Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 180625 tot stilstand remmen vanwege eenden op 80 km/u weg; achterste auto hield onvoldoende afstand; geen eigen schuld voorste auto

RBOBR 180625 tot stilstand remmen vanwege eenden op 80 km/u weg; achterste auto hield onvoldoende afstand; geen eigen schuld voorste auto

2Het geschil in het kort

2.1.

Op 30 maart 2022 is [eiser] met zijn auto in een kop-staartbotsing terecht gekomen. [eiser] reed buiten de bebouwde kom op een 80 km-weg en remde op enig moment voor (wat later bleek) overstekende eenden. Kort nadat [eiser] zijn auto volledig tot stilstand heeft gebracht, is hij aangereden door de achterliggende auto, die werd bestuurd door de heer [A] (hierna: [A] ). [A] is een verzekerde van Achmea. Volgens [eiser] hield [A] onvoldoende afstand, maar Achmea heeft dat betwist.

Aan de orde is de vraag of Achmea aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden.

2.2.

De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en zal de daarmee samenhangende verklaring voor recht toewijzen. Voor wat betreft (de hoogte van) de schade worden partijen naar de schadestaatprocedure verwezen.

De rechtbank licht hierna toe, hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

3De vordering en de standpunten van partijen

3.1.

[eiser] vordert:

  1. te verklaren voor recht dat Achmea jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het ongeval op 30 maart 2022,

  2. veroordeling van Achmea om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 13.414,31 als voorschot op de schadevergoeding,

  3. veroordeling van Achmea om aan [eiser] te betalen de door hem geleden en nog te lijden letselschade als gevolg van het ongeval, nader op te maken bij staat,

met veroordeling van Achmea in de kosten van deze procedure.

3.2.

[eiser] legt aan deze vorderingen – kort samengevat – het volgende ten grondslag.

Op 30 maart 2022 is [eiser] betrokken geraakt bij een kop-staartbotsing. [eiser] reed voorafgaand aan de aanrijding 60 km/h op een 80 km-weg. Ter plekke was de adviessnelheid 60 km/h. Toen [eiser] voor hem op de weg iets zag bewegen, heeft hij pulserend/pompend en beheerst geremd, waarna hij van achteren werd aangereden door [A] . Er was voor [eiser] een verkeersnoodzaak om te remmen. Achteraf bleek dat het ging om overstekende eenden.

[A] reed voorafgaand aan de botsing 80 km/h. Hij heeft zich dus niet aangepast aan de adviessnelheid en is door zijn hogere snelheid niet in staat geweest om adequaat te kunnen reageren. Hij heeft niet op tijd kunnen remmen of uitwijken. [A] is binnen 3 seconden nadat [eiser] was begonnen met remmen en 1 seconde nadat [eiser] volledig tot stilstand is gekomen, op de auto van [eiser] gebotst. Hieruit blijkt dat [A] een te korte volgafstand tot [eiser] heeft aangehouden.

[eiser] ondervindt als gevolg van het ongeval een scala aan lichamelijke klachten en beperkingen. De materiële schade van [eiser] bedraagt in ieder geval € 13.414,31

3.3.

Achmea voert, kort samengevat, het volgende als verweer aan.

Achmea is niet aansprakelijk. [eiser] is zelf verantwoordelijk voor de botsing. [A] hield zich aan de maximumsnelheid van 80 km/h en heeft zich aangepast aan de snelheid van [eiser] . De auto van [A] beschikt namelijk over adaptive cruise control en dat systeem heeft geen waarschuwing gegeven dat [A] te dicht op de auto van [eiser] reed. De adaptive cruise control zorgde er bovendien voor dat [A] steeds voldoende afstand hield tot de auto van [eiser] . Het is [eiser] die een gevaarlijke situatie heeft veroorzaakt. Hij heeft niet pulserend geremd, maar een noodstop gemaakt die [A] niet hoefde te verwachten. Er was geen verkeersnoodzaak voor de noodstop.

Verder is er sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser] (6:101 BW). Hij maakte namelijk een plotselinge noodstop zonder verkeersnoodzaak. 80% van de schade moet daarom volgens Achmea voor rekening van [eiser] blijven.

