Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 140223 afwijzing aansprakelijkheid tzv ongeval in Oostenrijk (AT) tussen een NL en Dld bestuurder; AT recht van toepassing

GHARL 140223 afwijzing aansprakelijkheid tzv ongeval in Oostenrijk (AT) tussen een NL en Dld bestuurder; AT recht van toepassing;

In vervolg op:
GHARL 231121 verkeersongeval in Oostenrijk tussen een NL en Dld auto; bewijsopdracht: is NL bestuurder aansprakelijk; Oostenrijks recht van toep.

1.2.
Voorafgaand aan het getuigenverhoor op 4 april 2022 is bij het hof op 30 maart 2022 een brief van de Duitse advocaat van [appellante] , V. Gensch (hierna: Gensch), binnengekomen met getekende verklaringen van de Oostenrijkse politieagenten [politieagent1] (hierna: [politieagent1] ) en [politieagent2] (hierna: [politieagent2] ), voorzien van beëdigde vertalingen. Op 4 april 2022 is tijdens het eerste getuigenverhoor aan Gensch meegedeeld dat producties uiterlijk twee weken voor het verhoor moeten worden overgelegd en dat het bericht van 30 maart 2022 met bijlagen buiten de termijn is binnengekomen. Daarbij is meegedeeld dat de producties alsnog kunnen worden ingebracht bij memorie na enquête. Van die gelegenheid is door [appellante] geen gebruik gemaakt. Het hof laat deze producties bij de beoordeling dan ook buiten beschouwing.

2
Het verdere oordeel van het hof

2.1.
Op 9 februari 2018 waren de heer [bestuurder1] (hierna: [bestuurder1] ) en [bestuurder2] betrokken bij een verkeersongeval in Oostenrijk, waardoor hun auto’s aanzienlijke schade hebben opgelopen. De kern van het hoger beroep is of [appellante] voldoende heeft aangetoond dat [bestuurder2] de botsing heeft veroorzaakt door met zijn auto op de weghelft van [bestuurder1] terecht te komen en tegen diens auto aan te rijden. In het tussenarrest heeft het hof [appellante] toegelaten om de door hem gestelde feiten en omstandigheden over de oorzaak van het ongeval te bewijzen.

2.2.
Het hof is van oordeel dat [appellante] niet is geslaagd in het te leveren bewijs en zal hierna toelichten waarom het tot dat oordeel komt.

2.3.
Namens [appellante] zijn vier getuigen opgeroepen: [politieagent1] , [politieagent2] , [bestuurder1] en zijn partner [de partner] . Die oproeping is moeizaam verlopen. Gensch heeft aan het hof bericht dat [politieagent1] en [politieagent2] niet bereid waren naar Nederland af te reizen, niet te beschikken over voorzieningen voor een videoverhoor en alleen bereid waren op verzoek van het Bezirksgericht Schwaz aldaar voor een videoverbinding te verschijnen. Daarop is door het hof aan Gensch meegedeeld dat het aan hem is ervoor te zorgen dat de getuigen op de gebruikelijke wijze (digitaal) aanwezig kunnen zijn. Bij de start van het getuigenverhoor op 4 april 2022 verkeerde Gensch in de veronderstelling dat [politieagent1] en [politieagent2] niet als getuigen zouden verschijnen. Door inspanningen van de griffier kort voor zitting, bleek [politieagent1] toch via videoverbinding beschikbaar te zijn voor het getuigenverhoor. [politieagent2] is niet verschenen.

2.4.
In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat aan de hand van de door [appellante] gestelde feiten en overgelegde stukken, waaronder diverse versies van de fotobijlage bij het politierapport, nog onvoldoende is komen vaststaan dat [bestuurder2] het ongeval door een verkeersfout (het over de middenstreep uitwijken van de eigen weghelft en daarbij tegen de auto van [bestuurder1] aanrijden op diens weghelft) heeft veroorzaakt. De conclusie van de politieagenten dat [bestuurder2] op de weghelft van [bestuurder1] terecht is gekomen en daar tegen diens auto is aangereden is volgens het rapport gebaseerd op de door hen geconstateerde en gefotografeerde krassporen die begonnen op de weghelft van [bestuurder1] . Zoals toegelicht in rechtsoverweging 5.4 tot en met 5.12 van het tussenarrest kan het hof deze conclusie niet afleiden uit de diverse versies van de fotobijlage die zijn overgelegd door [appellante] . [appellante] heeft naar aanleiding van de bewijsopdracht uit het tussenarrest de in 2.3 genoemde getuigen opgeroepen.

