Rb A dam 300108 whiplash na botsing met wandmeubel
- Meer over dit onderwerp:
Rb A dam 300108 whiplash na botsing met wandmeubel
2.1. P Interieurs B.V. exploiteert een winkel in
woninginrichtingsartikelen in Laren. In deze winkel bevindt zich een
trap (hierna: de trap) van 1.20 meter breed die de eerste etage
verbindt met een tussenbordes in de opgang naar de bovenste etage. Ter
hoogte van dit tussenbordes bevindt zich een tegen de linkerwand
gemonteerd wandmeubel (hierna: het wandmeubel). Naast de trap is zowel
links als rechts een leuning.
2.2. Op 2 juni 1998 liep A
met haar echtgenoot tijdens het winkelen in deze winkel langs de
linkerleuning van de trap omhoog. Daarbij stootte zij haar hoofd tegen
het wandmeubel waardoor haar hoofd achterover sloeg en zij bijna het
evenwicht verloor (hierna: het ongeval). Zij is niet bewusteloos
geraakt. Zij was wel meteen misselijk. Zij had een bloedende hoofdwond
die ter plekke is verzorgd.
2.3. A heeft terzake van de door haar gevoelde gezondheidsklachten
sinds het ongeval diverse (para)medische behandelingen,
(neuro)psychologische en verzekeringsgeneeskundige onderzoeken
ondergaan.
2.4. Ten tijde van het ongeval was A 45 jaar oud en werkte zij
fulltime als afdelings-assistente bij KPN. Twee dagen na het ongeval
heeft A zich ziek gemeld bij KPN. Per 2 juni 1999 is zij 80-100%
arbeidsongeschikt verklaard in het kader van de WAO. Op 30 oktober 2000
heeft KPN het ontslag van A aangevraagd wegens voormelde
arbeidsongeschiktheid en na mislukte pogingen tot reïntegratie .
2.5. Sinds haar ontslag bij KPN ontvangt A tot op heden een
WAO-uitkering op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Op
7 februari 2001 heeft B, arbeidsdeskundige van Gak Nederland B.V.
(hierna: het UWV), het volgende gerapporteerd met betrekking tot A:
“(…)
Medische gegevens
Voor de belastbaarheid van cliënt verwijs ik naar de rapportage van
verzekeringsarts C van 29 maart 2000 en het bijbehorende
belastbaarheidspatroon. Uit deze rapportage blijkt dat cliënt geschikt
is voor maximaal halve dagen (4 uur per dag) passend werk. De meest
relevante beperkingen zijn: klimmen/klauteren, knielen/kruipen/hurken,
gebruik van de nek, bovenhands werken, tillen, duwen/trekken en dragen.
De psychische belastbaarheid is beperkt op punt: werken onder
tijdsdruk, dwingend werktempo, conflicterende functie-eisen,
conflicthantering en lawaai. Er worden eisen aan de werkomgeving
gesteld ten aanzien van de vibratiebelasting.
(…)
Verdiencapaciteit
(…) Ik concludeer dat (de rechtbank begrijpt: voor) cliënt onvoldoende passende functies te duiden zijn.
Mate van Arbeidsongeschiktheid
Omdat voor cliënt geen passende functies zijn te duiden, is voor haar
de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100% van toepassing.(…)”
2.6. In opdracht van D Assuradeuren, ongevallenverzekeraar van de
werkgever van A, heeft dr. E, neuroloog, A medisch onderzocht op 13
juni 2000. In zijn rapport van 30 juni 2000 (hierna: het rapport van E)
wordt, voor zover van belang, het volgende, vermeld:
“(…)
Samenvatting en conclusie
(…) Betrokkene is gezien door de neuroloog die op zijn gebied geen
afwijkingen kon vinden. Betrokkene is behandeld door het
revalidatieinstituut De Trappenberg. Echter e.e.a. heeft niet geleid
tot het verdwijnen van de klachten. Momenteel klaagt betrokkene nog
over: concentratiezwakte, geen twee dingen tegelijk kunnen doen,
overgevoeligheid voor licht en geluid, nekpijn en een beperkte
beweeglijkheid van de nek en soms hoofdpijn. Bij gericht neurologisch
onderzoek vind ik formeel neurologisch geen afwijkingen. De
nekbeweeglijkheid is intact en de nekmusculatuur is normotoon.
