Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 081215 KG; vordering zoon tegen HA tzv afgifte dossier overleden moeder tbv klacht zorginstelling

Rb Noord-Holland 081215 KG; vordering zoon tegen HA tzv afgifte dossier overleden moeder tbv klacht zorginstelling; rechtsgeldigheid machtiging eindigt bij overlijden

2 Uitgangspunten

2.1. 
[A] is de zoon van wijlen mevrouw [-]. Mevrouw [-] is overleden op [-] december 2014. [B] was de huisarts van mevrouw [-]. Hij is tevens de huisarts van [eiser] .

2.2.
Mevrouw [-] leed aan de spierziekte ALS en werd de laatste jaren van haar leven in haar woning verzorgd en verpleegd door medewerkers van zorgaanbieder [-]. Mevrouw [-] is op 7 december 2014 tijdens een transfer met een ambulance door haar benen gezakt en korte tijd later overleden. [gedaagde] is niet aanwezig geweest bij het overlijden van mevrouw [-].

2.3.
Mevrouw [-] heeft op 15 augustus 2015 [eiser] schriftelijk gemachtigd om alle medische informatie over haar bij al haar medische behandelaars op te vragen en daarover te beschikken.

2.4. 
[A] is voornemens een klacht in te dienen bij de klachtencommissie van [-] alsmede bij het Openbaar Ministerie. [eiser] maakt de op 7 december 2014 aanwezige en dienstdoende medewerkster van [-] en [-] als organisatie het verwijt van onzorgvuldige behandeling en verpleging.

2.5.|
[A] heeft [B] mondeling (via de doktersassistente) en schriftelijk (bij brieven van 10 september 2015 en 2 oktober 2015) verzocht om tegen vergoeding van kosten een afschrift van het medisch dossier van mevrouw [-] aan hem te verstrekken.

2.6. 
[B] heeft aan het verzoek van [eiser] geen gehoor gegeven. Bij brieven van 17 september 2015 en 14 oktober 2015 heeft [gedaagde] geschreven dat hij geen juridisch goed gemotiveerd verzoek ziet om op in te gaan en dat hij het wonderlijk vindt dat [eiser] dit zo meent te moeten en kunnen doen.

3 Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - (primair) dat de voorzieningenrechter [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] een afschrift te verstrekken van het gehele medische dossier (inclusief het huisartsjournaal) van mevrouw [-], (subsidiair) betreffende de laatste vijf levensjaren, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2.
Daartoe heeft [eiser] - zakelijk weergegeven - het volgende gesteld.

3.2.1. 
[A] heeft als zoon van mevrouw [-] recht op en belang bij het verkrijgen van een afschrift van haar medische dossier, gelet op zijn voornemen een klacht tegen [-] in te dienen. Volgens [eiser] is zijn moeder niet op de juiste wijze verpleegd en verzorgd, als gevolg waarvan zij uiteindelijk is gestikt en overleden. [A] is klachtgerechtigd, zoals volgt uit de wetsgeschiedenis van artikel 65 lid 1 wet BIG en artikel 2 lid 6 Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ). In het tuchtrecht worden kinderen als rechtstreeks belanghebbenden aangemerkt en ook in de WKCZ wordt aan de groep personen die kunnen klagen geen enkele beperking gesteld. Mevrouw [-] heeft [A] gemachtigd om alle medische informatie over haar bij al haar medische behandelaars op te vragen en daarover te beschikken. Aan die status van vertegenwoordiger kan [A] een recht op inzage en afschrift van het medisch dossier van zijn moeder ontlenen.

3.2.2.
[A] stelt dat van een effectief klachtrecht geen sprake zou zijn indien hij niet kan beschikken over het medisch dossier. De vordering tegen [B] is noodzakelijk omdat hij weigert een afschrift te verstrekken. Voor de hulpverlener bestaat dossierplicht (artikel 7:454 BW). [B] is - als poortwachter en houder van het medisch dossier - de enige en dus de aangewezen persoon een kopie ervan beschikbaar te stellen aan [A]. In het dossier bevindt zich ook informatie van andere behandelaars, zoals de informatie van de ambulancedienst die betrokken was bij de transfer van zijn moeder. [A] zal zorgvuldig omgaan met (de inhoud van) het medisch dossier van zijn moeder. De informatie zal alleen zal worden gebruikt voor het kunnen indienen van een klacht tegen [-]. Aan de eisen die artikel 843a Rv stelt, is en wordt voldaan. Mevrouw [-] is een jaar geleden overleden. [A] wil de klacht substantiëren en op korte termijn indienen. Het spoedeisend belang is daarmee gegeven, aldus [eiser] .

3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1. 
[A] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, in verband met het indienen van een klacht tegen de thuiszorginstelling in verband met het overlijden van zijn moeder een jaar geleden, een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.

