn schade, zonder dat hij de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de door hem geleden schade hoeft aan te tonen, terwijl zijn schade wordt vergoed ook als hij zelf in belangrijke mate verantwoordelijk zou zijn voor het ongeval, zij het volgens een specifiek systeem van berekening en enkel voor de belangrijkste schadeposten (bijvoorbeeld geen zuiver esthetische schade of morele schade). De vergoeding wordt verstrekt op basis van de arbeidsongevallenverzekering van de werkgever die de werkgever verplicht is af te sluiten. Zij staat dus volledig los van de vraag naar aansprakelijkheid van de werkgever of werknemer. Op grond van artikel 46, § 1 Arbeidsongevallenwet geniet de werkgever (vervolgens) immuniteit van aansprakelijkheid.
3.16.
Naar het voorlopige oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat het Belgische arbeidsongevallenrecht gunstiger voor de gewonde werknemer is dan het Nederlandse recht. Aannemelijk is wel dat de drempel voor het verkrijgen van een vergoeding naar Belgisch recht lager is dan naar Nederlands recht. Naar Belgisch recht is het voldoende dat de werknemer een ongeval tijdens het werk is overkomen om recht te hebben op een uitkering onder de arbeidsongevallenverzekering (hoofdstuk I van de Arbeidsongevallenwet). Naar Nederlands recht is het noodzakelijk dat komt vast te staan dat de werkgever zijn zorgplicht tegenover de werknemer heeft geschonden (artikel 7:658 lid 2 BW). In dit concrete geval heeft dit verschil hoogstwaarschijnlijk geen betekenis, omdat aannemelijk lijkt dat Smetjet haar zorgplicht tegenover [de werknemer] heeft geschonden door hem niet het volgelaatsmasker te geven dat voor een veilige uitvoering van de taak noodzakelijk was.7 Ter zitting heeft Smetjet overigens aangegeven dat zij in een eventueel door [de werknemer] in Nederland te starten procedure zal verdedigen dat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden.
3.17.
Niet alle schade wordt vergoed door de Belgische arbeidsongevallenverzekering, terwijl die beperking niet geldt voor artikel 7:658 BW. Hierboven kwam aan de orde dat esthetische en morele schade niet vergoed wordt door de arbeidsongevallenverzekering, terwijl die schade als smartengeld wel wordt vergoed onder artikel 7:658 BW. Naar Nederlands recht is de werkgever aansprakelijk voor schade aan zaken van de werknemer. Uit artikel 46, § 1 aanhef en onder 4 Arbeidsongevallenwet volgt dat zaakschade niet door de arbeidsongevallenverzekering wordt gedekt, maar dat de werkgever op grond van het aansprakelijkheidsrecht daarvoor aansprakelijk kan zijn. Waar het letselschade betreft, kan de Belgische regeling tot gevolg hebben dat de uitkering uit de arbeidsongevallenverzekering lager is dan die volgt uit het aansprakelijkheidsrecht en dat de werknemer voor dat surplus een vordering op de werkgever heeft.8 De Belgische regeling kan dus meebrengen dat de gewonde werknemer twee procedures moet voeren om vergoeding van zijn schade te verkrijgen, terwijl de werknemer in Nederland zijn schade in één procedure kan vorderen. Dit lijkt een voordeel van het Nederlandse arbeidsongevallenrecht te zijn.
3.18.
Verder is de uitkering waarop een gewonde werknemer volgens het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht aanspraak heeft niet gerelateerd aan het arbeidsongeschiktheidspercentage dat bijvoorbeeld het UWV heeft vastgesteld op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Zo kan een werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk zijn voor schade ten gevolge van niet objectiveerbare klachten, mits deze klachten reëel zijn en niet zijn ingebeeld, voorgewend of overdreven9, ook al worden deze klachten niet erkend door het UWV. Uit de door het hof geraadpleegde bronnen van Belgisch recht10 lijkt te volgen dat dergelijke letselschade niet door de arbeidsongevallenverzekering is gedekt en evenmin voor vergoeding in aanmerking komt op grond van het Belgische aansprakelijkheidsrecht. Deze omstandigheid lijkt hier een rol te spelen, omdat de raadgevend geneesheren die [de werknemer] hebben onderzocht, toen deze in rechte de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 19% betwistte, melding hebben gemaakt van “aggravatie ja mogelijks simulatie”.
3.19.
Het hof komt daarom tot het voorlopige oordeel dat niet kan worden gezegd dat het Belgische recht voor de gewonde werknemer gunstiger is dan het Nederlandse recht, zodat toepasselijkheid van artikel 7:658 BW niet op die grond vervalt. Het hof nodigt partijen uit bij akte hun reactie te geven op dit voorlopig oordeel. Het hof nodigt [de werknemer] verder uit om de tussen hem en Securex gewezen vonnissen van de Arbeidsrechtbank Antwerpen, afdeling Hasselt, van 30 juni 2011, 19 februari 2014 en 3 mei 2017 in het geding te brengen.