Gebaseerd op bovenstaande kom ik tot de conclusie dat er bij betrokkene
sprake is van een a-typisch trauma capitis et cervicalis met daarna
klachten en bevindingen die passen binnen het kader van een bij het
ongeval opgelopen post whiplash syndroom. De geweldsinwerking van het
bovenbeschreven trauma op de nek is niet geheel duidelijk. Bij
uitsluiting van andere oorzaken voor de genoemde klachten is het
aannemelijk dat de klachten post traumatisch van aard zijn en
aanleiding geven tot beperkingen.
Beantwoording van uw vragen
Vraag 1.Welke diagnose stelt u ten aanzien van de gevolgen van het ongeval dd 2-6-1998?
Antwoord: mijn diagnose ten aanzien van de gevolgen van het ongeval
zoals bovengenoemd luidt atypisch veroorzaakt post whiplash syndroom
van milde aard.
Vraag 2. Zijn de huidige klachten en afwijkingen, welke u op uw
vakgebied vaststelt rechtstreeks en uitsluitend een gevolg van het
ongeval dd 2-6-1998 of spelen daarbij nog andere factoren, geheel of
ten dele, een rol. (…)
Antwoord: de huidige klachten zijn mijns inziens direct en indirect een
gevolg van voornoemd ongeval. Gezien de blanco voorgeschiedenis en het
ontbreken van klachten voorafgaand aan het ongeval zijn er op grond van
mijn anamnese geen andere factoren aanwijsbaar.
Vraag 3.Acht u thans ten aanzien van de ongevalsgevolgen een
eindtoestand bereikt of verwacht u nog veranderingen in gunstige dan
wel ongunstige zin, al dan niet na therapeutische maatregelen?
Antwoord: ik acht thans, ruim 2 jaar na het voornoemde ongeval, een eindtoestand aanwezig.
Vraag 4. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel
tengevolge van de door u op uw vakgebied vastgestelde ongevalsgevolgen
voor de loonvormende arbeid in het algemeen? Zijn deze belemmeringen
van blijvende aard?
Antwoord: ten gevolge van de gevolgen van bovengenoemd ongeval bestaan
er momenteel lichte beperkingen voor zowel de arbeid in het algemeen,
de activiteiten van het dagelijks leven in het algemeen, de
zelfverzorgingsactiviteiten of huishoudelijke bezigheden, alsook de
eventuele hobby’s, recreatie en sportbeoefening. Op grond daarvan is
betrokkene minder geschikt voor het verrichten van werkzaamheden
waarbij de nek- en schoudergordel worden belast. Daaronder versta ik in
haar geval het meer dan incidenteel tillen van gewichten zwaarder dan
15 kilogram, het verrichten van werkzaamheden waar het uitvoeren van
repeterende bewegingen van de halswervelkolom een integrerend deel van
uitmaakt, het meer dan incidenteel verrichten van belastende
werkzaamheden boven schouderhoogte en het gedurende enkele uren
achtereen aannemen van min of meer dezelfde houding met de nek. In
hoeverre deze beperkingen leiden tot een vermindering van
verdiencapaciteit dient te worden uitgemaakt door een
arbeidsdeskundige. Ik acht de belemmeringen van blijvende aard.
2.7. In opdracht van C, verzekeringsarts van UWV, heeft F, psychiater,
A op 28 augustus 2000 onderzocht. In het rapport (hierna: het rapport
van F) van 1 oktober 2000 staat, voor zover van belang, het volgende
vermeld:
“(…)
Bespreking en advies
(…) Het grootste probleem lijkt me echter te liggen op het gebied van
de cognitieve vermogens die, zoals uit neuropsychologisch testonderzoek
is gebleken, duidelijk zijn verminderd. Daarnaast klaagt betrokkene
over hoofdpijn. Al deze klachten zijn uitgebreid in de literatuur
beschreven als gevolg van whiplash-laesies. (…) Ik wijs erop dat er bij
betrokkene premorbide in het geheel geen neurotiserende
ontwikkelingsfactoren konden worden geïdentificeerd. Ook op dit moment
is er in wezen geen sprake van neurotische of ambivalente problematiek.