2.5.
[politieagent1] is via een videoverbinding op het getuigenverhoor verschenen. Hij was - buiten zijn toedoen - niet op het getuigenverhoor voorbereid en beschikte ook niet over de stukken, waaronder het politierapport en de fotobijlage(n). Tijdens het getuigenverhoor heeft hij onder meer het volgende verklaard:

Ik kan u niet zeggen hoe snel wij na het ongeval ter plaatse waren. Voor zover ik mij kan herinneren waren er vier personen betrokken. Volgens mij waren wij met zijn tweeën. Misschien was er ook verkeerspolitie aanwezig om het verkeer te regelen.

Ik kan mij nog herinneren dat ik het krasspoor heb gezien van de linker velg van de Audi en dat het spoor op de weghelft van dhr. [bestuurder1] begon. U vraagt mij wat ik nog meer kan herinneren, maar zou er nog meer van belang zijn? Op de vraag of het spoor bergafwaarts of bergopwaarts liep, kan ik u antwoorden dat het spoor bergopwaarts liep. Het begon aan de rechterkant. Het was heel duidelijk dat het daar begon. Rechts van de belijning. Als ik niet zelf met de betrokkenen heb gesproken, dan heb ik in ieder geval geluisterd naar hun verklaring. Ik heb [bestuurder1] de sporen laten zien. ( ... ) [bestuurder2] is ook geïnterviewd over het ongeval. Hij heeft toen gezegd dat hij niet kon verklaren hoe het ongeval heeft kunnen gebeuren.

( ... )

Ik weet niet wie de sporen als eerste heeft gezien. Het werd in ieder geval direct na het ongeval geconstateerd. Normaal wordt eerst de verklaring opgenomen en daarna de sporen. Ik weet niet of het hier daarvoor of daarna is geweest dat we het spoor hebben laten zien aan [bestuurder1] . Nu ik u dit hoor zeggen wil ik daaraan nog toevoegen dat er ook foto’s gemaakt zijn. Ik weet niet zeker of ik het spoor ook aan [bestuurder2] heb laten zien. Wat de reactie van [bestuurder1] was kan ik mij niet herinneren. Het was in ieder geval een duidelijke aanwijzing voor de oorzaak van het ongeval. Als je het spoor ziet, dan is er geen twijfel over mogelijk wat de oorzaak van het ongeval is geweest. We zijn geen specialisten, maar het was voor ons heel duidelijk. Zo duidelijk dat het niet anders kan zijn.

U laat mij foto 5 zien. Het is heel moeilijk om via videoverbinding aan te wijzen waar het spoor loopt. Het is moeilijk te zien. U wijst met uw vinger een plek aan. Dat is op de rechterbaan, daar zal het zijn begonnen. U laat mij foto 9 zien. Ook daar hebben we het probleem dat uw foto voor mij moeilijk te zien is. Het brede spoor is het spoor waar het om gaat. Ik weet niet wat er te zien is in de linkerbovenhoek. Op eerdere foto’s zijn de rijrichtingen niet goed aangegeven. Vermoedelijk stonden de pijlen waarmee het begin en eind van het spoor werden aangeduid ook verkeerd om. Als de rijrichting niet klopt, klopt het spoor ook niet. Helaas.”

2.6.
Ondanks dat het hof geen enkele twijfel heeft over de betrouwbaarheid van (de verklaring van) [politieagent1] , biedt zijn verklaring onvoldoende extra bewijs ten opzichte van het al ingediende politierapport en fotobijlagen. [politieagent1] heeft verklaard dat het brede spoor dat op de foto’s zichtbaar is, het spoor is waar het om gaat. Dat wijkt af van wat tot dan toe in de fotobijlagen als het krasspoor is aangewezen met de pijlen op de verschillende foto’s. Dit zou een vergissing kunnen zijn, omdat de foto’s voor hem tijdens het getuigenverhoor via de videoverbinding niet goed te zien waren. Echter verklaarde [bestuurder1] in zijn verhoor ook dat het zou gaan om het brede spoor dat zichtbaar is op foto 5. [bestuurder1] verklaarde onder meer:

