RBZWB 040124 KG afwijzing vordering bij kettingbotsing; doordrukken onvoldoende duidelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 040124 KG afwijzing vordering bij kettingbotsing; doordrukken onvoldoende duidelijk
- eiser had obv 6 WAM verzekeraar aan kunnen spreken; normaal gesproken treedt één van de betrokken verzekeraars op als regelend verzekeraar
2De feiten
2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
- -
Op 17 juli 2023 heeft er een ongeval plaatsgevonden op de Napoleonsweg Zuid (N273) te Grathem.
- -
Volgens het proces-verbaal van de politie waren bij dit ongeval betrokken: [eiser] , [naam 1] (een werknemer van [gedaagde]), [naam 2] en [naam 3] . Ten aanzien van de toedracht en de schade is het volgende opgenomen in het proces-verbaal:
“ Toedracht
Kop-staart aanrijding met 4 betrokkenen.
Veroorzaker be.1 [naam 1] reed in een bestelbus merk Iveco vvk [kenteken 1] met aanhangwagen vvk [kenteken 2] over de Napoleonsweg Zuid (N273) te Grathem, k.u.d.r.v. de A2 en g.i.d.r.v. Grathem. Voor hem in dezelfde richting reden respectievelijk be. 2 [naam 2] in een personenauto merk Tesla vvk [kenteken 3] (B), betrokkene 3 [eiser] in een paardenwagen merk HVM vvk [kenteken 4] (B) met paardentrailer vvk [kenteken 5] (B) en betrokkene 4 [naam 3] in een personenauto merk Nissan vvk [kenteken 6] . Be. 1 zag te laat dat het verkeer voor hem afremde in de file ivm de verkeerslichten thv Grathem. Be. 1 was niet in staat zijn voertuig combinatie tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg was te overzien en waarover deze vrij was. Be. 1 botste hierdoor tegen de achterzijde van be. 2 [naam 2] . Be. 2 schoot door de klap van de aanrijding naar voren en botste met de voorzijde tegen de achterzijde van be. 3 [eiser] . Be. 3 schoot door de klap van de aanrijding ook naar voren en botste met de voorzijde tegen de achterzijde van be. 4 [naam 3] . De betrokkenen 2, 3, en 4 reden langzaam in file ivm de in werking zijnde verkeerslichten bij de kruising N-273 met de Brugstraat in Grathem. Ivm afsluiting van de tunnel bij Roermond was het druk met verkeer op de N-273. (Voor be. 1 geldt art. 19 RVV 1990)
Be. 3 [eiser] had wervelklachten en werd middels ambulance naar het ziekenhuis in Venlo gebracht voor nader onderzoek.
Be. 1 [naam 1] had geen rijbewijs categorie BE die hij nodig had voor de combinatie die hij bestuurde. [naam 1] kreeg hiervoor als verdachte een MEOS proces-verbaal.
Alle betrokkenen werden onderworpen aan een selectieve alcoholtest met als resultaat P-indicaties.
Schade:
o Voertuig be 1: voorzijde zwaar gedeukt en koelvloeistof lekkage
o Voertuig be.2: zowel achter- als voorzijde zwaar gedeukt
o Voertuig be.3: schade achterzijde paardentrailer en schade voorzijde paardenwagen
o Voertuig be.4: lichte schade achterzijde (…)”
- -
Bij brief d.d. 2 november 2023 bericht KBC, de verzekeraar van [naam 2] , aan de advocaat van [eiser] het volgende: “Wij kunnen echter geen aansprakelijkheid erkennen. Het voertuig van onze verzekerde werd achteraan aangereden door het voertuig met nummerplaat [kenteken 1] . Dit voertuig is verzekerde bij ASR Schadeverzekeringen NV. Doordat dit voertuig achterop reed, werd het voertuig van onze verzekerde doorgeduwd op het voertuig van uw verzekerde. Onze verzekerde is echter niet aansprakelijk voor het ongeval. Gelieve u tot ASR Schadeverzekeringen te wenden.”
