Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 030908 whiplash; onderzoek Verdonck; geen cognitieve beperkingen; onderzoek bernsen; wel

Rb Arnhem 030908 whiplash; onderzoek Verdonck; geen cognitieve beperkingen; onderzoek bernsen; wel fysieke beperkingen
2.1.  Verwezen wordt naar het vonnis van 28 maart 2007. Ingevolge dat vonnis heeft drs. Verdonck een deskundigenrapport uitgebracht. Partijen hebben zich bij conclusie over dat rapport uitgelaten alsmede, ingevolge rov. 2.10. van het vonnis van 31 januari 2007, over enkele schadeposten.

2.2.  In het vonnis van 1 februari 2006 heeft de rechtbank aan de hand van de rapportage van neuroloog Padt van 5 oktober 2001 vastgesteld dat sprake is van lichamelijke klachten (pijnklachten in de ruime nekregio) als gevolg van het [eiseres] op 24 september 1998 overkomen auto-ongeval. De rechtbank heeft neuroloog Bernsen benoemd voor een aanvullend onderzoek naar de huidige (medische) toestand. Op grond van het rapport van Bernsen heeft de rechtbank in haar vonnis van 31 januari 2007 geoordeeld dat [eiseres] nog steeds whiplashachtige klachten ondervindt als gevolg van het ongeval die leiden tot een percentage blijvende invaliditeit van 4%. Omdat beide neurologen geen uitsluitsel konden geven over de aanwezigheid van cognitieve beperkingen als gevolg van het ongeval en [eiseres] heeft gesteld dat zij als gevolg van die beperkingen niet in staat is fulltime te werken, heeft de rechtbank Verdonck benoemd om te onderzoeken, kort gezegd, of sprake is van cognitieve beperkingen als gevolg van het ongeval.

2.3.  Verdonck heeft, zo volgt uit het rapport, [eiseres] op 10 en 17 september en op 15 oktober 2007 onderzocht. Verdonck komt na onderzoek van [eiseres] tot de conclusie (p. 17) dat afgaande op de resultaten bij het klinisch neuropsychologisch onderzoek en rekening houdend met de wijze waarop de resultaten tot stand kwamen er geen aanwijzingen zijn voor een organisch cerebraal dysfunctioneren van [eiseres]. Er zijn geen indicaties voor specifieke posttraumatische neuropsychologische functiestoornissen die het algehele functioneren nadelig kunnen beïnvloeden en die kunnen worden herleid tot het ongeval. Er zijn geen aanwijzingen voor een posttraumatische deterioratie (rechtbank: achteruitgang/geestelijke verslechtering) van het cognitieve vermogen. De effectiviteit waarmee die beschikbare capaciteiten worden gebruikt wordt af en toe gereduceerd. Verder zijn er duidelijke aanwijzigen voor een somatische fixatie, een geconditioneerd beeld en van een overwegend functionele aggravatie. Er zijn geen aanwijzingen voor een posttraumatisch stress syndroom en een posttraumatische organisch cerebraal bepaalde disregulatie van gedrag en emoties. Op strikt neurologische gronden is er volgens Verdonck geen sprake van beperkingen van de functies van het ADL, zelfverzorging, arbeid, sportieve en recreatieve activiteiten of de psychische of mentale belastbaarheid. Het algeheel functioneren en de mentale belastbaarheid worden nadelig beïnvloed door ervaren pijnklachten en de subjectief ervaren vermindering van vitaliteit en energie. De mentale belastbaarheid wordt bovendien nadelig beïnvloed door de somatische fixatie en het geconditioneerde beeld en de overwegend functionele aggravatie. Op de voorgelegde vragen antwoordt Verdonck onder meer dat er geen indicatie is voor het bestaan van functiestoornissen die zouden kunnen worden veroorzaakt door het ongeval (antwoord 1e). Op strikt neurologische gronden zijn er geen beperkingen ten aanzien van het functioneren (1g). Bij adequate behandeling kan een reductie van de somatische fixatie en het geconditioneerd beeld worden verwacht waardoor de mentale belastbaarheid wordt verbeterd en er ook voorts een aanzienlijke verbetering kan worden verwacht (antwoord 1i en j). Er zijn op strikt neuropsychologisch terrein geen stoornissen geobjectiveerd en het is niet onwaarschijnlijk te achten dat de door [eiseres] ervaren klachten ook zouden zijn ontstaan als het ongeval haar niet zou zijn overkomen. In welke mate dat dan het geval zou zijn, is niet aan te geven. In bijlage 4 bij haar rapport is Verdonck nog ingegaan op de vragen en opmerkingen van de raadslieden van partijen op het concept-rapport. Voor zover van belang schrijft Verdonck in die bijlage nog dat (ad 6) bij de klachten die [eiseres] prestenteerde nauwelijks problemen ten aanzien van het cognitieve functioneren naar voren komen. [eiseres] presenteerde wel concentratieproblemen doch geen problemen ten aanzien van denken, begrijpen, analyseren, geheugenfunctie en probleemoplossend gedrag anders dan ervaren door concentratieproblemen en het ervaren energietekort.