Vrijheid van dienstverrichting
3.20.
Smetjet heeft verder gesteld dat toepasselijkheid van artikel 7:658 BW op een arbeidsovereenkomst naar Belgisch recht leidt tot een inbreuk op de door artikel 56 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) gewaarborgde vrijheid van dienstverlening. Smetjet leidt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 12 februari 2015, C-396/13 (Sähköalojen ammattiliito ry) af dat het aan de lidstaten is om de hardekernbepalingen hun omlijning te geven, nu deze niet zijn geharmoniseerd, maar dat dit niet tot gevolg mag hebben dat de vrijheid van dienstverrichting wordt belemmerd (punt 34 van het arrest). Smetjet stelt dat Belgische werkgevers worden belemmerd in hun vrijheid diensten in Nederland te verrichten, omdat door de kwalificatie van artikel 7:658 BW als hardekernbepaling hun immuniteit van aansprakelijkheid op grond van artikel 46 Belgische Arbeidsongevallenwet wordt ondergraven. Belgische werkgevers zouden dan gehouden zijn de schade van de werknemer in feite dubbel te vergoeden, te weten eerst door betaling van premies verschuldigd op grond van de Belgische arbeidsongevallenverzekering en vervolgens door betaling van schadevergoeding op grond van artikel 7:658 BW.
3.21.
Artikel 56 VWEU verbiedt beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie ten aanzien van onderdanen van lidstaten die in een andere lidstaat zijn gevestigd dan die waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht. Naar het voorshandse oordeel van het hof komt het anders dan Smetjet lijkt te veronderstellen niet aan op de vraag of het voor Belgische detacheerders voordeliger is om werknemers in Duitsland te detacheren dan in Nederland. Het gaat erom of Belgische detacheerders zich in Nederland in een ongunstiger positie verkeren dan Nederlandse detacheerders (of detacheerders uit andere lidstaten). Dat dit het geval is, is door Smetjet onvoldoende toegelicht. Smetjet maakt ook niet duidelijk wat ‘de extra juridische en financiële last’ is waarmee Belgische detacheerders zich ten opzichte van andere detacheerders geconfronteerd zien. Voor zover het haar erom gaat dat Belgische detacheerders al premies voor de Belgische arbeidsongevallenverzekering hebben betaald, ziet zij eraan voorbij dat ook Nederlandse detacheerders werkgeverspremies betalen en daarnaast in voorkomende gevallen gehouden kunnen zijn op grond van art. 7:658 BW schade te vergoeden. Voor zover detacheerders uit andere lidstaten niet dergelijke “dubbele lasten” zouden hebben, zoals tijdens de mondelinge behandeling door Smetjet werd gesuggereerd, is dat niet het gevolg van het op grond van de Detacheringsrichtlijn van toepassing zijnde Nederlandse recht, maar van een verschil tussen het Belgisch recht en het recht van deze derde lidstaten. In het licht van deze uitgangspunten heeft Smetjet onvoldoende toegelicht waarom er sprake zou zijn van een belemmering van het vrij verkeer van diensten, zoals bedoeld in artikel 56 VWEU. Dit argument wordt daarom verworpen. Het hof komt daarmee niet toe aan het verzoek van Smetjet om aan het HvJEU een prejudiciële vraag (op de voet van artikel 267 VWEU) voor te leggen.
Conclusie
3.22.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor de reactie van partijen op hetgeen het hof in 3.19 heeft overwogen. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:137
1ECLI:NL:HR:2024:22.
2ECLI:NL:GHSHE:2022:2915.
3ECLI:NL:RBOBR:2017:6235.
4ECLI:NL:GHSHE:2018:3116.
5MvT, Kamerstukken II 1998-1999, 26 524, nr. 3, p. 3.
6MvT, Kamerstukken II 2019-2020, 35 358, nr. 3, p. 20.
7P. 5 van het deskundigenbericht van 3 juli 2017 (productie 9 bij de inleidende dagvaarding).
8Ingrid Boone, Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke, Proefschrift Universiteit van Gent 2009, p. 93-94.
9HR 8 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2054, Zwolsche Algemeene/De Greef.
10Naast de dissertatie van Boone: J. van Langendonck, F. Louckx en Y. Jorens, Handboek socialezekerheidsrecht, Intersentia 2023 (elfde editie), hoofdstuk 1 en M.A. Masschelein, Arbeidsongevallen in de private sector, Wolters Kluwer Belgium 2023, hoofdstukken 2 en 3.