Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 020725 niet aannemelijk dat achteropaanrijding is veroorzaakt door met lage snelheid wisselen van rijstrook en remmen; vordering afgewezen

RBNHO 020725 niet aannemelijk dat achteropaanrijding is veroorzaakt door met lage snelheid wisselen van rijstrook en remmen; vordering afgewezen

De zaak in het kort


[eiser] is op 21 september 2023 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Hij is achterop de auto van een verzekerde bij VCI (hierna: [verzekerde] ) gebotst. [eiser] heeft daardoor schade geleden. [eiser] stelt dat [verzekerde] het ongeval heeft veroorzaakt doordat zij bij het wisselen naar de rijstrook waarop [eiser] reed, geen richtingaanwijzer heeft gebruikt, met een lagere snelheid dan [eiser] voor [eiser] invoegde en direct heeft geremd. [eiser] heeft daardoor een ongeval niet kunnen voorkomen. [eiser] stelt dat VCI de schade die hij lijdt als gevolg van het ongeval dient te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals hij stelt. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] dan ook af.

2. Feiten

2.1.
Op 21 september 2023 heeft een verkeersongeval plaats gevonden waarbij [eiser] en een verzekerde van VCI ( [verzekerde] ) bij betrokken waren. De auto van [eiser] is daarbij tegen de achterzijde van de auto van [verzekerde] gebotst. De auto van [eiser] is in een slip geraakt en uiteindelijk tegen de vangrail tot stilstand gekomen. De airbags van de auto van [eiser] zijn open gegaan.

2.2.
[eiser] heeft VCI op 26 september 2023 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. VCI heeft geen aansprakelijkheid erkend.

2.3.
De heer [naam 1]1 (hierna: [naam 1] ) en de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) hebben een schriftelijke verklaring afgelegd. [naam 1] heeft deze verklaring op 19 oktober 2023 ondertekend.

2.4.
Er heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij naast [eiser] en [verzekerde] ook [naam 1] , [naam 2] en de heer [naam 3] zijn gehoord. Op tegenverzoek van VCI zijn ook de twee inzittenden van de auto van [verzekerde] en de heer [naam 4] door de rechter gehoord.

3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank
1. voor recht verklaart dat VCI aansprakelijk en schadeplichtig is voor de schade van [eiser] als gevolg van het ongeval op 21 september 2023,
2. VCI veroordeelt tot betaling van € 20.014,45,
3. VCI veroordeelt in de proceskosten,
4. VCI veroordeelt tot betaling van de schade ter hoogte van € 13.142,42 op grond van artikelen 6:95 en 6:96 van het Burgerlijk Wetboek.

3.2.
Ter onderbouwing van deze vorderingen stelt [eiser] dat [verzekerde] het ongeval op 21 september 2023 heeft veroorzaakt. [verzekerde] is namelijk zonder richting aan te geven voor [eiser] , met een lagere snelheid dan [eiser] , ingevoegd op de linker rijbaan en [verzekerde] heeft vervolgens geremd. [eiser] moest daardoor uitwijken, is door het gladde wegdek in de slip geraakt en heeft onder andere de auto van [verzekerde] geraakt. [eiser] is als gevolg van het ongeval gewond geraakt en zijn auto is total loss verklaard.

3.3.
VCI voert verweer. VCI stelt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen en dat [eiser] moet worden veroordeeld in de proceskosten.

VCI betwist dat het ongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van het handelen en/of nalaten [verzekerde] . VCI betwist voor de schade van [eiser] aansprakelijk te zijn.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
Op 21 september 2023 heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij [eiser] en [verzekerde] betrokken waren. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of VCI, als verzekeraar van [verzekerde] , aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval en daarom de schade van [eiser] moet vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat VCI niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en dus ook geen schadevergoeding aan [eiser] hoeft te betalen. Hoe de rechtbank tot dit oordeel komt, legt de rechtbank in de volgende overwegingen uit.

4.2.
In deze zaak staat vast dat [eiser] tegen de achterzijde van de auto van [verzekerde] is gebotst. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rusten op [eiser] de stelplicht en bewijslast van zijn stelling dat [verzekerde] schuld heeft aan de botsing.