2.4.  [eiseres] heeft de bevindingen van Verdonck niet weersproken. Zij legt het rapport aldus uit dat zij heeft gereageerd op het ongeval op een wijze die wellicht niet bij iedere persoon te verwachten is maar die past binnen haar persoonlijkheidsstructuur. Doordat sprake is van somatisatie vertaalt zij alle vormen van disfunctioneren in lichamelijke en cognitieve klachten. Haar persoonlijkheidsstructuur in combinatie met het ongeval dat luxerend heeft gewerkt, heeft de klachten en de daaruit volgende beperkingen op lichamelijk en cognitief terrein veroorzaakt. Dat kan ook de reden zijn dat de door Verdonck afgenomen tests negatief zijn beïnvloed. Tussen het disfunctioneren en het ongeval bestaat weliswaar geen directe relatie maar het is wel het gevolg van het ongeval. Dat volgt ook uit het rapport van Verdonck, aldus [eiseres].
Bovemij betoogt dat uit het rapport van Verdonck volgt dat er geen indicatie is voor het bestaan van functiestoornissen die zouden kunnen worden veroorzaakt door een hersenbeschadiging als gevolg van het ongeval. Op neuropsychologische gronden is ook geen sprake van beperkingen. Er is dus ook geen belemmering voor [eiseres] om fulltime te werken, aldus Bovemij.

2.5.  Waar het in het kader van deze procedure thans voornamelijk om gaat is of, zoals [eiseres] heeft gesteld, sprake is van ongevalsgerelateerde cognitieve beperkingen die haar beperken in haar functioneren en, meer specifiek, die het haar onmogelijk maken om fulltime te werken. Uit het rapport van Verdonck volgt dat volgens hem geen sprake is van werkelijke cognitieve problemen. Van beperkingen ten aanzien van denken, begrijpen, analyseren, geheugenfunctie en probleemoplossend gedrag is Verdonck niet gebleken. Er zijn geen beperkingen ten aanzien van het functioneren, aldus Verdonck. Gelet op die onbestreden conclusies van Verdonck moet dan ook worden geoordeeld dat er geen sprake is van als gevolg van het ongeval ontstane cognitieve klachten die [eiseres] beperken om fulltime te werken. De uitleg die [eiseres] aan het rapport geeft, maakt dit niet anders. Het kan zijn dat zij door haar persoonlijkheidsstructuur in reactie op het ongeval zelf denkt bepaalde cognitieve klachten te ondervinden. Op zichzelf is juist dat ook als er werkelijke bestaande cognitieve klachten zijn die voortkomen uit een door haar persoonlijke predispositie bepaalde reactie op het ongeval, die cognitieve klachten in beginsel ook aan de veroorzaker van het ongeval als door zijn daad veroorzaakt moeten worden toegerekend, ook al ligt dat buiten de normale lijn van de verwachtingen. Echter, zoals reeds is overwogen, is nu juist niet komen vast te staan dat het ongeval en [eiseres]s reactie daarop hebben geleid tot werkelijke cognitieve stoornissen/afwijkingen. Daarop stuit de uitleg van [eiseres] af.
Behoudens enige concentratieklachten zijn de door [eiseres] aan Verdonck genoemde klachten (pagina 6 van het rapport) overigens ook vrijwel allemaal van lichamelijke aard. Op welke cognitieve klachten [eiseres] het oog heeft, wordt dan ook niet duidelijk. De door [eiseres] genoemde concentratieproblemen zijn door Verdonck niet als cognitieve beperking geduid. Op enkele testen heeft [eiseres] weliswaar veel lager gescoord dan van haar mocht worden verwacht, maar hierover heeft Verdonck geschreven dat de uitslagen (met name wat betreft aandacht/concentratie en geheugen, p. 13 en 14 van het rapport) zeer inconsistent en niet concordant zijn. Als die uitslagen representatief zouden zijn voor de cognitieve vermogens van [eiseres] zou dat betekenen dat zij haar werk niet zou kunnen uitoefenen zoals zij thans doet (geheugen) en dat deelname aan het verkeer nadrukkelijk zou moeten worden ontraden (concentratie). Feit is dat, zo heeft [eiseres] niet betwist, zij haar werk goed kan verrichten en zij met een auto deelneemt aan het verkeer. De uitslagen van de testen vormden voor Verdonck dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van cognitieve beperkingen.

2.6.  De conclusie luidt dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] ten gevolge van het ongeval cognitieve beperkingen ondervindt. Het letsel dat [eiseres] als gevolg van het ongeval heeft opgelopen is dus beperkt tot de whiplashachtige klachten in de nekregio, leidend tot een percentage blijvende invaliditeit van 4%.

2.7.  [eiseres] heeft gevorderd dat Bovemij wordt veroordeeld tot voldoening van de schade die zij ten gevolge van het ongeval lijdt en heeft geleden, nader op te maken bij staat. Daarnaast vordert [eiseres] een voorschot van € 30.000,-- op de nog nader vast te stellen schade. In deze procedure zal dus moeten worden beoordeeld of de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade ten minste € 30.000,-- bedraagt en of daarnaast de mogelijkheid aannemelijk is dat [eiseres], boven het in deze procedure toe te wijzen bedrag, nog schade heeft geleden die in de schadestaatprocedure moet worden begroot. LJN BG1579