Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 080323 verzocht en toegewezen 13 uur x € 280,00 + 21% = € 4.404,40; geen korting vanwege ES

RBMNE 080323-2 fietser haalt 20 hardlopers rechts door berm in, één v.d. hardlopers stapt uit; fietser voor 75% aansprakelijk
- verzocht en toegewezen 13 uur x € 280,00 + 21% = € 4.404,40; geen korting vanwege ES

2.
Het deelgeschil

2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Op zaterdagochtend 23 oktober 2021 heeft er een ongeval plaatsgevonden tussen [ verzoekster ] en [ verweerder ] op de Beaufortlaan in Soest. [ verzoekster ] was in groepsverband hardloopoefeningen aan te doen op en naast de rechterzijde van de weg. De groep bestond uit ongeveer 20 personen. [ verweerder ] fietste op een gewone herenfiets en naderde [ verzoekster ] van achteren. Op het moment dat [ verweerder ] de groep via de rechterberm wilde passeren, maakte [ verzoekster ] een "u -turn" naar rechts. [ verzoekster ] werd hierbij door [ verweerder ] geschampt en kwam ongelukkig ten val.

2.2.
[ verzoekster ] heeft een hersenschudding overgehouden aan de val, waarvan zij tot op heden klachten ondervindt. [ verzoekster ] heeft [ verweerder ] aansprakelijk gesteld voor de val. [ verweerder ] heeft de aansprakelijkheid afgewezen. Om de impasse te doorbreken legt [ verzoekster ] in deze verzoekschriftprocedure de aansprakelijkheidsdiscussie ter beslechting aan de rechtbank voor.

3.
De verzoeken

3.1.
[ verzoekster ] verzoekt bij beschikking:
1. een verklaring voor recht dat [ verweerder ] jegens [ verzoekster ] volledig, dat wil zeggen voor 100% aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval van 23 oktober 2021,
2. een verkiaring voor recht dat Nationale Nederlanden uit hoofde van artikel 7:954 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden is om de schade-uitkeringen die zij uit hoofde van de door [ verweerder ] bij Nationale Nederlanden afgesloten aansprakelijkheidsverzekering moet doen, rechtstreeks aan [ verzoekster ] uit te keren,
3. de kosten van onderhavige procedure te begroten op € 4.404,40 en verweerders te veroordelen om die begrote kosten, te vermeerderen met het door verzoekers betaalde griffierecht, aan verzoekers te betalen.

3.2.
[ verzoekster ] onderbouwt haar verzoek als volgt. [ verweerder ] heeft met zijn gevaarlijk rijgedrag artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) geschonden. Daarnaast heeft [ verweerder ] in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) gehandeld doordat hij zijn fiets niet tijdig tot stilstand kon brengen.

3.3.
Verweerders voeren verweer. Volgens hen moeten de verzoeken van [ verzoekster ] afgewezen dienen te worden omdat [ verzoekster ] zelf in strijd heeft gehandeld met artikel 5 WVW door onderdeel te zijn van een hardloopgroep die de weg blokkeerde. Daarnaast doen verweerders een tegenverzoek met de strekking dat op grond van artikel 6:101 BW voor recht dient te worden verklaard dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [ verzoekster ] , waardoor de schade (waaronder de kosten van dit deelgeschil) in overwegende mate (ten minste 75%) voor rekening van [ verzoekster ] dient te blijven.

3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, indien en voor zover nodig, nader ingegaan.

4.
De beoordeling

4.1.
[ verzoekster ] heeft haar verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel en overlijdensschade, zoals opgenomen in de artikelen 1019w tot en met 1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door letsel in gevallen dat de beeindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De verzoeken van [ verzoekster ] en het tegenverzoek van [ verweerder ] lenen zich naar hun aard voor behandeling in deelgeschil en de rechtbank zal hieronder overgaan tot de gezamenlijke inhoudelijke beoordeling daarvan.

Aansprakelijkheid

4.2.
Het eerste verzoek van [ verzoekster ] en het tegenverzoek van [ verweerder ] zien op de vaststelling van de aansprakelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat het ongeval is ontstaan als gevolg van een toerekenbare tekortkoming aan zowel de zijde van [ verzoekster ] als aan de zijde van [ verweerder ] . De snelheid waarmee [ verweerder ] fietste is niet komen vast te staan, maar dit is niet relevant omdat [ verweerder ] heeft erkend dat hij zijn fiets niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en daarom genoodzaakt was om [ verzoekster ] via de rechterberm te passeren. Dit is in strijd met artikel 19 RVV. Aan de zijde van [ verzoekster ] geldt dat zij heeft verklaard dat zij onderdeel uitmaakte van een hardloopgroep. Uit de overgelegde getuigenverklaringen en de door [ verweerder ] opgestelde situatieschets volgt dat de groep een substantieel deel van de weg in beslag had genomen. Dit hinderde de doorgang van [ verweerder ] en maakte dat hij zich genoodzaakte voelde om [ verzoekster ] via de rechterberm te passeren. Dit is een aan [ verzoekster ] op grond van art. 5 WVW toe te rekenen omstandigheid.