( ... ) De politie heeft laten zien waar de band op de velg kapot is gegaan. Daar heeft de botsing plaatsgevonden. Op die plek begon het spoor. Op mijn weghelft. Dat heeft de politie mij laten zien, nadat mijn verklaring was opgenomen. Toen gingen zij de sporen opnemen. ( ... )

Ik kan op de foto’s aanwijzen waar de politie heeft laten zien waar de botsing plaatsvond en hoe het spoor loopt. Op foto vijf is het contactpunt te zien op mijn weghelft. Het is het brede spoor dat zichtbaar is op de foto. Er zijn veel foto’s gemaakt. Ik weet niet precies welke het beste laat zien hoe het ongeluk heeft plaatsgevonden. De politie heeft gezegd dat ze het zo zouden documenteren om de toedracht van het ongeval te schetsen. De plaats van de botsing is mij nauwkeurig aangewezen. Daarna heb ik niet meer over de foto’s nagedacht. Foto negen is van heel dichtbij genomen. Ik weet niet aan welke kant ik reed. Het is moeilijk in te schatten waar deze precieze locatie is.”

Deze verklaringen van [politieagent1] en [bestuurder1] stemmen dus met elkaar overeen inzake het brede spoor, maar wijken daarmee af van de eerder overgelegde stukken. De partner van [bestuurder1] heeft over de sporen verklaard:

Ik heb een duidelijk spoor gezien. Ik ben er niet op gewezen, ik heb dat zelf gezien. Het was een diep krasspoor. Ik weet niet hoe breed. Ik kan u niet zeggen waar het spoor begon en waar het eindigde.

Ik heb wel contact met de politie gehad. ( ... ) Ik heb niet met de politie naar het spoor gekeken.

Haar verklaring over een diep krasspoor is in lijn met de overgelegde stukken, maar wijkt wel af van de verklaringen van [politieagent1] en [bestuurder1] die beiden verklaren over een breed spoor.

2.7.
Het staat vast dat [politieagent1] en [politieagent2] de door hen geconstateerde sporen na het ongeval aan [bestuurder1] hebben laten zien. In het politierapport van deze politieagenten staat dat zij na het ongeval krassporen hebben vastgesteld die afkomstig waren van een velg. Daarbij staat vermeld dat die sporen op de foto’s goed herkenbaar zijn. In een e-mail van 4 april 2019 schrijven zij dat de krassporen van de velg van de auto van [bestuurder1] op foto 9 duidelijk zichtbaar zijn. Op verzoek van de advocaat van [appellante] hebben zij als bijlage bij hun e-mail van 2 oktober 2019 op foto 9 pijlen geplaatst bij het begin en het einde van dat spoor. Zie daarvoor deze afbeelding hieronder.

AT2

Die pijlen zijn duidelijk bij een dun krasspoor geplaatst. Bij die foto hadden de agenten zich echter vergist in de rijrichting, omdat de rechter weghelft op deze foto niet de rijrichting van [bestuurder2] , maar die van [appellante] was (zie rechtsoverweging 5.9 en 5.10 van het tussenarrest). Daarop hebben de agenten op verzoek van de advocaat van [appellante] de fotobijlage aangepast en een nieuwe versie toegestuurd op 23 september 2020. In die bijlage wordt bij foto 9 verwezen naar de pijlen op foto 5. Foto 5 uit die fotobijlage is hieronder afgebeeld.

AT1

In de omschrijving bij deze foto wordt ook verwezen naar het krasspoor van de velg van de auto van [appellante] (zie voor de omschrijving ook de onderste afbeelding in rechtsoverweging 5.11 van het tussenarrest). Op deze foto lijken diverse sporen zichtbaar. Een beperkt zichtbaar dun spoor waar de onderste pijl naar lijkt te wijzen en een breder spoor.

2.8.
Doordat zowel [politieagent1] als [bestuurder1] tijdens het getuigenverhoor hebben verklaard dat het zou gaan om het brede spoor, terwijl in het politierapport wordt verwezen naar krassporen van een velg en de pijlen bij foto 9 en de onderste pijl bij foto 5 duidelijk een dun krasspoor aanduiden, is de onduidelijkheid over de sporen die relevant zijn voor de vaststelling van de oorzaak van het ongeval door deze verklaringen (juist) niet weggenomen.