Ten slotte betwist Achmea de verschillende door [eiser] gestelde concrete schadeposten, waarvoor [eiser] een voorschot vordert.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

Het juridische kader

4.1.

De kern van het verwijt dat [eiser] aan [A] maakt, is dat hij in de gegeven omstandigheden te hard reed en te weinig afstand heeft gehouden tot de auto van [eiser] .

De rechtbank stelt hierbij voorop, dat op [eiser] de bewijslast rust van zijn stelling dat [A] op deze onzorgvuldige wijze aan het verkeer heeft deelgenomen en daardoor tegen de auto van [eiser] is gebotst. De enkele omstandigheid dat [A] achterop de auto van Achmea is gebotst, rechtvaardigt geen uitzondering op deze hoofdregel van bewijslastverdeling. Dit is vaste rechtspraak bij kop-staartbotsingen1.

Volgens diezelfde vaste rechtspraak biedt het enkele feit dat de achterste auto op de voorste auto is gebotst, onvoldoende basis om de bestuurder van de voorste auto voorshands geslaagd te achten in het bewijs dat de bestuurder van de achterste auto een aan hem toerekenbare verkeersfout heeft gemaakt. Het enkele feit dat [A] met zijn auto op die van [eiser] is gebotst, is dus onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [A] op onzorgvuldige wijze aan het verkeer heeft deelgenomen.

4.2.

Een relevante verkeersnorm in deze zaak is artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV), waarin is bepaald dat een bestuurder in staat moet zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.

De aansprakelijkheid van [A] /Achmea

4.3.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] op onzorgvuldige wijze aan het verkeer deelgenomen, waardoor hij tegen de auto van [eiser] is gebotst. Naast het vaststaande feit dat [A] achterop de auto van [eiser] is gereden, is daarbij het volgende van belang.

4.4.

De aanrijding tussen [eiser] en [A] vond op 30 maart 2022 rond 20:52 uur plaats op een weggedeelte buiten de bebouwde kom van Volkel, waar een snelheid van 80 km/h is toegestaan, maar waar een adviessnelheid geldt van 60 km/h. Tot het moment waarop [eiser] is gaan remmen, reden beide bestuurders op dat weggedeelte zonder een bijzondere verrichting uit te voeren (zoals optrekken vanuit stilstand of sterk afremmen om af te slaan). Verder neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [eiser] voorafgaand aan het moment dat hij zijn rem-actie inzette, 60 km/h reed. De auto van [eiser] was voorzien van een camera, die naar voren filmde. Aan de hand van de filmbeelden – met daarop geregistreerd de tijd in uren, minuten en seconden – heeft [eiser] deze snelheid berekend. Daarbij heeft hij de reflectorpaaltjes naast de weg gebruikt als referentiepunten voor de afgelegde afstand (vgl. zijn productie 6 bij de dagvaarding). De rechtbank kan die berekening volgen en Achmea heeft daar onvoldoende tegenin gebracht. Achmea stelt zich alleen op het standpunt dat een deskundige de filmbeelden moet beoordelen, maar heeft de gegevens waarmee [eiser] heeft gerekend en de daaruit getrokken conclusie met betrekking tot zijn snelheid niet, althans niet gemotiveerd betwist.

Tussen partijen is niet in geschil dat [A] tot kort voor de aanrijding 80 km/h reed.

Hieruit volgt dat [A] voorafgaand aan de aanrijding significant harder reed dan [eiser] en dus op hem inliep.

4.5.

Van belang is verder dat Achmea niet heeft gesteld dat [eiser] niet mocht remmen omdat [A] al dicht op de auto van [eiser] reed. Integendeel, Achmea stelt juist dat [A] steeds voldoende afstand tot [eiser] heeft gehouden. Daarvan uitgaande geldt dan voor [eiser] dat hij kort voor zijn rem-actie (via zijn zij- of achteruitkijkspiegel) niet de auto van [A] zodanig kort achter zich heeft zien rijden, dat hij om die reden van zijn rem-actie had moeten afzien.

