Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 020221 geen letsel; ziekte en sterfte bij runderen na eten Jacobskruiskruid; oordeel over expertisekosten (100%) en BGK (2/3 deel) bij 2/3 deel aansprakelijkheid

GHARL 020221 geen letsel; ziekte en sterfte bij runderen na eten Jacobskruiskruid; oordeel over expertisekosten (100%) en BGK (2/3 deel) bij 2/3 deel aansprakelijkheid

in vervolg op gharl-030320-aansprakelijkheid-voor-overlijden-van-runderen-na-het-eten-van-door-sbb-geleverd-voer-met-jacobskruiskruid-sbb-voor-2-3-aansprakelijk

2
De verdere beoordeling van het geschil

Inleiding

2.1
In het tussenarrest van 3 maart 2020 heeft het hof overwogen dat Staatsbosbeheer aansprakelijk is voor tweederdedeel van de schade. Het hof heeft Univé gevraagd haar vordering te herberekenen op basis van een aansprakelijkheid van Staatsbosbeheer van tweederdedeel van de schade en om die herberekening voorzien van onderliggende stukken over te leggen.

(.... red. LSA LM)

Expertisekosten en buitengerechtelijke kosten

2.16
Univé maakt ook aanspraak op vergoeding van de door haar gemaakte expertisekosten van € 5.781, -, te vermeerderen met wettelijke rente. Zij verwijst voor dit bedrag naar door haar overgelegde nota’s. Staatsbosbeheer maakt bezwaar tegen deze vordering. Volgens Staatsbosbeheer staat niet vast dat Univé de nota’s ook heeft betaald. Het hof volgt Staatsbosbeheer niet in dit betoog. Allereerst worden de meeste nota’s vermeld in het door Univé overgelegde overzicht uit haar boekhouding waarin de kosten ten behoeve van de claim van [A] zijn verwerkt. Bovendien ligt het niet voor de hand dat Univé haar in rekening gebrachte kosten niet zou vergoeden.

2.17
Omdat Univé eenzijdig een agrarisch deskundige heeft ingeschakeld en zij op voorhand kon weten dat Staatsbosbeheer de totstandkoming en inhoud van de daaruit voortvloeiende expertiserapporten niet zou erkennen, is zij de met die rapporten gemoeide kosten niet verschuldigd, meent Staatsbosbeheer.
Ook in dit betoog volgt het hof Staatsbosbeheer niet. De keuze van Univé om een agrarisch deskundige in te schakelen om haar te begeleiden bij de afwikkeling van de claim van haar verzekerde [A] , toen die werd geconfronteerd met ziekte en sterfte van runderen en daarvoor dekking zocht bij zijn verzekeraar Univé, was een redelijke keuze, gezien de aard, complexiteit en omvang van de claim. In dit verband wijst het hof erop dat Staatsbosbeheer, zoals uit het voorgaande ook blijkt, zich (terecht) kritisch heeft getoond over het verband tussen de door Univé aan [A] gedane uitkeringen en de sterfte van het vee door het eten van voer met Jacobskruiskruid. Dat Univé een agrarisch deskundige bij de afwikkeling heeft ingeschakeld, kan zij Univé alleen daarom al in redelijkheid niet tegenwerpen. De deskundige heeft de claim onderzocht en heeft de afwikkeling ervan begeleid. Uit de overgelegde nota’s volgt hoeveel tijd hij daaraan heeft besteed en welk uurtarief hij heeft gehanteerd. Voor zover Staatsbosbeheer al heeft willen aanvoeren dat te veel tijd en/of een te hoog uurtarief is berekend, heeft zij haar stelling onvoldoende onderbouwd.
Ten overvloede merkt het hof op dat de door Univé zelf gemaakte expertisekosten ook in het kader van subrogatie voor vergoeding in aanmerking kunnen komen 1.

2.18
Partijen verschillen van mening over de vraag of Univé recht heeft op het volledige bedrag aan expertisekosten, zoals Univé meent, of op 2/3 deel daarvan, zoals Staatsbosbeheer verdedigt. Voor het standpunt van beide partijen zijn goede argumenten te vinden, maar het hof kiest toch de lijn van Univé.
Voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW - de door Univé gevorderde expertisekosten - is vereist dat:
a. conditio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten;
b. de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend;
c. het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en
d. de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.