2.9.
[bestuurder2] heeft in het tegengetuigenverhoor over de sporen verklaard:

( ... ) Ik ben niet gewezen door de agenten op de sporen. Wat in het politierapport staat, is mij ter plekke niet verteld. ( ... )

Natuurlijk heb ik wel sporen gezien van na de botsing. Dat was in die bocht. Ik heb geen sporen gezien van de auto van meneer [bestuurder1] . Daar ben ik op dat moment niet mee bezig geweest. Ik snapte niets van het politierapport toen ik dat na afloop ontving. Ik heb het gelezen en herlezen en ik heb er niets van begrepen. Ik heb de foto’s bekeken en op de foto’s een spoor gezien. Ik weet niet wat voor spoor dat was, maar dat was niet het mijne, volgens mij.”

De partner van [bestuurder2] heeft over de sporen verklaard:

Ik heb geen sporen gezien. En als er al sporen zijn geweest, dan is dat een heel eind verderop geweest. Tien meter verderop stond de ambulance midden op de weg, zodat we niet konden zien wat daarachter was.

Later kwam de politie terug en vertelde dat ze foto’s hadden gemaakt van sporen. Ik heb de politie geen foto’s zien maken en ik heb ook geen foto’s gezien. De foto’s kwamen de dag daarop via de mail binnen. Dat kan overal zijn geweest. Ik herken op die foto’s niets. We hebben erover geen contact met de politie gehad.”

2.10.
Beiden hebben verklaard dat de politieagenten de door hen geconstateerde sporen niet hebben laten zien aan [bestuurder2] en/of zijn partner. [politieagent1] geeft aan dat hij niet zeker weet of hij [bestuurder2] de sporen heeft laten zien. Het hof heeft daarom geen reden om te twijfelen aan deze verklaringen van [bestuurder2] en zijn partner. Doordat de politieagenten [bestuurder2] of zijn partner de sporen niet hebben getoond, hebben zij niet de mogelijkheid gehad om ter plekke hun visie te geven op de door de politie geconstateerde sporen of (later) over die sporen te verklaren.

2.11.
Met de verklaringen van [politieagent1] , [bestuurder1] en zijn partner is, zoals hiervoor overwogen, geen duidelijkheid gekomen over de relevante sporen voor het ongeval. Ook heeft [politieagent1] geen toelichting gegeven op de wijze waarop hij en zijn collega de sporen precies hebben geconstateerd en onderzocht en waarom de door hen geconstateerde sporen niet tot een andere conclusie kunnen leiden dan dat [bestuurder2] op de weghelft van [bestuurder1] diens auto zou hebben geraakt. Ook de rest van de verklaringen van [bestuurder1] en zijn partner leveren geen aanvullend bewijs op van de stelling van [appellante] dat het ongeval is veroorzaakt door een verkeersfout van [bestuurder2] . Vlak na het ongeval zeiden alle betrokkenen tegen de politie (zowel [bestuurder1] en zijn vrouw als [bestuurder2] en zijn vrouw) geen oorzaak te kunnen aanwijzen omdat alles zo snel ging en er ineens een botsing was. [bestuurder1] en zijn partner hebben weliswaar later beiden verklaard dat een auto in de bocht zeer dichtbij kwam, maar daar staat tegenover dat de partner van [bestuurder2] heeft verklaard dat een automobilist die achter [bestuurder1] aanreed zei dat het geen wonder was dat de aanrijding had plaatsgevonden, omdat [bestuurder1] steeds heen en weer aan het schuiven was om te kijken of hij kon inhalen.

2.12.
Het hof kan aan de hand van de stukken en de verklaringen de oorzaak van het ongeval niet vaststellen. Omdat [appellante] de bewijslast draagt van haar stelling dat [bestuurder2] het verkeersongeval heeft veroorzaakt, komt dat voor rekening en risico van [appellante] (zie ro. 5.3 van het tussenarrest). Het is onvoldoende vast komen staan dat [bestuurder2] het verkeersongeval door een verkeersfout heeft veroorzaakt, waardoor eveneens onvoldoende vaststaat dat hij aansprakelijk zou zijn voor de schade die [appellante] door het ongeval heeft geleden.

De conclusie

2.13.
Het hoger beroep slaagt niet en het hof zal het vonnis bekrachtigen. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.

2.14.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad). ECLI:NL:GHARL:2023:1282