Dat neemt echter niet weg dat [eiser] voor zijn rijgedrag wel rekening moest houden met zijn (mogelijke) achterliggers die wat verder achter hem reden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] dat in de gegeven omstandigheden echter voldoende gedaan. De rechtbank gaat er hierbij wel van uit dat [eiser] ineens hard is gaan remmen in verband met de overstekende eenden. Dat [eiser] pulserend heeft geremd, zoals hij stelt, volgt niet uit filmbeelden die hij in het geding heeft gebracht. Uit die filmbeelden kan wel worden opgemaakt dat [eiser] vanaf het moment dat hij is gaan remmen tot het moment waarop zijn auto tot stilstand komt, nog enkele meters heeft afgelegd.

4.6.

Voor [A] geldt de norm dat hij zijn auto tot stilstand moet kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg waarop hij rijdt kan overzien. Daarbij moet [A] rekening houden met de omstandigheden ter plaatse. Concreet wijst de rechtbank er in dit geval op dat de adviessnelheid op het betreffende weggedeelte 60 km/h bedraagt, dat er ter hoogte van de bots-locatie een bocht naar rechts in de weg zit, dat er kort voor de bots-locatie een afslag naar links is, dat er rechts naast de rijbaan waar partijen op reden een (vrij liggend) fietspad loopt en dat het ten tijde van de aanrijding al donker was. De aanrijding vond bovendien plaats buiten de bebouwde komt in een landelijke omgeving met akkers aan beide kanten van de weg. [A] had ook niet volledig zicht op wat zijn voorligger [eiser] kon zien. Het was immers al donker, dus [A] was voor zijn zicht grotendeels afhankelijk van zijn eigen koplampen en de straatverlichting.

Verder moest [A] er als bestuurder ook rekening mee houden dat een voorganger plotseling zou kunnen remmen en zelfs op de rijbaan zou stoppen voor overstekend verkeer (fietsers, voetgangers) of overstekende dieren. Van algemene bekendheid is dat een evenement als dit zich kan voordoen en dat dit op een weg als die waar de aanrijding op heeft plaatsgevonden niet zodanig uitzonderlijk is, dat [A] daar bij zijn rijgedrag geen rekening mee hoefde te houden.

Tegen deze achtergrond en gelet op het feit dat [A] achterop de auto van [eiser] is gebotst, concludeert de rechtbank dat [A] in de gegeven omstandigheden onvoldoende afstand tot [eiser] heeft gehouden.

4.7.

De rechtbank gaat hierbij voorbij aan de stelling van Achmea dat [A] (ook in het geval sprake is van een snelheidsverschil tussen de auto’s van [eiser] en [A] ) steeds voldoende afstand hield tot de auto [eiser] , omdat de auto van [A] is uitgerust met adaptive cruise control. Het is voor de rechtbank onduidelijk gebleven in hoeverre dat systeem was ingeschakeld en hoe dat systeem precies werkt. In de regel is de hoofdfunctie van adaptive cruise control dat de auto met een constante, door de bestuurder ingeschakelde snelheid blijft rijden op een door de bestuurder ingestelde afstand tot zijn voorligger. Dat vereist dat de bestuurder na het starten van de auto een fysieke handeling verricht om de cruise control op de gewenste snelheid in te stellen. Dat [A] dat heeft gedaan en zo ja, op welke snelheid en afstand, maakt Achmea niet duidelijk. Achmea lijkt ervan uit te gaan dat het systeem automatisch inschakelt als de auto wordt gestart. Dat behoeft echter een nadere uitleg van het systeem in de auto van [A] , die Achmea niet heeft gegeven. De enkele suggestie van Achmea dat het “zou kunnen zijn dat” het adaptive-gedeelte van het systeem alleen de afstand tot een voorganger in de gaten houdt en niet zozeer de snelheid, acht de rechtbank onvoldoende.

4.8.

Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat [A] in dit geval door niet tijdig tot stilstand te kunnen komen niet heeft voldaan aan de norm van artikel 19 RVV. Daarmee heeft [A] onzorgvuldig jegens [eiser] gehandeld, wat ertoe leidt dat Achmea aansprakelijk is voor de schade van [eiser] als gevolg van de aanrijding. De op dit punt gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar.

