Rb A.dam 140808 whiplash; eiser vraagt om revalidatiearts, Rb benoemt neuroloog, aangevulde IWMD vra
- Meer over dit onderwerp:
Rb A.dam 140808 whiplash; eiser vraagt om revalidatiearts, Rb benoemt neuroloog, aangevulde IWMD vraagstelling
2. De vaststaande feiten
2.1 [benadeelde] is op 14 augustus 1998 betrokken geraakt bij een
verkeersongeval. Sindsdien heeft hij diverse klachten, waaronder pijn
in zijn hoofd, schouders en nek, verminderde stabiliteit van zijn rug,
beperkte rotatiemogelijkheden van zijn nek, hoge mate van
prikkelbaarheid in omgang met anderen, slaapstoornissen en chronische
vermoeidheid.
2.2 Achmea heeft in haar hoedanigheid als WAM-verzekeraar van de
veroorzaker van het ongeval aansprakelijkheid voor het totstandkomen
van het ongeval erkend.
2.3 Vanaf 14 augustus 1998 tot december 1998 was [benadeelde] als
gevolg van het ongeval volledig arbeidsongeschikt. 2.4 Voor het ongeval
was [benadeelde] op basis van een tijdelijke contract fulltime werkzaam
als testingenieur bij (werkgever) te (vestigingsplaats) en tevens
werkzaam als zelfstandig vertaler (...) (NB: weglating PIV ). Het
tijdelijk contract van [benadeelde] bij (werkgever) is in december 1998
niet verlengd. Sinds januari 1999 is [benadeelde] werkzaam geweest bij
diverse werkgevers, waaronder (naam werkgever), (naam werkgever). Thans
is [benadeelde] werkzaam bij (naam werkver) als senior manager.
2.5 Partijen zijn er tot op heden niet in geslaagd om tot een regeling
van de schade te komen. Met name de vraag of er bij [benadeelde] als
gevolg van het ongeval sprake is van zodanige beperkingen dat
functioneren op hetzelfde (arbeids)niveau als in de periode
voorafgaande aan het ongeval mogelijk is, houdt partijen verdeeld.
3. Het verzoek
3.1 Nu Achmea aansprakelijkheid
heeft erkend, doch partijen er niet in slagen om tot een regeling van
de schade te komen, is [benadeelde] voornemens om een vordering jegens
Achmea in te stellen, teneinde de door hem geleden schade als gevolg
van het ongeval te verhalen. Om een schatting te maken van zijn kansen
in een procedure, in het bijzonder ten aanzien van het door hem te
leveren bewijs van verlies van arbeidsvermogen, acht [benadeelde] het
noodzakelijk om te beschikken over het oordeel van een onafhankelijke
arbeidsdeskundige (mevr. drs. H.A. Voogt) en een functionele
mogelijkhedenlijst van een verzekeringsgeneeskundige (drs. R.J.
Heling).
3.2 Bij aanvullend verzoek heeft [benadeelde] de rechtbank verzocht om,
alvorens de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige aanvangen met hun
werkzaamheden, een medisch deskundigenonderzoek te laten verrichten
door een revalidatiearts (dhr. drs. M.P. Pont) om de klachten en
beperkingen van [benadeelde] als gevolg van het ongeval in kaart te
brengen.
4. Het verweer
4.1. Het verweer van Achmea zal, voor zover van belang, worden weergegeven onder de beoordeling.
5. De beoordeling
5.1 Het verzoek van [benadeelde] om een voorlopig deskundigenonderzoek
te bevelen voldoet aan de wettelijke vereisten, zoals neergelegd in de
artikelen 203 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (Rv). Nu het verzoek ertoe kan dienen [benadeelde] de
mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen
deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de
beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden waardoor
hij zijn procespositie beter kan beoordelen en Achmea heeft aangegeven
in te stemmen met het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek,
zal het verzoek worden toegewezen.
5.2 Tijdens de mondelinge behandeling hadden partijen aanvankelijk
overeenstemming bereikt over de te benoemen deskundigen, namelijk een
arbeidsdeskundige en een adviserend verzekeringsarts en de aan de
deskundigen voor te leggen vragen. Gebleken is evenwel dat tussen
partijen geen overeenstemming bestaat over de gestelde klachten en het
gestelde oorzakelijk verband met het ongeval. Om die reden heeft
[benadeelde] de rechtbank ter zitting verzocht om – alvorens voornoemde
deskundigen met hun onderzoek aanvangen – een deskundigenbericht te
laten uitbrengen door een deskundige die het oorzakelijk verband tussen
de klachten en het ongeval kan vaststellen.
5.3 Na de mondelinge behandeling heeft [benadeelde] de rechtbank bij
aanvullend verzoek verzocht om revalidatiearts, dhr. M.P. Pont in dit
verband, als deskundige te benoemen. [benadeelde] voert daartoe aan dat
te verwachten valt dat een neuroloog op basis van de huidige
Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVvN) geen
"postwhiplashsyndroom" zal diagnosticeren maar een "chronisch
pijnsyndroom", terwijl op basis van laatstgenoemde klachten op basis
van de huidige richtlijnen geen functieverlies meer wordt toegekend.
