Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 301107 rechter mag kapitaliseren naar een peildatum die geruime tijd voor zijn uitspraak ligt

HR 301107 het staat de rechter vrij te kapitaliseren in een bedrag ineens naar een peildatum die geruime tijd voor zijn uitspraak ligt
4.3 Onderdeel 2.2 (onderdeel 2.1 bevat geen klacht) klaagt dat de beslissing van het hof de door [verweerster] sinds 1 januari 1986 geleden en te lijden materiële schade te begroten op een naar 1 januari 1986 gekapitaliseerd bedrag ineens, blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting. De klacht berust op de opvatting dat het onjuist is om schade die telkens in de toekomst geleden zal worden en die dient te worden bepaald aan de hand van in concreto gemaakte onderscheidenlijk te schatten kosten, te kapitaliseren naar een datum die (ver) ligt voor de data waarop de bedoelde kosten daadwerkelijk worden of geacht worden te zijn gemaakt. De klacht faalt, omdat het de rechter vrijstaat dergelijke toekomstige schade, ook als het niet gaat om schade wegens verminderde capaciteit om arbeidsinkomsten te verwerven maar om steeds terugkerende extrakosten, te kapitaliseren in een bedrag ineens naar een peildatum die geruime tijd voor zijn uitspraak ligt. Het hof, dat in dit verband (in rov. 2.28 van zijn tussenarrest van 9 september 1999) betekenis heeft gehecht aan de omstandigheid dat [verweerster] als gevolg van de amputatie van haar rechter onderarm blijvend schade zal lijden en dat de jaarlijks door haar vanaf 1 januari 1986 geleden en nog te lijden schade als zodanig vaststaat, was ook niet gehouden een verdergaande motivering te geven voor zijn beslissing, zodat de motiveringsklacht van het onderdeel eveneens faalt.

In het incidentele beroep:
5.3 Onderdeel 2 klaagt over de verwerping door het hof (in rov. 2.8 van het tussenarrest van 27 februari 2003) van het bezwaar van [verweerster] dat de door het hof benoemde deskundige bij de schadebegroting de sterftekanscorrectie ook heeft toegepast voor de jaren die reeds verstreken zijn. Het betoog van [verweerster] dienaangaande is door het hof aldus begrepen dat nu op het moment dat de berekening door de deskundige werd uitgevoerd vaststond dat [verweerster] in leven was, met de bedoelde correctie over de desbetreffende jaren geen rekening zou dienen te worden gehouden. Het hof heeft op dit punt overwogen dat, nu de schade (op [verweerster]s verzoek) wordt gekapitaliseerd naar 1 januari 1986, ook vanaf die datum met de sterftekanscorrectie rekening dient te worden gehouden. Het moment waarop de berekening plaatsvindt, kan daarbij geen rol spelen, aldus het hof. De rechtsklacht van het onderdeel is gegrond. Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, heeft de rechter bij het begroten van schade de vrijheid om de geleden en te lijden schade te kapitaliseren in een bedrag ineens naar een peildatum die geruime tijd voor zijn uitspraak ligt. Ook bij een dergelijke wijze van begroting blijft evenwel uitgangspunt dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is de werkelijk geleden en te lijden schade behoort te worden begroot. Daarbij past niet dat de rechter slechts rekening mag houden met de op de peildatum bestaande verwachtingen over hetgeen de toekomst zou kunnen brengen. Het staat hem derhalve, anders dan het hof oordeelde, vrij om bij kapitalisatie van blijvende en periodieke letselschade naar een lang voor zijn uitspraak gelegen peildatum, rekening ermee te houden dat het op de peildatum bestaande overlijdensrisico van de benadeelde zich tot dusver niet heeft gerealiseerd en daarom het overlijdensrisico over de voorbije jaren niet te verdisconteren. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
LJN BA4606