Het beroep van Achmea op eigen schuld

Het beroep op eigen schuld

4.9.

Volgens Achmea is er sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser] , omdat hij zonder dat sprake was van een verkeersnoodzaak een plotselinge noodstop heeft gemaakt, die [A] niet hoefde te verwachten. [eiser] heeft daarmee een groot aandeel in het ontstaan van de kop-staartbotsing.

4.10.

De rechtbank verwerpt het beroep van Achmea op eigen schuld. Weliswaar was er strikt genomen voor [eiser] geen directe verkeersnoodzaak om te gaan remmen, maar het is aan de andere kant niet verboden om te remmen voor overstekende dieren. Overigens is [eiser] zijn rem-actie niet bewust gestart in verband met overstekende eenden, maar uit een reflex omdat hij iets in het zicht van zijn koplampen zag bewegen, kort voor hem op de weg. [eiser] remde dus voor een onduidelijke, potentieel gevaarlijke verkeerssituatie. Pas na het inzetten van de rem-actie werd het voor [eiser] duidelijk dat het om overstekende eenden ging. Achmea heeft niet gesteld dat het voor [eiser] al meteen duidelijk was of had moeten zijn dat het om overstekende eenden ging.

Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden niet worden geconcludeerd, dat de schade mede is ontstaan als gevolg van omstandigheden die aan [eiser] kunnen worden toegerekend.

Dit verweer van Achmea faalt; Achmea is volledig aansprakelijk voor de schade van [eiser] als gevolg van het ongeval.

De schadevergoeding

4.11.

[eiser] vordert een voorschot van € 13.414,31 op de door hem geleden materiële schade. Het gaat hierbij om de volgende posten:

  • -

    materiële schade auto € 9.585,73

  • -

    expertisekosten € 85,00

  • -

    bergings-/stallingskosten € 532,48

  • -

    buitengerechtelijke kosten € 3.210,74

4.12.

Achmea brengt als verweer hiertegen het volgende naar voren.

De door [eiser] gestelde schade aan de auto komt overeen met de geschatte reparatiekosten van de auto. Volgens de eigen stellingen van [eiser] is de auto echter total loss verklaard. De dagwaarde van de auto is dan dus lager dan de reparatiekosten. Wat precies de dagwaarde van de auto van [eiser] was op de dag van de aanrijding heeft [eiser] niet onderbouwd.

Verder heeft Achmea betwist dat de gestelde bergings- en stallingskosten redelijk zijn. [eiser] licht niet toe waarom het redelijk is dat de auto twaalf dagen bij de berger heeft moeten staan en dat Achmea die kosten moet vergoeden. Dat geldt ook voor de expertisekosten. Daarbij valt bovendien op dat de declaratie van de expertisekosten niet op naam van [eiser] staat.

Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten merkt Achmea op dat de daaraan ten grondslag liggende declaratie van de advocaat van [eiser] niet alleen ziet op buitengerechtelijke werkzaamheden. Er zijn volgens de declaratie ook kosten in rekening gebracht onder de noemer “opstellen processtuk dagvaarding”.

4.13.

De rechtbank overweegt als volgt.

Afgezet tegen het verweer van Achmea heeft [eiser] zijn concrete schadeposten vooralsnog onvoldoende toegelicht en onderbouwd. De rechtbank ziet ook onvoldoende grond om die kostenposten in deze procedure al te begroten. Nu wel voldoende aannemelijk is dat [eiser] als gevolg van de aanrijding enige materiële en immateriële schade heeft geleden, zal de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure worden toegewezen. De vier schadeposten waarvoor [eiser] een voorschot vordert, kunnen in de schadestaatprocedure worden meegenomen en daar verder worden beoordeeld.

De proceskosten

4.14.

Achmea is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal Achmea niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten. De proceskosten van [eiser] worden begroot op: (etc. red. LSA LM)

1Zie onder meer HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1065, gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 5 december 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5463 en gerechtshof Amsterdam 26 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1720.

 

Rechtbank Oost-Brabant 18 juni 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:3871