Hof Amsterdam 260416 achterligger aansprakelijk voor kop-staartbotsing; eigen schuld voorligger vanwege overstekende eenden niet bewezen
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 260416 achterligger aansprakelijk voor kop-staartbotsing; eigen schuld voorligger vanwege overstekende eenden niet bewezen
2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 19 december 2012 onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.
Op 24 april 2009 heeft op de Westerweg (N242) te Heerhugowaard een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [geïntimeerde] en mevrouw [X] (hierna: [X] ) betrokken waren.
2.1.2.
Ter plaatse is de N242 een vierbaansweg, gescheiden door een groenstrook. Nadat het verkeerslicht groen was geworden, trok het verkeer op tot ongeveer 80 km/uur, de maximaal toegestane snelheid. [geïntimeerde] en [X] reden achter elkaar op de linkerrijstrook.
2.1.3.
Het verkeersongeval betrof een kop-staartbotsing waarbij [X] met haar auto, een Peugeot 206, achterop de bestelbus van [geïntimeerde] , een Volkswagen Transporter, is gebotst.
2.1.4.
Ten tijde van het ongeval was de auto van [X] tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij (de rechtsvoorganger van) Allianz op de voet van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (hierna: WAM).
3. Beoordeling
3.1.
[geïntimeerde] vordert in dit geding een verklaring voor recht dat Allianz als WAM-verzekeraar van [X] aansprakelijk is voor het ongeval en dat Allianz gehouden is alle geleden en nog te lijden schade van [geïntimeerde] ten gevolge van het ongeval te vergoeden, althans voor een in goede justitie te bepalen gedeelte, zulks met veroordeling van Allianz in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [geïntimeerde] kort gezegd ten grondslag dat [X] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij niet erin is geslaagd om haar auto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was (vgl. artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV)). [X] heeft volgens [geïntimeerde] onvoldoende afstand gehouden en onvoldoende geanticipeerd op de verkeerssituatie en op het feit dat [geïntimeerde] moest remmen voor het verkeer vóór hem.
3.3.
Allianz bestrijdt dat [X] onvoldoende afstand heeft gehouden en voert onder meer aan dat [geïntimeerde] plotseling een noodstop heeft gemaakt terwijl [X] dit niet behoefde te verwachten.
3.4.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheden van het geval het vermoeden wettigen dat [X] onvoldoende afstand heeft gehouden. Nu [X] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om te worden toegelaten tot het tegenbewijs, is komen vast te staan dat [X] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. De rechtbank heeft Allianz vervolgens toegelaten tot het bewijs dat [geïntimeerde] eigen schuld heeft aan het ontstaan van de schade.
In het eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat Allianz niet is geslaagd in haar bewijsopdracht en heeft zij het gevorderde toegewezen.
3.5.
Grief I is gericht tegen rov. 4.3.4 van het tussenvonnis. De rechtbank overweegt dat het vermoeden is gewettigd dat [X] te weinig afstand heeft gehouden. Dit vermoeden wordt gebaseerd op de omstandigheid dat (i) het druk was op de weg, (ii) er vóór [geïntimeerde] een VW Golf invoegde, (iii) een koppel eenden probeerde om van rechts naar links de weg over te steken en dat (iv) [X] beperkt zicht had op het verkeer vóór haar zodat zij niet kon waarnemen wat er zich voor de bestelbus afspeelde. Deze omstandigheden kunnen volgens de grief een dergelijk vermoeden niet wettigen. [X] behoefde in beginsel geen rekening te houden met een onverwachte noodstop; ondanks de drukte ging het immers om een gebruikelijke verkeerssituatie, waarin het verkeer na het verkeerslicht in kolonne optrok.
3.5.1.
Het hof overweegt naar aanleiding van grief I als volgt. Partijen zijn het er – met recht – over eens dat de enkele omstandigheid dat [X] haar voertuig niet tijdig tot stilstand heeft weten te brengen en met haar auto achterop die van [geïntimeerde] is gebotst, onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat artikel 19 RVV is geschonden.
In dit geval is er echter een aanvullende omstandigheid die een dergelijk oordeel wel kan dragen. Het staat tussen partijen vast dat [X] reed met een snelheid van circa 80 kilometer per uur. Dit komt neer op een snelheid van 22,22 meter per seconde. In eerste aanleg heeft [X] als getuige verklaard dat de afstand tussen haar auto en die van [geïntimeerde] negen à tien meter moet zijn geweest; geen van partijen heeft dit weersproken zodat hiervan in hoger beroep kan worden uitgegaan. Het vorenstaande houdt in dat [X] in minder dan een halve seconde de afstand tussen haar auto en die van [geïntimeerde] overbrugde. Naar het oordeel van het hof voert het feit dat [X] haar voertuig niet tijdig tot stilstand heeft weten brengen, in combinatie met de omstandigheid dat zij reed op minder dan een halve seconde afstand tot het oordeel dat zij in strijd met artikel 19 RVV heeft gehandeld. Daarbij neemt het hof in aanmerking het feit van algemene bekendheid dat de gemiddelde reactietijd een seconde bedraagt (de zogenoemde ‘schrikseconde’, vgl. HR 22 september 2009, NJ 2009/464).