Maar voor vergoeding van de hier bedoelde kosten is niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden 2.

In dit geval staat vast dat Staatsbosbeheer aansprakelijk is jegens [A] door voer met Jacobskruiskruid aan [A] te leveren. Zij is dan ook verplicht om de daardoor geleden schade aan [A] te vergoeden. Om te kunnen vaststellen of [A] daardoor schade heeft geleden (daarin gelegen dat zijn runderen ziek zijn geworden) en, zo ja, welke schade hij daardoor heeft geleden, was onderzoek nodig. Zo diende in kaart te worden gebracht hoeveel runderen ziek waren geworden en moesten worden geslacht, wat de waarde van deze runderen was en hoeveel ze nog hebben opgebracht. Dat onderzoek is verricht door de door Univé ingeschakelde agrarisch expert. Diens werkzaamheden staan in conditio sine qua non verband met de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis; zonder die gebeurtenis zou het onderzoek niet zijn verricht. Hiervoor heeft het hof ook al overwogen dat aan de onder b tot en met d vermelde vereisten is voldaan. Dat uiteindelijk onzeker is gebleven dat [A] schade heeft geleden door de levering van het voer, staat dan ook niet aan de toewijzing van de vergoeding van de volledige kosten in de weg. Ook indien uiteindelijk zou zijn vastgesteld dat de ziekte van de runderen niet in verband stond met de levering van het voer met Jacobskruiskruid zouden de expertisekosten, gelet op wat hiervoor is overwogen, toch geheel voor vergoeding in aanmerking komen. Daarom is het niet onredelijk dat in de situatie waarin Staatsbosbeheer aansprakelijk wordt gehouden voor tweederdedeel van de schade van [A] , Staatsbosbeheer de expertisekosten ook volledig dient te vergoeden.

2.19
De vordering betreffende de expertisekosten is dan ook geheel toewijsbaar. Dat geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente over deze kosten, waar Staatsbosbeheer geen afzonderlijk verweer tegen heeft gevoerd.

2.20
De vordering van Univé betreffende de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand is gedeeltelijk toewijsbaar. De vordering is onderbouwd met de facturen van de advocaat van Univé. Uit deze facturen en bijbehorende urenspecificaties volgt dat de advocaat van Univé gedurende een periode van ongeveer drie jaar voorafgaande aan het aanhangig maken van de procedure werkzaamheden heeft verricht voor Univé in het inmiddels ontstane geschil tussen Univé en Staatsbosbeheer, waarbij Univé vergoeding verlangde van de door haar betaalde uitkeringen en Staatsbosbeheer dat weigerde. Dat blijkt ook uit de overgelegde correspondentie. Onder deze omstandigheden, waarin sprake is van rechtsbijstand in een complex geschil gedurende een periode van enkele jaren voorafgaand aan het aanhangig maken van een procedure, heeft Staatsbosbeheer haar stelling dat slechts sprake is geweest van werkzaamheden die onder het bereik van een proceskostenveroordeling onvoldoende onderbouwd. De kosten van de advocaat van Univé zijn ook kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW en komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Het hof merkt in dit verband op dat Staatsbosbeheer de redelijkheid van de keuze van Univé om een advocaat in te schakelen niet heeft bestreden en ook de redelijkheid van de gemaakte kosten niet ter discussie heeft gesteld.

2.21
Het verweer van Staatsbosbeheer dat slechts tweederdedeel van de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, slaagt wel. Het betreft geen kosten die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (kosten als bedoeld in artikel 6:96 aanhef en onder b BW) - Univé heeft dat in elk geval onvoldoende onderbouwd -, maar kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW, waarop de hiervoor aangehaalde rechtspraak van de Hoge raad geen betrekking heeft. Tegen de wettelijke rente over de kosten voert Staatsbosbeheer geen afzonderlijk verweer.

Conclusie

1Vgl. Hoge Raad 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0891.
2Vgl. Hoge Raad 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423 en 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586.

ECLI:NL:GHARL:2021:998