- -
Bij e-mailbericht d.d. 2 november 2023 bericht de advocaat van [eiser] het volgende aan ASR, de verzekeraar van [gedaagde]: “In bovengemelde kwestie zend ik u bijgaand de aansprakelijkstelling zoals ik deze naar uw verzekerde [gedaagde] b.v. zond. Daarnaast zend ik u het proces-verbaal alsook en bericht van verzekeraar KBC waaruit blijkt dat ik mij tot u dien te wenden ten aanzien van de afwikkeling van de schade. Voor de goede orde: mijn client werd van achteren aangereden door de heer [naam 2] , die op zijn beurt werd aanreden door een werknemer van uw verzekerde. Ik hoop op een spoedige afwikkeling van de schade wegens een aanstaand kort geding op 9 november a.s. dat ik namens mijn client tegen uw verzekerde heb aangespannen.”
- -
Bij e-mailbericht d.d. 30 november 2023 bericht ASR, de verzekeraar van [gedaagde], aan de advocaat van [eiser] : “In eerste plaats, bijgevoegd het ontvangen SAF van de bestuurder ( [naam 1] ) van onze verzekerde, deze geeft alleen aan op zijn voorganger ( [naam 2] ) te zijn gebotst. Tevens wijzen wij u op de bijgevoegde verklaring van de bijrijder, die zelfs ook meegeeft dat de voorganger ( [naam 2] ) van onze verzekerde zelf op zijn voorganger (uw client) is gebotst.
Derhalve “doordrukken”(dus dat onze verzekerre achterop zijn voorganger [naam 2] is gebotst en deze [naam 2] heeft doorgedrukt op uw client) zoals door u gesteld wordt niet door onze verzekerde en zijn bijrijder bevevestigd. U heeft hiernaast ook geen onderbouwend en overtuigend bewijs geleverd waaruit het “doordrukken” van onze verzekerde zou blijken.
Het bekende en overgelegde politierapport (zover bekend volgt er geen uitvoerig proces verbaal eventueel aangevuld met een VOA) geeft slecht alleen een achteraf samengestelde toedrachtsomschrijving van de verbalisant(en) weer, die het ongeval (uiteraard) niet zelf hebben waargenomen. Ook is niet duidelijk geworden op grond van welke onderliggende/inhoudelijke/afzonderlijke verklaringen van betrokken partijen deze toedrachtsomschrijving is opgesteld, die verklaringen zijn niet aangeleverd/verstrekt door de politie. Aan de inhoud van alleen het politierapport kan dan ook geen (overtuigende) bewijskracht worden toebedeeld met bettrekking tot de beoordeling van de aansprakelijkheid. Alleen de betrokkenheid van de in het politierapport genoemde partijen is (met dit politierapport) aangetoond.
Verklaringen/SAF’s van partij [naam 2] (via de Belgische verzekeraar KBC) en partij [naam 3] (via AON) hebben wij (nog) niet ontvangen. Telefonisch heeft u op 29-11 jl. nog meegegeven dat uw client niet weet hoeveel botsingsschokken deze aan de achterzijde van zijn voertuig heeft gevoeld. (…) Op grond van de thans verstrekte gegeven is niet met overtuigend bewijs aangetoond dat onze verzekerde aansprakelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van het ongeval met uw client. Derhalve kunnen wij de schade van uw client thans niet in behandeling nemen.”
- Bij e-mailbericht d.d. 1 december 2023 bericht ASR, de verzekeraar van [gedaagde], aan de advocaat van [eiser] : “Refererend aan bovengenoemde kwestie en als vervolg/aanvulling op het ASR bericht van 30-11 jl.
Bijgevoegd een nog via onze gevolmachtigde ( [verzekeringskantoor] ) ontvangen brief van KBC met een door partijen (onze verzekerde en [naam 2] ) ondertekend SAF. Hieruit blijkt dat KBC namens [naam 2] alleen spreekt van een achterop aanrijding door onze verzekerde bij (de al stilstaande) [naam 2] , dit is ook alleen door onze verzekerde bevestigd. Hierbij is ook alleen schade aan de voorzijde van het voertuig van onze verzekerde en schade aan de achterzijde van het voertuig bij [naam 2] ontstaan. Er wordt hier door [naam 2] , onze verzekerde en/of KBC hier helemaal niet gesproken over een “doordruksituatie”. Sterker nog, het voertuig van [naam 2] stond al stil (als gevolg van de eerdere zelfstandige achteropbotsing bij uw client…hetgeen ook door de bijrijder van onze verzekerde is verklaard).