Het vorenstaande wordt niet anders indien in ogenschouw wordt genomen dat een afstand van minder dan een halve seconde die een bestuurder ten opzichte van zijn voorligger aanhoudt in het verkeer niet ongebruikelijk is. Het laat immers onverlet de wettelijke verplichting die rust op de bestuurder om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
3.5.2.
Het betoog dat [X] geen onverwachte noodstop behoefde te verwachten brengt niet mee dat zij niet in strijd met artikel 19 RVV heeft gehandeld. Wel kan de omstandigheid dat [geïntimeerde] zonder noodzaak een noodstop heeft gemaakt, indien bewezen, worden meegewogen in het kader van een beroep op eigen schuld (artikel 6:101 BW), hetgeen hierna aan de orde komt. Voor zover Allianz met de stelling dat [X] geen verwijt valt te maken betoogt dat de handelwijze van [X] niet aan haar valt toe te rekenen, faalt dit betoog eveneens. Het berust immers op de eigen keuze van de verkeersdeelnemer om bij een snelheid van 80 kilometer per uur een afstand van negen à tien meter aan te houden.
3.5.3.
Het vorenstaande voert tot de conclusie dat grief I niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
3.6.
Ook de grieven II en III, die opkomen tegen het passeren van het aanbod tot tegenbewijs en die berusten op de opvatting dat [X] wel degelijk voldoende afstand heeft gehouden, kunnen niet slagen. Niet in geschil is immers dat een kop-staartbotsing heeft plaatsgevonden en dat [X] reed met een snelheid van 80 kilometer per uur, terwijl [X] zelf als getuige heeft verklaard dat zij negen à tien meter achter [geïntimeerde] reed. Reeds op basis van deze vaststaande feiten komt het hof tot het oordeel dat [X] onvoldoende afstand heeft gehouden en heeft gehandeld in strijd met artikel 19 RVV, terwijl Allianz geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die nopen tot een ander oordeel. Voor tegenbewijs is daarom geen plaats.
3.7.
Grief IV betreft de vraag of het ongeval mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [geïntimeerde] kan worden toegerekend. De rechtbank heeft deze vraag na bewijslevering ontkennend beantwoord en geen eigen schuld van [geïntimeerde] aangenomen. De grief komt hiertegen op met het betoog dat [geïntimeerde] zonder noodzaak en/of onnodig krachtig heeft geremd om te voorkomen dat overstekende eendjes zouden worden overreden. Dat [geïntimeerde] ook moest remmen voor de grijze Golf doet hieraan niet af. [geïntimeerde] heeft bovendien een noodstop uitgevoerd zonder zich ervan te vergewissen dat hij dit met het oog op het achteropkomend verkeer veilig kon doen, aldus steeds Allianz.
3.7.1.
[geïntimeerde] heeft de stellingen van Allianz gemotiveerd betwist. Nu Allianz een beroep doet op de rechtsgevolgen van haar stellingen, ligt de bewijslast aan haar zijde. De rechtbank heeft Allianz reeds toegelaten tot het bewijs dat [geïntimeerde] eigen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval. In dat kader zijn onder meer schriftelijke verklaringen in het geding gebracht. Verder zijn [X] , [geïntimeerde] en [Y] , medewerker van de Afdeling speciale zaken & onderzoek van ITEB BV, een door Allianz ingeschakeld onderzoeksbureau, door de rechtbank als getuigen gehoord.
3.7.2.
Blijkens een door [Y] opgemaakt verslag van een gesprek met [X] d.d. 18 december 2009 heeft [X] onder meer verklaard:
‘(…) Ter plaatse is de N242 4-baans, gescheiden door een ongeveer 5 meter brede groenstrook. We hadden enige honderden meters daarvoor gestopt voor het rode verkeerslicht. Bij groen trokken we met zijn allen op en accelereerden allen tot ongeveer 80 km/u. Het was druk, we reden als het ware in kolonne. Voor en naast mij reden auto’s. We reden allemaal gelijkmatig, met voldoende tussenafstand.