Bij de beoordeling van de vordering van [eiser] houdt de rechtbank rekening met artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV). Op grond van dat artikel moet een bestuurder van een voertuig in staat zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Het feit dat [eiser] achterop de auto van [verzekerde] is gebotst, vormt een serieuze aanwijzing dat [eiser] niet voldoende afstand heeft gehouden en daardoor in strijd met artikel 19 RVV heeft gehandeld.2

4.3.
[eiser] stelt dat [verzekerde] desondanks schuld heeft aan het ongeval. Dit omdat [verzekerde] bij het wisselen van de rijstrook de verkeersregels bij het wisselen van een rijstrook niet in acht heeft genomen. Zij is namelijk zonder richting aan te geven met een lagere snelheid dan [eiser] ingevoegd op de linker rijbaan waarna zij direct is gaan remmen. [eiser] moest uitwijken voor [verzekerde] , is door het gladde wegdek in de slip geraakt en heeft (onder andere) de auto van [verzekerde] geraakt.

Vooruitlopend op deze procedure zijn naast [eiser] , zeven getuigen gehoord. Drie van de getuigen hebben een verklaring afgelegd die vergelijkbaar is met de verklaring van [eiser] . Twee van deze verklaringen, die van [naam 1] en [naam 3] , acht de rechtbank ongeloofwaardig en kunnen dan ook niet gebruikt worden ter onderbouwing van de stelling van [eiser] dat het ongeval is veroorzaakt door het handelen van [verzekerde] .

4.4.
[naam 1] heeft op een schriftelijke verklaring die hij heeft afgegeven aan de DAS rechtsbijstand op de vraag “Bestaat er een relatie (familie, kennis, vriend, collega etc) tussen u en de betroken partijen? Zo ja welke?” geantwoord “Nee!”. Dit formulier is op 19 oktober 2023 ondertekend.

In het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor dat op 22 april 2024 op de rechtbank heeft plaatsgevonden, is het volgende opgenomen “U houdt mij voor dat in het formulier in deze verklaring ook gevraagd is of ik een relatie had met betrokkene en dat daar nee is geantwoord.

Ik heb op het getuigenverklaring formulier van de Spuistraat wel ingevuld dat ik een collega was. Ik weet niet waarom ik hier nee heb gezegd.”

[naam 1] heeft dus op het formulier van de DAS uitdrukkelijk ontkend dat hij een collega was van [eiser] . Om deze verklaring kracht bij te zetten heeft hij achter deze ontkenning een uitroepteken geplaatst. Desgevraagd heeft [naam 1] hierop geen enkele toelichting kunnen geven. De rechtbank acht dit zodanig onbegrijpelijk dat de verklaring van [naam 1] door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde wordt geschoven.

4.5.
In de conclusie van antwoord heeft VCI gewezen op tegenstrijdigheden tussen de verklaring van [naam 3] en die van [eiser] en [naam 1] . VCI wijst erop dat [naam 3] heeft verklaard dat hij kort achter de Volvo reed op de middelste rijbaan en door [eiser] werd ingehaald op de linkerbaan. Dit wijkt af van de verklaring van [eiser] . [eiser] stelt namelijk dat vlak nadat hij naar de linkerrijstrook is gegaan, [verzekerde] ook naar links ging. VCI wijst ook op het feit dat het schadebeeld aan de auto van [verzekerde] volgens [naam 3] afwijkt van de verklaringen van de andere getuigen en het schadebeeld. Ook de verklaring van [naam 3] dat hij [eiser] heeft zien uitstappen kan volgens VCI niet juist zijn omdat – volgens de verklaringen van [eiser] en [naam 1] – [naam 1] [eiser] moest helpen met uitstappen omdat [eiser] in shock zou zijn. Volgens [eiser] en [naam 1] zelf raakte [eiser] eerst [verzekerde] op de linkerbaan; remde toen hard; raakte toen in een slip; botste toen tegen de vangrail, en moest daarop door [naam 1] uit de auto worden gehaald. Desondanks zou [naam 3] – die naar eigen zeggen ongeveer 7 of 8 meter achter de Volvo reed, [eiser] hebben zien uitstappen toen hij “langs het ongeluk reed”. Dit is natuurkundig onmogelijk, omdat het hele ongeval – als hij 7 of 8 meter achter de Volvo reed – achter [naam 3] moet zijn gebeurd. Vanwege deze tegenstrijdigheden acht VCI de verklaring van [naam 3] niet geloofwaardig. [eiser] heeft op de weren van VCI niet gereageerd. De rechtbank deelt de mening van VCI dat de verklaring van [naam 3] op grond van deze onbestreden punten ongeloofwaardig is.