Op grond van de thans beschikbare gegevens handhaven wij onze zienswijze, zoals eerder/laatst verwoord. (…)”
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] B.V. tot betaling van een voorschot € 35.000,00.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Hij stelt dat de werknemer [naam 1] , door artikel 19 RVV 1990 niet na te komen, heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht en dat er sprake is van een causaal verband tussen de door [eiser] geleden schade en het onrechtmatig handelen van de werknemer, zodat sprake is van een onrechtmatige daad die jegens [eiser] is gepleegd. Werknemer reed onder werktijd rond in een bestelbus behorende aan gedaagde. Met deze bestelbus is de werknemer achterop de Tesla van de heer [naam 2] gebotst als gevolg waarvan de heer [naam 2] tegen de trailer van [eiser] aanreed. [eiser] heeft ernstige whiplashklachten opgelopen ten gevolge van het onrechtmatig handelen van werknemer waardoor hij niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren. [eiser] vordert een voorschot op een vergoeding van deze schade op grond van artikel 6:170 BW.
3.3.
[gedaagde] betwist – kort gezegd – dat er sprake is van een onrechtmatige daad die aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Tevens wordt de gestelde schade betwist. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
Nagekomen producties
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van 9 november 2023 is door partijen gezamenlijk verzocht om de procedure aan te houden om ASR, de verzekeraar van [gedaagde], om een reactie te vragen. Beide partijen hebben vervolgens de voorzieningenrechter gevraagd om vonnis te wijzen. De advocaat van [gedaagde] heeft bij dit verzoek twee producties overgelegd, zijnde de correspondentie die heeft plaatsgevonden tussen ASR en de advocaat van [eiser] . De advocaat van [eiser] maakt bezwaar tegen indiening van deze producties en verzoekt deze stukken niet mee te nemen in de beoordeling. Voorts stelt zij dat zij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om deze producties met haar client te bespreken. Tot slot brengt zij naar voren dat zij van mening is dat de advocaat van [gedaagde] handelt in strijd met de gedragsregels, zodat zij hierover een dekenstandpunt wenst te vernemen en om die reden verzoekt om aanhouding van de zaak.
4.2.
De voorzieningenrechter laat de door [gedaagde] na de mondelinge behandeling ingediende producties toe en overweegt daartoe als volgt. De zaak is na de mondelinge behandeling van 9 november 2023 aangehouden, omdat beide partijen graag ASR, de verzekeraar van [gedaagde], bij de zaak wensten te betrekken. De reactie van ASR, verwoord in de correspondentie die als twee producties zijn overgelegd door [gedaagde], acht de voorzieningenrechter dan ook relevant voor (de voortgang van) onderhavige zaak. Hoor en wederhoor is toegepast nu de advocaat van [eiser] op 5 december 2023 de gelegenheid is geboden om te reageren op de producties, van welke gelegenheid zij geen gebruik heeft gemaakt, anders dan door bij emailbericht d.d. 7 december 2023 aan te geven dat zij zich verzet tegen toelating van deze stukken. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het onwaarschijnlijk dat de advocaat van [eiser] geen gelegenheid heeft gehad om deze stukken met haar cliënt te bespreken, nu de betreffende brieven van ASR dateren van 30 november 2023 en 1 december 2023 en beiden brieven juist (enkel) rechtstreeks aan haar gericht zijn, waardoor deze brieven al op die data bij haar bekend waren. Deze brieven van ASR zullen voor [eiser] de aanleiding zijn geweest om op 4 december 2023 alsnog vonnis te vragen. Bovendien is ook niet om aanhouding ten behoeve van overleg met haar cliënt [eiser] verzocht, maar enkel voor het afwachten van het standpunt van de deken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om onderhavige procedure aan te houden totdat de deken een standpunt heeft ingenomen en zal dan ook overgaan tot beoordeling van de zaak.
Maatstaf geldvordering in kort geding
4.3.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
Aansprakelijkheid
4.4.
[eiser] baseert de aansprakelijkheid van [gedaagde] op een onrechtmatige daad van [naam 1] . Hij stelt dat, volgens het politierapport, vaststaat dat [naam 1] met een aanhangercombinatie achterop de auto van de heer [naam 2] botste, die op zijn beurt doorschoot tegen het voertuig van [eiser] . [naam 1] heeft artikel 19 RVV 1990 niet nageleefd en daardoor schade toegebracht aan [eiser] . [eiser] ondervindt ernstige whiplashklachten naar aanleiding van het ongeval, waardoor hij niet in staat is zijn werkzaamheden in zijn paardenonderneming uit te voeren.
