Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Alkmaar 260810 (Kort Geding) Voor het verrichten van onderzoek is in de onderhavige kort gedingprocedure geen plaats

Rb Alkmaar 260810 (Kort Geding) Voor het verrichten van onderzoek is in de onderhavige kort gedingprocedure geen plaats
2.1 [eiser] is op 26 december 2008 betrokken geraakt bij een verkeersongeval [hierna: het ongeval] dat heeft plaatsgevonden op de Heilooër Zeeweg te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen. De auto waarin [eiser] zat werd aangereden door een tegemoetkomende auto, die werd bestuurd door [naam bestuurder] [hierna: [bestuurder]].

2.2 Direct na het ongeval is [eiser] naar de spoedeisende hulp van het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk gebracht. Uit de brief van 11 maart 2009 van het ziekenhuis blijkt dat uit onderzoek was gebleken dat [eiser] pijn in de linker borstkas had en dat hij drie ribben had gebroken. [eiser] werd een dag ter observatie opgenomen en is de volgende dag uit het ziekenhuis ontslagen.
Op 30 december 2008 heeft een controle plaatsgevonden, waarbij geen specifieke klachten zijn geconstateerd.

2.3 Op 18 maart 2009 heeft [eiser] zich tot zijn huisarts gewend wegens klachten aan de linker elleboog. Volgens de huisarts duidden de klachten op een tenniselleboog en hij heeft [eiser] doorverwezen naar een fysiotherapeut.
Omdat de klachten niet verdwenen, is [eiser] vervolgens doorverwezen naar de afdeling Orthopedie van het Medisch Centrum Alkmaar. Uit het overgelegde zorgdossier van [eiser] blijkt dat de orthopedisch chirurg na onderzoek geen aanwijsbare afwijkingen heeft kunnen vinden, die de pijnklachten in de elleboog kunnen verklaren.

2.4 Bij vonnis van 22 oktober 2009 heeft deze rechtbank bewezen verklaard dat het ongeval aan de schuld van [bestuurder] is te wijten en heeft de rechtbank haar daarvoor veroordeeld.

2.5 ASR is de WAM-verzekeraar van [bestuurder]. ASR heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval en in dat kader voorschotten (volgens [eiser] tot een bedrag van in totaal [euro] 16.600,- en volgens ASR [euro] 19.000,-) aan [eiser] betaald.

3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ASR veroordeelt om aan [eiser] als voorschot op de door hem geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval te betalen een bedrag van
[euro] 13.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van ASR in de proceskosten.

3.2 Kort gezegd heeft [eiser] daaraan ten grondslag gelegd dat de schade die hij heeft geleden en nog lijdt de door ASR verstrekte voorschotten ruimschoots overschrijdt. De schade beloopt tot op heden een bedrag van [euro] 29.696,57, zoals is uiteengezet in de schadestaat die als productie 8 bij de dagvaarding is overgelegd, terwijl ASR slechts voorschotten heeft betaald tot een bedrag van [euro] 16.600,-.
Het laatste voorschot is in augustus 2009 verstrekt en door het uitblijven van nadere betalingen is [eiser] in financiële moeilijkheden geraakt. Hij heeft daarom een spoedeisend belang bij betaling van een aanvullend voorschot.

3.3 ASR heeft verweer gevoerd. Daarop wordt bij de gronden van de beslissing, voor zover van belang, ingegaan.

4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

4.1 Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding slechts plaats is indien het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van belangen van partijen mede betrokken dient te worden het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling.

4.2 ASR heeft zich op het standpunt gesteld dat zij [eiser] met de betaling van de voorschotten reeds volledig schadeloos heeft gesteld, en zelfs meer dan dat. ASR heeft de schadevergoeding waarop [eiser] aanspraak maakt erkend tot een bedrag van [euro] 9.352,51, overigens zonder dat rekening is gehouden met een percentage eigen schuld omdat [eiser] volgens ASR ten tijde van het ongeval geen gordel droeg, en dat bedrag overtreft de betaalde voorschotten ruimschoots. Voor betaling van een nader voorschot is in de visie van ASR dan ook geen plaats.