Voor mij reed een donkere VW Transporter. Op een gegeven moment zie ik schuin voor mij een auto op de rechter rijstrook, uitwijken naar de linker rijstrook, hierbij voor de VW Transporter uitkomend. Deze auto reed met onverminderde snelheid, ik zag geen remlichten oplichten.
Het volgende moment zie ik in een flits voor mij een aantal eendjes midden op de weg lopen. Ze liepen op dat moment precies op de scheiding van de beide rijstroken. Ik realiseerde mij toen dat die uitwijkende auto, vermoedelijk is uitgeweken voor die eendjes. Het was die bestuurder dan ook gelukt die eendjes te ontwijken, want hij was ze al voorbij.
Het volgende moment, praktisch gelijktijdig, zie ik die VW Transporter voor mij een noodstop maken. Ik ging ook meteen vol in de rem, maar zag dat ik een aanrijking met die VW Transporter niet meer kon voorkomen. Ik keek nog of ik naar links of rechts zou uitwijken, maar het volgende moment zag, hoorde en voelde ik een harde klap. Ik was achterop die VW Transporter gebotst. (…)
Die bestuurder [van de VW Transporter – hof], naar mij later bekend is geworden, de heer [geïntimeerde] , vertelde mij vervolgens dat hij had gezien dat een schuin voor hem rijdende auto was uitgeweken voor overstekende eenden en dat hij vervolgens de keus had gemaakt te proberen een aanrijding met deze eendjes te voorkomen door een noodstop te maken. (…)’
3.7.3.
[X] heeft als getuige onder meer verklaard:
‘(…) Ik weet nog dat ik de automobilist die van de rechter naar de linker rijstrook ging zelf heb waargenomen. Het verwisselen van rijstrook heb ik niet als een vreemde manoeuvre ervaren. Het is dus niet zo dat ik alleen weet van het uitwijken omdat de heer [geïntimeerde] mij dat zou hebben gezegd. Nadat de auto van rechts naar links was gegaan, maakte de auto voor mij een noodstop en moest ik uit alle macht remmen. Ik dacht tijdsens het remmen: ik haal het niet. Instinctief beschermde ik mijn buik. Terwijl ik nog in mijn auto zat zag ik de eenden. Die eenden bevonden zich in de middenberm, dus aan mijn linker kant.
(…)
Ik heb altijd begrepen dat de heer [geïntimeerde] was gestopt voor de eendjes. In mijn systeem is opgeslagen dat hij heeft gezegd dat hij voor de eendjes was gestopt.
(…)
De heer [Y] heeft de verklaring [het gespreksverslag van [Y] – hof] opgesteld aan de hand van wat ik hem vertelde. U wijst mij op de passage waarin ik verklaar dat we allemaal gelijkmatig reden, met voldoende tussenafstand en vraagt mij wat in mijn ogen voldoende tussenafstand betekent. Ik rijd nooit dicht op auto’s. Op basis van mijn inschatting en uitgaande van drie strepen op de weg zal de afstand tussen mijn auto en het voertuig van de heer [geïntimeerde] 9 à 10 meter zijn geweest. De alinea in de brief , waarin staat dat de auto, die van de rechter rijstrook naar de linker rijstrook was uitgeweken met onverminderde snelheid reed en waarin ik verklaar dat ik geen remlichten zag oplichten, vind ik een onduidelijke alinea. Toen de auto voor de VW transporter ging rijden kon ik de auto niet meer waarnemen. Ik kan niet zeggen waar de desbetreffende passage precies op doelt. (…)
Ik weet nog dat de verzekeraar mij had verzocht een schriftelijke verklaring over te leggen van de heer [geïntimeerde] , waarin hij zou bevestigen dat hij [voor de overstekende eenden] had geremd. Het e-mailbericht van de heer [geïntimeerde] van 22 oktober 2009 vormde niet een dergelijke bevestiging. Daarop reageerde ik weer met de e-mail van 23 oktober 2009, waarin ik laat weten altijd begrepen te hebben dat de auto vanuit de rechter baan uitweek naar de linker baan om de overstekende eendjes te ontwijken, dat de heer [geïntimeerde] moest afremmen voor deze wagen, maar ook besloten had om voor de overstekende eendjes te remmen. U vraagt mij op grond waarvan ik dat zo heb begrepen. Ik kan u daarop slechts antwoorden dat er een auto uitweek naar links, dat er eenden op de weg liepen en dat de heer [geïntimeerde] om die redenen heeft geremd. (…)’
3.7.4.