[benadeelde] meent dat op grond van vorenstaande een neurologische
expertise partijen niet verder zal helpen ter beslechting van het
onderhavige geschil. Mocht de rechtbank toch aanleiding zien om een
neuroloog te benoemen, dan verzoekt [benadeelde] dat deze zijn
onderzoek uitvoert op basis van de één na laatste Richtlijnen van de
NVvN.
5.4 Achmea voert verweer tegen de benoeming tot deskundige van een
revalidatiearts. Zij voert daartoe aan dat op basis van de huidige
Richtlijnen van de NVvN nog steeds van belang wordt geacht dat bij
iedere gelaedeerde met klachten die als "whiplash" worden betiteld, een
uitgebreide neurologische evaluatie plaatsvindt om uit te kunnen maken
of dit beeld al dan niet moet worden toegeschreven aan een aandoening
van het zenuwstelsel. In de onderhavige kwestie ligt expertise door een
neuroloog dan ook het meest voor de hand en is het een te grote stap om
neurologische expertise op voorhand af te wijzen. Bovendien meent
Achmea dat een revalidatiearts niet specifiek is opgeleid om causale
verbanden te onderzoeken en te beoordelen, maar meer gericht is op het
stellen van revalidatiediagnoses. Achmea stelt voor om een
neurologische expertise te laten uitvoeren door prof. dr. J.H.J. Wokke,
werkzaam in het Universitair Medisch Centrum Utrecht (AZU) dan wel door
dhr. dr. E.M.H, van den Doel, werkzaam in het Meander Medisch Centrum.
Voorts meent Achmea dat deze zijn onderzoek op basis van de huidige
Richtlijnen van de NVvN dient te verrichten.
5.5 Voorts verzoekt Achmea om – in het geval uit neurologisch onderzoek
blijkt dat er sprake is van een postwhiplashsyndroom – een opvolgende
psychiatrische expertise te laten uitvoeren. [benadeelde] betwist de
noodzaak van een psychiatrische expertise aangezien het in de
onderhavige kwestie allereerst van belang is om de lichamelijke
klachten, beperkingen en oorzakelijke relaties te onderzoeken.
5.6 De rechtbank is met Achmea van oordeel dat een neurologische
expertise in de onderhavige kwestie het meest voor de hand ligt. Het
argument van [benadeelde] dat een neurologische expertise partijen
hoogstwaarschijnlijk niet verder zal helpen bij de beslechting van hun
geschil kan de rechtbank niet volgen. Nu [benadeelde] – in het geval de
rechtbank een neuroloog benoemt – geen bezwaar heeft gemaakt tegen de
benoeming van prof. dr. J.H.J. Wokke heeft de rechtbank hem verzocht
het onderzoek uit te voeren. Prof. dr. J.H.J. Wokke heeft te kennen
gegeven bereid te zijn het onderzoek uit te voeren, doch niet voor 1
april 2009 daarmee te kunnen aanvangen. De raadslieden van partijen
hebben desgevraagd laten weten dat dit wat hen betreft zijn benoeming
niet in de weg hoeft te staan. De deskundige dient zijn onderzoek uit
te voeren op basis van de thans geldende richtlijnen van de NVvN van
november 2007. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken
nu zij zijn opgesteld door de beroepsvereniging voor neurologen en in
brede kring gerespecteerd worden.
5.7 De rechtbank zal de deskundige, mede naar aanleiding van de
discussie tussen partijen en in aanvulling op de door verzoeker
voorgestelde vragen, de vragen voorleggen welke expertise hij nog meer
van belang acht en of de door [benadeelde] gestelde klachten inderdaad
aanwezig zijn, reëel zijn, niet ingebeeld zijn, en niet voorgewend zijn
en niet overdreven zijn. Nadat partijen in de gelegenheid zijn geweest
te reageren op het rapport van de thans te benoemen deskundige zal de
rechtbank zo nodig een tweede medische deskundige alsmede een
arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts benoemen.
5.8 Aan de deskundige zullen voorts de vragen worden voorgelegd als na
te melden. Deze vraagstelling komt grotendeels overeen met de door
partijen voorgestelde vragen.
5.9 Nu Achmea in haar hoedanigheid van WAM-verzekeraar van de
veroorzaker van het ongeval aansprakelijkheid voor de schade als gevolg
van het ongeval heeft erkend zal zij een voorschot ter zake van de
kosten van de deskundige aan de griffier van deze rechtbank dienen te
betalen, welk voorschot zal worden vastgesteld op een door de
deskundige te bepalen bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening
van de brief van de griffier, waarbij kopieën van de voorschotnota van
de deskundige wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het
voorschot ter griffie is ingekomen.
5.10 Partijen zijn verplicht mee te werken aan het onderzoeken van de
deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan dan kan de rechter
daaruit de gevolgtrekkingen maken die zij geraden acht.