4.3 Uit de schadestaat die [eiser] in het geding heeft gebracht blijkt dat hij de schade die hij ten gevolge van het ongeval stelt te hebben geleden, voorlopig heeft begroot op een bedrag van [euro] 29.656,57. Het grootste deel van dat bedrag,
[euro] 24.312,-, bestaat uit verlies van arbeidsvermogen, zijnde de winstdaling in 2009 ten opzichte van de in 2008 door de onderneming van [eiser] gerealiseerde winst. [eiser] heeft de winstdaling over heel 2009 in aanmerking genomen, omdat hij ook na 8 april 2009 in verband met de (fysieke) gevolgen van het ongeval, met name de klachten die hij aan zijn linker elleboog ondervond, niet volledig in staat is geweest zijn werkzaamheden uit te voeren.

4.4 ASR heeft betwist dat het verlies aan verdienvermogen bestaat uit de winstdaling in (heel) 2009 ten opzichte van de in 2008 gerealiseerde winst. [eiser] heeft zijn werkzaamheden op 8 april 2009 immers hervat en volgens ASR was [eiser] toen volledig hersteld van het letsel dat hij had opgelopen. ASR heeft aangevoerd dat de klachten die [eiser] aan zijn linkerelleboog heeft ondervonden niet het gevolg zijn van het ongeval, zodat daarmee geen rekening moet worden gehouden. ASR is daarom bij de berekening van het verlies van arbeidsvermogen ervan uitgegaan dat [eiser] tot en met 8 april 2009 volledig arbeidsongeschikt is geweest. Daarvan uitgaande heeft ASR op basis van de omzetontwikkeling in 2008 becijferd dat in de hypothetische situatie zonder ongeval in 2009 sprake zou zijn geweest van een winst uit onderneming van [euro] 36.456,-. De daadwerkelijk gerealiseerde winst in 2009 bedroeg [euro] 21.835,-. Het verschil bedraagt derhalve
[euro] 14.261,- voor belastingen en [euro] 8.917,- na belastingen, zodat het verlies aan verdienvermogen op het laatstgenoemde bedrag dient te worden gesteld, aldus ASR.
4.5 De voorzieningenrechter begrijpt uit de stellingen van [eiser] dat hij na 8 april 2009 nog niet volledig zijn werkzaamheden als zelfstandig tegelzetter heeft kunnen uitvoeren in verband met de klachten die hij ondervond aan zijn linker elleboog.
Vast staat dat de klachten aan de linker elleboog zich eerst enkele maanden na het ongeval hebben geopenbaard. Uit de medische informatie die [eiser] in het geding heeft gebracht, blijkt niet dat een causaal verband is geconstateerd tussen die klachten en het ongeval. Het enkele feit dat de huisarts van [eiser] heeft verklaard dat [eiser] vóór het ongeval geen klachten had aan de elleboog, is onvoldoende om een dergelijk verband aan te nemen. Er dient dan ook nader (deskundigen)onderzoek plaats te vinden naar de vraag of de gestelde klachten het gevolg zijn van het ongeval dat [eiser] is overkomen. Voor het verrichten van dat onderzoek is in de onderhavige kort gedingprocedure, gelet op het karakter daarvan, echter geen plaats.

4.6 Nu in dit geding niet aannemelijk is geworden dat [eiser] na 8 april 2009 zijn werkzaamheden niet volledig heeft kunnen uitvoeren als gevolg van letsel dat is veroorzaakt door het ongeval, kan voorshands evenmin worden aangenomen dat het verlies aan verdienvermogen groter is dan ASR heeft berekend. Dit betekent dat in onvoldoende mate is komen vast te staan dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de schadevergoeding die ASR aan [eiser] is verschuldigd de betaalde voorschotten overtreft. Reeds daarom komt de gevorderde voorziening niet voor toewijzing in aanmerking. De overige standpunten van partijen behoeven derhalve geen verdere bespreking.

4.7 [eiser] wordt als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de kosten van dit geding.
LJN BN5018