[geïntimeerde] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
‘(…) U vraagt mij of ik zelf heb waargenomen wat de aanleiding was voor de grijze Golf om af te remmen. Dat is niet het geval. Er was veel onrust op de weg. Er werd geremd. De Golf ging van de rechter rijstrook naar de linker rijstrook. Daarop remde ik af op de motor, dat wil zeggen ik liet mijn gaspedaal los. Op dat moment remde de golf nog niet. Althans mij is dat niet opgevallen. Op het moment dat de Golf afremde, reed hij voor mij. Toen trapte ik ook het rempedaal in. Dit alles was een kwestie van tellen. Ik ging remmen omdat ik dacht straks zit ik op hem. Er was sprake van een stroom auto’s aan weerszijden, welke stroom net goed en wel op gang was gekomen en er was sprake van onrust aan de rechter zijde. Ik remde mee met de auto’s die voor mij afremden. De eenden zag ik pas toen ik bijna stil stond. De Golf voor mij was ook bijna tot stilstand gekomen. Hij rolde nog wat en gaf daarna weer gas. Ik was ook voornemens weer gas te tegen toen ik een zet kreeg aan de achterkant van de auto. (…) Ik herhaal dat ik de eenden pas zag toen ik bijna stil stond. Het was razend druk op de weg en dan is het heel onlogisch om voor eenden te remmen. Overal zaten auto’s. De eenden hebben geen rol gespeeld bij de beslissing om te remmen. (…) Na het ongeval heb ik absoluut niet tegen mevrouw [X] gezegd dat ik had geremd voor de eenden. Ik heb haar gezegd dat de eenden die op dat moment door de middenberm vlogen, uiteindelijk de oorzaak waren van alle narigheid. (…)’
3.7.5.
Niet in geschil is dat er kort voor het ongeval een VW Golf van de rechter rijstrook naar de linker rijstrook is uitgeweken, en daardoor kwam te rijden direct vóór de VW Transporter van [geïntimeerde] . Evenmin is in geschil dat er eenden overstaken op het moment dat er werd geremd. Wel strijden partijen over de vraag of [geïntimeerde] (mede) heeft geremd voor de overstekende eenden, dan wel of hij (uitsluitend) remde voor de VW Golf vóór hem. Allianz stelt dat [geïntimeerde] (mede) voor de eenden heeft geremd. Deze stelling steunt volgens Allianz op de getuigenverklaringen van [X] en [Y] , alsmede op het gespreksverslag dat [Y] heeft opgesteld.
De getuigenverklaring van [Y] kan niet tot het bewijs bijdragen. Alles wat [Y] heeft verklaard berust namelijk op hetgeen [X] en [geïntimeerde] hem hebben verteld; hij was zelf niet aanwezig bij het ongeval. [X] verklaart (als partijgetuige) dat zij altijd heeft begrepen dat [geïntimeerde] remde voor de overstekende eenden. Noch uit het gespreksverslag, noch uit haar getuigenverklaring blijkt dat zij zelf heeft waargenomen dat [geïntimeerde] remde voor de eenden. In de kern steunt de stelling van Allianz dat [geïntimeerde] (mede) voor de eenden heeft geremd alleen op hetgeen [X] van [geïntimeerde] na het ongeval heeft ‘begrepen’. [geïntimeerde] zelf weerspreekt als getuige echter de door [X] gehuldigde lezing. Hij is de enige die uit eigen waarneming kan verklaren waarom en hoe hij heeft geremd. Hij verklaart gedetailleerd hoe hij heeft geremd voor de VW Golf die vóór hem bijna tot stilstand was gekomen. Voorts verklaart [geïntimeerde] dat hij de eenden pas zag toen hij bijna stil stond.
Nu [X] noch [Y] uit eigen waarneming kunnen verklaren, terwijl de door hen gehuldigde lezing wel uit eigen waarneming door [geïntimeerde] wordt betwist, is het hof van oordeel dat niet is aangetoond dat [geïntimeerde] (mede) heeft geremd voor de overstekende eenden en aldus zonder noodzaak heeft geremd.
Het beroep van Allianz op artikel 6:101 BW steunt voorts op de stelling dat [geïntimeerde] harder dan noodzakelijk zou hebben geremd. Dit betoog vindt echter geen steun in de getuigenverklaringen. [geïntimeerde] heeft als getuige juist verklaard dat de auto voor hem bijna tot stilstand was gekomen. Het betoog dat [geïntimeerde] te hard heeft geremd, wordt dit daarom verworpen.
3.8.
Allianz heeft aangeboden om [X] , [geïntimeerde] en [Y] opnieuw als getuige te doen horen. Zij heeft echter niet aangegeven waarover zij anders of meer zouden kunnen verklaren dan zij in eerste aanleg reeds hebben gedaan. Het hof passeert daarom het bewijsaanbod.
3.9.
Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat Allianz niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast zodat ook grief IV faalt.
3.10.
De slotsom is dat de grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Allianz zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. ECLI:NL:GHAMS:2016:1720