Er is geen aanwijzing dat betrokkene lijdt of heeft geleden aan een
persoonlijkheidsstoornis. Vanuit psychiatrisch oogpunt is het meest
waarschijnlijk dat het klachtenpatroon (vrijwel) volledig op het conto
geschreven moet worden van het trauma capitis. Gelet op de duur van de
klachten, alsmede de reeds verstrekte revalidatiebehandeling lijkt me
dat de prognose niet al te gunstig kan worden afgegeven.(…)”
2.8. Bij brief van 8 maart 2004 van G Expertises B.V. aan de advocaat
van A wordt de volgende melding gedaan van de reactie van drs. I,
medisch adviseur van de aansprakelijkheidsverzekeraar van P Interieurs
B.V. met betrekking tot een voorstel tot een nieuwe neurologische
expertise:
“(…) Hij deelde mee kennis te hebben genomen van de inhoud van de
concept-brief/ vraagstelling bestemd voor neuroloog dr. J. Voorts heeft
hij de inhoud van het medisch dossier nog eens op zich laten inwerken,
op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat een hernieuwde
neurologische expertise geen enkele toegevoegde waarde heeft. (…) Het
neurologisch rapport van dr. E d.d. 30 juni 2002 resulteerde naar zijn
mening in een overzichtelijk verslag van de anamnese, de bevindingen
bij onderzoek en de consequenties voor de schaderegeling. Ook is in het
medisch dossier beschikbaar het resultaat van het onderzoek door
psychiater F d.d. 28 augustus 2000, welk onderzoek werd verricht op
verzoek van de verzekeringsarts C. (…) Het in de hiervoor geformuleerde
(de rechtbank begrijpt: concept-brief/vraagstelling) kan in de
onderhavige zaak ter zijde worden gelegd, immers is drs. I niet akkoord
met een herexpertise op medisch gebied. (…) ”
2.9. A heeft P Interieurs B.V. aansprakelijk gesteld voor de door haar
geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval.
2.10. Op 4 juli 2006 heeft P Interieurs B.V. aan A een bedrag van EUR 4.014,07 betaald.
(...)
4.3. causaal verband
4.3.1. Met betrekking tot het geschil of A door P Interieurs B.V. te
vergoeden schade lijdt als gevolg van het ongeval dient thans te worden
beoordeeld of, zoals A stelt en P Interieurs B.V. betwist, haar
klachten en beperkingen als ongevalsgevolg zijn aan te merken.
4.3.2. A beschrijft de gestelde klachten en beperkingen sinds het
ongeval als volgt: Pijn- en zwellingsklachten in de nek, pijn in
schouders en armen, diverse hoofd/schedelpijnklachten, lome benen,
oogklachten, snelle vermoeidheid en duizelingen. Cognitieve klachten
zoals concentratie- en geheugenstoornissen, leer- en rekenproblematiek,
overgevoeligheid voor licht en geluid en (soms) oriëntatieproblematiek.
De klachten zijn ondanks vele (para)medische behandelingen niet
verdwenen en - zoals A ter comparitie heeft verklaard - tot op heden
nog steeds aanwezig.
A stelt onder verwijzing naar het onder 2.5. vermelde rapport van E dat
haar klachten en beperkingen als ongevalsgevolg zijn aan te merken.
4.3.3. P Interieurs B.V. betwist het causale verband tussen het ongeval en de door A gestelde klachten als volgt.
P Interieurs B.V. betwist de juistheid van het rapport van E. Het
rapport van E kan niet als basis worden gebruikt voor het aannemen van
causaal verband omdat het niet voldoet aan de richtlijnen van de
Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVvN). Indien die richtlijnen
juist zouden zijn toegepast, zou uitgekomen moeten zijn op 0%
invaliditeit.
P Interieurs B.V. verwijst naar het rapport van I, medisch adviseur,
(hierna: het rapport van I) van 5 januari 2007. Daarin wordt
geconcludeerd, samengevat, dat feitelijk geen sprake is van een brain
injury en dat dit dus ook niet de oorzaak kan zijn voor eventueel later
optredende cognitieve en/of neurovegetatieve klachten zoals
concentratieverlies en/of duizeligheid. In het rapport van I wordt ook
geconcludeerd, samengevat, dat er geen reden is om de klachten te
bestempelen als een whiplash associated disorder omdat het
ongevalsmechanisme niet specifiek te noemen is. Bovendien wordt
opgemerkt in het rapport van I, samengevat, dat er de nodige
onduidelijkheden en discrepanties bestaan in de consistentie van het
klachtenpatroon en de klachtenpresentatie met betrekking tot het
letsel. Voorts wordt in het rapport van I vermeld dat A vanaf medio
2002 niet langer medisch werd behandeld, hetgeen volgens I de ernst van
de klachten doet relativeren. Daarbij komt dat A niet direct na het
ongeval medische hulp heeft gezocht maar pas op 9 juni 1998.