Eigen schuld: concrete billijkheidscorrectie

4.3.
Het gaat in deze zaak om twee gelijkwaardige verkeersdeelnemers. Belden hebben een verkeersfout gemaakt waardoor het ongeval is ontstaan. De rechtbank is echter van oordeel dat de verkeersfout van [ verweerder ] zwaarder weegt dan de verkeersfout van [ verzoekster ] . [ verweerder ] had de hardloopgroep van geruime afstand kunnen zien. Hij minderde echter geen vaart toen hij de groep hardlopers naderde. Hij heeft erkend niet te hebben geroepen om de hardlopers te waarschuwen. Dat hij gebeld heeft, is betwist. Daarnaast is vastgesteld dat [ verweerder ] [ verzoekster ] op een te korte afstand heeft willen passeren. Er was voldoende ruimte in de berm om [ verzoekster ] met een grotere boog te passeren. Dit heeft [ verweerder ] niet gedaan. [ verweerder ] had bedacht moeten zijn op onverwachte gedragingen van de hardlopers.
[ verzoekster ] kan verweten worden dat zij onderdeel uitmaakte van een hardloopgroep die het overige verkeer hinderde. Zijzelf bevond zich weliswaar op de juiste plek op de weg, maar door oefeningen te doen met een hardloopgroep van deze omvang had [ verzoekster ] zich moeten realiseren dat zij als groep het overige verkeer hinderden. Dit geldt temeer nu [ verzoekster ] in haar verzoekschrift heeft verklaard dat op de Beaufortlaan op zaterdagochtend veel gewandeld en gefietst wordt.

4.4.
De uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten leidt ertoe dat het eerste verzoek van [ verzoekster ] in zoverre wordt toegewezen dat de billijkheid eist dat de aansprakelijkheid van [ verweerder ] wordt vastgesteld op 75%. Hieruit moet spiegelbeeldig worden afgeleid dat de rechtbank het tegenverzoek van [ verweerder ] in zoverre toewijst dat de aansprakelijkheid vanwege de eigen schuld van [ verzoekster ] wordt vastgesteld op 25%.

Rechtstreekse betaling door Nationale Nederlanden?

4.5.
Ten tweede verzoekt [ verzoekster ] de verklaring voor recht dat Nationale Nederlanden uit hoofde van artikel 7:954 BW gehouden is om de schade-uitkeringen die zij uit hoofde van de door [ verweerder ] bij Nationale Nederlanden afgesloten aansprakelijkheidsverzekering moet doen, rechtstreeks aan [ verzoekster ] uit te keren. Verweerders hebben op dit punt geen verweer gevoerd en dit verzoek wordt daarom toegewezen.

Kosten

4.6.
Het derde verzoek van [ verzoekster ] betreft de begroting van de kosten van deze procedure. De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Bij het begroten dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. In haar verzoekschrift heeft [ verzoekster ] een begroting overgelegd welke sluit op 13 uur. Bij het door haar gehanteerde uurtarief van € 280,00 komt dit neer op een bedrag van € 4.404,40 incl. BTW (te vermeerderen met het griffierecht) voor de kosten van deze deelgeschilprocedure.

4.7.
Hierover oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerders voeren aan dat de gewerkte uren niet met een specificatie zijn onderbouwd maar enkel met een algemeen overzicht. Inzicht in de werkzaamheden is volgens verweerders vereist om de dubbele redelijkheidstoets te kunnen doorstaan. Daarnaast wordt het aantal bestede uren gelet op de eenvoud van de zaak bovenmatig geacht door verweerders en zij verzoeken dit bij te stellen naar 10 uur. Het uurtarief wordt eveneens bovenmatig geacht. De eenvoud van de zaak rechtvaardigt niet het gehanteerde specialistentarief. Verweerders verzoeken het uurtarief te matigen naar € 100,00. De rechtbank volgt deze verweren niet en overweegt dat bij de complexiteit en omvang van dit dossier met de ervaring van de advocaat — ondanks de afwezigheid van een urenspecificatie - een tijdsbesteding van 13 uur tegen een uurtarief van € 280,00 niet bovenmatig voorkomt. De rechtbank zal de kosten in redelijkheid begroten op € 4.404,40 inclusief BTW, te vermeerderen met het door [ verzoekster ] betaalde griffierecht van € 314,00.

4.8.
Door verweerders is verzocht bij de vaststellen van de kosten rekening te houden met het percentage eigen schuld. De rechtbank is echter van oordeel dat de verbinding met art. 6:96 lid 2 BW als doel heeft de financiele drempel te verlagen voor de gelaedeerde om een deelgeschil te starten. Als een vastgesteld percentage eigen schuld hierin zou doorwerken, wordt die drempel juist weer verhoogd. Daarom acht de rechtbank het in strijd met het doel van de deelgeschilprocedure om een percentage eigen schuld door te berekenen in de kosten van het deelgeschil. De aansprakelijke verzekeraar dient de begrote kosten volledig te vergoeden. Verweerders worden veroordeeld tot betaling van € 4.718,40 aan [ verzoekster ] .

Met dank aan de heer mr. J. Roth, SAP Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBMNE-080323-2