5.11 Nu de procureur van Achmea een afschrift van deze beschikking
ontvangt, is [benadeelde] niet gehouden Achmea op de voet van artikel
206 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.
5.12 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
6. De beslissing
De rechtbank
- beveelt een onderzoek door de deskundige:
dhr. prof. dr. J.H.J. Wokke, neuroloog (HP G03 228)
p/a Universitair Medisch Centrum Utrecht, locatie Academisch Ziekenhuis Utrecht
Postbus 85500
3508 GA Utrecht
Tel: 030-2507975 / 088-7557975
Fax: 030-2542100
- bepaalt dat aan de deskundige de volgende vragen zullen worden voorgelegd:
1. De situatie na ongeval
Dit onderdeel heeft tot doel inzicht te verschaffen in de huidige en
toekomstige (verwachte) gezondheidssituatie van betrokkene.
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen?
b. Wilt u een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van betrokkene p uw vakgebied vermelden?
c. Wilt u bij uw antwoord op de vragen la en lb aangeven welke gegevens u ontleent aan het relaas van betrokkene en welke u ontleent aan onderzoek van de door u verkregen medische gegevens?
d. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
e. Wat is de diagnose op uw vakgebied? (zie tevens vraag 1f)
f. Indien sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?
g. Welke huidige mate van functieverlies (impairment ) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides , laatste druk), aangevuld met richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging (Richtlijnen NVvN, versie november 2007)?
h. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in zijn huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
i. Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
j. Zo ja welke verbetering of verslechtering verwacht u?
k. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
l. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel
verslechtering zal hebben voor de mate van functieverlies (als bedoeld
in vraag 1g) en de beperkingen (als bedoeld in vraag 1h)?
2. De hypothetische situatie zonder ongeval
Dit onderdeel heeft tot doel inzicht te verschaffen in de vraag of een causaal verband aanwezig is tussen het ongeval dat betrokkene overkwam en de door u in het vorige onderdeel geconstateerde klachten en afwijkingen. De vaststelling van het causaal verband vindt in het civiele aansprakelijkheidsrecht plaats aan de hand van een vergelijking tussen de huidige toestand van betrokkene (daaronder begrepen de prognose) en de hypothetische situatie waarin hij zich zou hebben bevonden als het ongeval nooit had plaatsgevonden. Onderstaande vragen hebben tot doel de hypothetische situatie zonder ongeval zo goed mogelijk in kaart te brengen.
a. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval betrokkene niet was overkomen?
b. Voor zover u de vorige vraag bevestigend beantwoordt (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
c. Kunt u aangeven welke mate van functieverlies (als bedoeld in vraag 1g) en welke beperkingen (als bedoeld in vraag 1h) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
Toelichting: Meestal zal het niet mogelijk zijn om deze vragen (met name vraag 2b en 2c) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft, wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt zeggen.
3 . Acht u voor de beoordeling van het geschil tussen partijen van belang dat – na afronding van uw onderzoek – vanuit een andere expertise nader onderzoek wordt gedaan? Zo ja, vanuit welke expertise?
4. Kunt u beoordelen of de door [benadeelde] gestelde klachten inderdaad aanwezig zijn, reëel zijn, niet ingebeeld zijn, en niet voorgewend zijn en niet overdreven zijn?
5. Heeft u overigens nog opmerkingen of bevindingen die voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang zijn?
- bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal verrichten en
dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundige te bepalen plaats en
tijd;
- bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid zal stellen
opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit diens schriftelijk
bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan en daarbij
tevens melding zal worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en
verzoeken van partijen;
- bepaalt dat de partij die schriftelijk opmerkingen en verzoeken aan
de deskundige doet toekomen, daarvan terstond een afschrift aan de
wederpartij verstrekt;
- bepaalt dat door Achmea het voorschot ter zake de kosten van de
deskundige ter griffie zal worden gedeponeerd, welk voorschot bij deze
wordt bepaald op een door de deskundige te begroten bedrag, tenzij
binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan
partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundige
wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter
griffie is ingekomen;
- bepaalt dat de deskundige niet met het onderzoek dient te beginnen
voordat de rechtbank schriftelijk aan de deskundige heeft laten weten
dat het voorschot is vastgesteld en het onderzoek kan beginnen
- bepaalt dat [benadeelde] uiterlijk op 28 augustus 2008 het
verzoekschrift en andere relevante stukken aan de deskundige zal doen
toekomen.
- bepaalt dat – nu deskundige Wokke aan de griffie van deze rechtbank
heeft bericht dat hij pas in april 2009 met zijn onderzoek kan
aanvangen – het door deskundige prof. Wokke uit te brengen bericht
uiterlijk drie maanden na dagtekening van het bericht van de griffier
dat het voorschot ter griffie is ontvangen (te rekenen vanaf 1 april
2009), zal worden ingeleverd ter griffie van deze rechtbank;
- verklaart de beslissing omtrent het voorschot uitvoerbaar bij voorraad;
- houdt iedere verdere beslissing aan. Piv-site