4.3.4. Indien wel wordt uitgegaan van het rapport van E stelt P
Interieurs B.V. zich op het standpunt dat in dit rapport geen causaal
verband wordt aangenomen. Voorts voert P Interieurs B.V. aan dat dan
ook het in opdracht van het UWV opgestelde rapport van L,
revalidatiearts, van 26 mei 2000 (hierna: het rapport van L) en het in
opdracht van D Assuradeuren opgestelde rapport van M, neuropsycholoog,
van 12 mei 2000 (hierna: het rapport van M) - beide overgelegd - dienen
te worden meegenomen in de beoordeling omdat hieruit volgt dat er geen
sprake is van objectiveerbare klachten en beperkingen bij A.
Eventueel zou een nieuwe neurologische expertise moeten worden verricht
door een door de rechtbank te benoemen deskundige. Nu het mogelijk
reeds vóór het ongeval bestaande en bovendien subjectieve klachten
betreft, is het van evident belang dat A inzage geeft in haar gehele
medische verleden teneinde de eventuele preëxistentie en predispositie
goed in kaart te kunnen brengen.
Aldus steeds P Interieurs B.V.
4.3.5. De rechtbank stelt voorop dat aan het bewijs van het causale
verband in een geval als het onderhavige geen al te hoge eisen worden
gesteld. Het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare
verklaring voor de klachten en beperkingen hoeft niet in de weg te
staan aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband
geleverd is. Het oordeel dat het vereiste oorzakelijke verband bestaat,
behoort niet uitsluitend te worden gebaseerd op het bestaan van
klachten die naar hun aard subjectief zijn, maar mede op de objectieve
vaststelling dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend,
en niet overdreven zijn.
4.3.6. De rechtbank acht het standpunt van P Interieurs B.V. dat het
rapport van E niet voldoet aan de richtlijnen van de Nederlandse
Vereniging voor Neurologie, tardief. P Interieurs B.V. had haar
bezwaren destijds na kennisneming van het rapport van E kenbaar kunnen
maken waarna - zoals destijds ook was voorgesteld door A - met
instemming van beide partijen een nieuwe deskundige benoemd had kunnen
worden. In de onder 2.7. vermelde brief van de zijde van P Interieurs
B.V. is echter geconcludeerd dat een hernieuwde neurologische expertise
geen enkele toegevoegde waarde had boven het rapport van E en het
rapport van F. De stelling van P Interieurs B.V. ter comparitie dat het
standpunt van haar medisch adviseur I in die brief wellicht niet
helemaal juist is verwoord, kan P Interieurs B.V. niet baten omdat dit
een omstandigheid is die voor haar rekening moet blijven. De stelling
ter comparitie dat I moeite heeft met het fenomeen van whiplash en dat
hij zo snel mogelijk het schadetraject wilde starten doet aan de inhoud
van deze brief niet af.
4.3.7. Ook inhoudelijk acht de rechtbank de bezwaren van P Interieurs
B.V. tegen het rapport van E onvoldoende steekhoudend. De rechtbank
acht het rapport van E inzichtelijk, logisch, begrijpelijk en
consistent. De conclusies zijn op overtuigende wijze onderbouwd,
waarbij E gebruik heeft gemaakt van zijn bijzondere kennis en ervaring.
De bezwaren die P Interieurs B.V. hiertegen heeft ingebracht zijn
onvoldoende concreet. Dat niet is voldaan aan de richtlijnen van de
NVvN is onvoldoende onderbouwd, nu neuroloog E in zijn rapport uiteen
heeft gezet dat hij deze richtlijnen heeft toegepast.