4.5.
[gedaagde] betwist de gestelde toedracht van het ongeval. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt alleen dat [naam 1] achterop [naam 2] reed, de verdere toedracht van het ongeval en de aanleiding daarvan is niet bekend en niet onderzocht.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden, waarbij het voertuig dat [naam 1] bestuurde het voertuig van [naam 2] heeft geraakt en het voertuig van [naam 2] het voertuig van [eiser] heeft geraakt, waardoor er schade is ontstaan voor [eiser] .
Gelet op de betwisting van [gedaagde], de zienswijze van KBC en de zienswijze van ASR in haar correspondentie van 30 november en 1 december 2023 kunnen er de nodige vragen gesteld worden over de toedracht van het ongeval (of de ongevallen, zoals kennelijk het standpunt van ASR is) en welke partij aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade. De door [eiser] gestelde toedracht wordt onderschreven door het proces-verbaal van politie. Daar staat tegenover dat uit het proces-verbaal niet blijkt of en welke betrokkenen zijn gehoord. Meer informatie ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiser] niet verstrekt en [gedaagde] weerspreekt (zo begrijpt de voorzieningenrechter) de toedracht. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is op dit moment dan ook onvoldoende zeker dat [gedaagde] de partij is die aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade van [eiser] . Daarvoor is nader onderzoek naar de feiten nodig, waarvoor in een kort geding geen mogelijkheid bestaat. Het horen van de betrokkenen, eventueel door middel van een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor, lijkt hier aangewezen.
Spoedeisend belang en belangenafweging
4.7.
Tegen deze context beoordeelt de voorzieningenrechter de vraag of [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, onder afweging van de belangen van partijen.
4.8.
Ter zitting is namens [eiser] toegelicht dat hij, als gevolg van het ongeval, niet in staat is om zijn werkzaamheden uit te voeren. [eiser] is zelfstandig ondernemer. Hij heeft een handelsstal en vervoert paarden in binnen en buitenland. Omdat hij deze werkzaamheden zelf niet meer kan uitvoeren werkt zijn vrouw extra en heeft hij extra personeel in moeten schakelen. Daarnaast lopen de kosten voor de verzorging van de paarden door. De arbeidsongeschiktheidsverzekering keert ongeveer € 1.000,00 per maand uit. Aangevoerd wordt dat dit bedrag onvoldoende is om voornoemde kosten geheel te kunnen dekken.
4.9.
[gedaagde] heeft betwist dat sprake is van een financiële noodsituatie nu niet, althans onvoldoende, uit de producties blijkt dat sprake is van inkomstenderving en/of dat er inzet van extra personeel nodig is.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van de – voor toewijzing voor een geldvordering in kort geding vereiste – onverwijlde spoed die maakt dat een onmiddellijke voorziening is vereist. [eiser] ontvangt op dit moment een arbeidsongeschiktheidsuitkering en niet is onderbouwd dat deze inkomsten onvoldoende zijn om voorlopig de vaste lasten te bekostigen, in ieder geval totdat er meer duidelijkheid bestaat over welke partij aansprakelijk is.
4.11.
Een afweging van de belangen van partijen leidt – gelet op het strikte toetsingskader voor de toewijzing van geldvordering in kort geding – tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen. Toewijzing van de vordering zou immers betekenen dat [gedaagde] zelf de schade zal moeten dragen (en niet een verzekeraar). Dat heeft, gelet op de hoogte van het gevorderde voorschot aan schadevergoeding, een grote impact op de bedrijfsvoering van [gedaagde]. Daarbij is er een aanzienlijk restitutierisico, nu de gevorderde schadevergoeding is gebaseerd op kosten die volgens [eiser] reeds zijn gemaakt en dus (direct) van de toegewezen schadevergoeding zullen worden betaald. Hierbij is van belang dat [eiser] er ook voor had kunnen kiezen om op grond van artikel 6 Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen rechtstreeks de verzekeraar(s) aan te spreken. Normaal gesproken treedt dan één van de betrokken verzekeraars op als regelend verzekeraar, om te voorkomen dat de ‘schuldloze derde’, in dit geval [eiser] , vertraging ondervindt in de afhandeling van de schade doordat verzekeraars van mening verschillen over de schuldvraag.
Proceskosten
4.12.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de kosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 1.079,00
- nakosten € 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.089,00 ECLI:NL:RBZWB:2024:36