4.6.
Naast [eiser] heeft ook [naam 2] verklaard dat [verzekerde] van rijstrook wisselde. Volgens [naam 2] deed [verzekerde] dat op hetzelfde moment als [eiser] waarbij [verzekerde] vele malen zachter reed dan [eiser] . Tegenover deze verklaringen van [eiser] en [naam 2] staan de verklaringen van [verzekerde] en haar inzittenden. Volgens deze drie verklaringen is [verzekerde] niet naar links gegaan, maar reed zij op de middenbaan en wilde zij juist naar de rechterbaan gaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van [naam 2] meer gewicht te hechten dan aan de verklaringen van [verzekerde] en haar inzittenden. In het bijzonder omdat door VCI onbetwist is gesteld dat [verzekerde] op weg was naar het Hyatt Airport Hotel in Hoofddorp om de inzittenden in haar auto af te zetten en daarvoor juist rechtsaf moest slaan. Er was voor [verzekerde] dus geen reden om van de middelste rijstrook te wisselen naar de linkerrijstrook. Dat [verzekerde] wel naar de linkerrijstrook zou hebben gewisseld, wordt dan ook door VCI betwist.

4.7.
Daarbij komt de verklaring van de heer [naam 4] . Ten tijde van het ongeval reed hij in een kampeerbus op dezelfde weg in dezelfde richting. [naam 4] heeft het ongeval niet zien gebeuren, maar heeft wel een verklaring afgelegd over het rijgedrag van [eiser] (en een andere auto) voorafgaand aan het ongeval. [naam 4] heeft onder andere verklaard: “Ik zag in mijn spiegels twee auto’s met hoge snelheid aankomen. (…) Ze haalden auto’s links en rechts in. Ze slalomde door het verkeer heen (…). Ik weet nog dat ik tegen mijn vrouw zei: moet je nou kijken wat een idioten. Voor mij ging het spel van de twee auto’s verder. Het leek alsof ze een beetje aan het racen waren. En de snelheid waarmee dat gebeurde was exorbitant, Ik zou zeggen 180 kilometer per uur maar zeker harder dan 150 kilometer per uur.”

In de conclusie van antwoord concludeert VCI dat [eiser] voorafgaand aan het ongeval (meerdere) (geschreven en /of ongeschreven) verkeersnorm(en) heeft geschonden, althans gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond, waardoor het ongeval heeft kunnen ontstaan. Dit verweer, gebaseerd op de verklaring van [naam 4] , is door [eiser] niet betwist. [eiser] heeft ook de inhoud van de verklaring van [naam 4] over zijn rijgedrag voorafgaand aan het ongeval niet betwist. Hij heeft over deze verklaring enkel gesteld dat [naam 4] het ongeval niet heeft zien gebeuren en daarom niet als ooggetuige kan worden beschouwd. Dit wringt. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [naam 4] .

4.8.
Op basis van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals hij stelt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat VCI niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de gevolgen van het ongeval. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.

4.9.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VCI worden begroot op:

- griffierecht € 2.889,00

- salaris advocaat € 1.572,00 (2 punten × € 786,00)

- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 4.639,00

4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

1 Deze verklaringen zijn gevoegd bij een brief van DAS rechtsbijstand van 25 oktober 2023 die de behandeling van de zaak namens [eiser] eerst op zich heeft genomen. Op de verklaring van [naam 1] staat “Mevrouw S. [naam 1]”. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verzekerd dat [naam 1] een man is.

2 Zie in dit verband ook ECLI:NL:PHR:2010:BK7672. ECLI:NL:RBNHO:2025:7315