4.3.8. Onweersproken is dat uit het rapport van E - grotendeels - de
hiervoor onder 4.3.2. weergegeven klachten en beperkingen van A
blijken. In antwoord op de vraag of hij nog veranderingen in gunstige
zin verwacht geeft E aan dat hij een eindtoestand aanwezig acht. Voorts
geeft hij aan dat hij de belemmeringen van blijvende aard acht. Ter
comparitie heeft A onweersproken verklaard dat de klachten en
beperkingen zich nog steeds voordoen. De rechtbank acht dit in het
licht van voormelde conclusies van E en van de overige overgelegde
deskundigenrapporten ook aannemelijk.
4.3.9. In het rapport van E wordt voorts geconcludeerd dat de klachten
en beperkingen direct en indirect een gevolg zijn van het ongeval en
dat er geen andere factoren aanwijsbaar zijn. De rechtbank leidt uit
dit rapport af dat de door E objectief aanwezig geachte klachten en
beperkingen van A reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet
overdreven zijn. De rechtbank vindt ondersteuning voor dit standpunt in
het onder 2.6. vermelde rapport van F.
De door P Interieurs B.V. gestelde onduidelijkheden en discrepanties in
de consistentie van het klachtenpatroon en de klachtenpresentatie met
betrekking tot het letsel zijn, wat daarmee ook wordt bedoeld, in het
licht van het vorenstaande onvoldoende. De stelling van P Interieurs
B.V. dat de klachten gerelativeerd moeten worden omdat A niet direct
medische hulp heeft gezocht kan reeds niet slagen nu A hierop op haar
beurt ter comparitie - onweersproken - heeft verklaard dat zij de dag
na het ongeval de huisarts heeft gebeld. Ook de stelling in dit verband
dat A vanaf medio 2002 niet meer behandeld is, treft geen doel, nu in
het rapport van E - bevestigd door onder meer de rapporten van M en L -
reeds is aangenomen dat een eindtoestand is bereikt. Uit de overgelegde
- nadien opgestelde - rapporten kan geen andersluidende conclusie
worden getrokken. Hieruit volgt dat niet aannemelijk is dat medische
behandeling vanaf medio 2002 nog zinvol zou zijn geweest.
Hieruit volgt dat het door P Interieurs B.V. onder verwijzing naar het
rapport van I gevoerde verweer dat geen sprake is van causaal verband,
faalt.
4.3.10. De stelling van P Interieurs B.V. dat uit de rapporten van L
en M blijkt dat de klachten niet objectiveerbaar zijn doet, gelet op
het vorenstaande, aan dit oordeel niet af. Daarbij overweegt de
rechtbank voorts als volgt met betrekking tot deze rapporten. In het
rapport van L luidt de diagnose: a-specifieke hoofd- en
nekpijnklachten, klachten van algehele malaise en overprikkelbaarheid.
Voorts wordt hierin opgemerkt dat er enige beperkingen zijn te duiden
ten aanzien van nekbelasting. In het rapport wordt vermeld dat A niet
voldoet aan de criteria van de NVvN voor het stellen van een
postwhiplashsyndroom maar dat wel gesproken zou kunnen worden van een
posttraumatisch cervicaal syndroom. In het rapport wordt vervolgens
vermeld dat er geen lichamelijke verklaring voor het voortbestaan van
de aangegeven beperkingen is, zodat een aanvullend psychiatrisch dan
wel psychologisch onderzoek van belang is.
4.3.11. Deze onderzoeken hebben vervolgens plaatsgevonden. Uit het
rapport van F blijkt dat het vanuit psychiatrisch oogpunt het meest
waarschijnlijk is dat het klachtenpatroon (vrijwel) volledig op het
conto geschreven moet worden van het ongeval. In het rapport van M
wordt vermeld dat de huidige klachten op zijn vakgebied niet te
objectiveren zijn en lijken samen te hangen met de somatische klachten
en de psychische reactie op de somatische problemen en de mede ten
gevolge hiervan ontstane situatie na het ongeval. Hierin wordt echter
tevens vermeld dat die klachten opgevat kunnen worden als een indirect
gevolg van het ongeval.
4.3.12. Hieruit volgt dat, anders dan P Interieurs B.V. meent, ook na
kennisneming van de rapporten van M en L niet geconcludeerd kan worden
dat er geen causaal verband tussen de klachten en beperkingen en het
ongeval kan worden aangenomen. LJN BG3861