4.2.
Bij beoordeling van die vordering moet het volgende worden vooropgesteld. Art. 7:457 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de hulpverlener ervoor zorg draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. Indien de hulpverlener door inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden te verstrekken, niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen, laat hij zulks achterwege.

4.3.
De wetgever heeft weliswaar geen regeling getroffen voor het verstrekken van inlichtingen na het overlijden van de patiënt, doch hier te lande wordt in constante rechtspraak aangenomen dat het medische beroepsgeheim zich mede uitstrekt tot na de dood van de patiënt.

4.4.
Naar geldend recht bestaat een mogelijkheid voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden (HR 20 april 2001, ECLI:HR:2001:AB1210). In geval van inzage na overlijden kan daarbij, voor zover thans van belang, worden gedacht aan de volgende omstandigheden:
- het is aannemelijk dat de overledene bij leven toestemming zou hebben gegeven en/of
- deze wijze van gegevensopenbaring is de enige effectieve mogelijkheid om de gewenste opheldering te verschaffen.
Een inbreuk op de geheimhoudingsplicht wordt blijkens jurisprudentie in het bijzonder gerechtvaardigd geacht indien de doodsoorzaak van de overledene van belang is voor de gezondheid van de nabestaanden, in verband met een uitkering van een verzekering, in verband met het vaststellen van wilsbekwaamheid ten tijde van het opmaken van het testament of wanneer de nabestaanden vermoeden dat een beroepsfout is gemaakt.

4.5.
[eiser] heeft zich er allereerst op beroepen dat zijn moeder hem bij leven heeft gemachtigd om haar medische gegevens op te vragen. Daartoe heeft hij een schriftelijke volmacht overgelegd. De rechtsgeldigheid van die volmacht is echter geëindigd door het overlijden van mevrouw [-].
Het feit dat mevrouw [-] haar zoon bij leven had gevolmachtigd brengt op zich zelf niet mee dat toestemming van mevrouw [-] om haar medische dossier na haar overlijden op te vragen moet worden verondersteld. [A] heeft vermoedens van een onjuiste verzorging/verpleging van zijn moeder door medewerkers van de thuiszorginstelling ten tijde van haar overlijden en is voornemens een klacht tegen de zorginstelling in te dienen. Het is maar de vraag of mevrouw [-] dat voor ogen had toen zij haar zoon machtigde. Daarbij komt dat de vordering van [eiser] zeer ruim is geformuleerd. De vordering ziet op het verkrijgen van alle medische informatie over mevrouw [-] (gedurende de afgelopen vijf jaar), hetgeen gelet op de belangen die met geheimhouding van een medisch dossier zijn gediend bepaald vérstrekkend is. Voorts is van belang dat er nog een andere belanghebbende is, te weten de partner van mevrouw [-], die inzake deze kwestie kennelijk niet samen met [A] optrekt. Aldus bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de door mevrouw [-] verleende volmacht er ook toe strekte toestemming te geven om onder de hiervoor geschetste omstandigheden de in dit geding gevorderde informatie op te vragen.

4.6.
Het is voorts niet noodzakelijk om over het medisch dossier van de huisarts te beschikken alvorens een klacht kan worden ingediend tegen de thuiszorginstelling.
De zorginstelling beschikt over een eigen dossier waaruit in het kader van de behandeling van de klacht, door de thuiszorginstelling op basis van een eigen afweging gegevens kunnen worden verstrekt. [eiser] heeft ter zitting gesteld dat hij reeds beschikt over een zorgmap van de zorginstelling en dat hij daarin in bepaalde informatie mist (bijvoorbeeld over een gesprek dat bij zijn moeder thuis heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de huisarts, een medewerker van het ademhalingscentrum van de universiteit Groningen en alle nachtverpleegkundigen), maar zijn verzoek is hierop niet toegespitst.

4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [A] zijn klacht bij de thuiszorginstelling moet indienen alvorens kan worden toegekomen aan een verdergaande beantwoording van de vraag of er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat er een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden indien de geheimhoudingsplicht van de huisarts niet wordt doorbroken. Door indiening van de klacht wordt immers duidelijk welk verwijt [eiser] de thuiszorginstelling precies maakt, op welke feitelijke aanname(s) die is gebaseerd, in welke mate die aannames een begin van plausibiliteit hebben en hoe de thuiszorginstelling op een en ander reageert. Op basis van die reactie kan [A] vervolgens aangeven over welke gegevens uit het dossier van de huisarts hij redelijkerwijs zou moeten kunnen beschikken om duidelijkheid te krijgen over de loop der gebeurtenissen waarop de klacht is gestoeld. Voorts kan [A] dan (preciezer) motiveren welk belang hij bij die gegevens heeft en daarbij in het bijzonder ingaan op de vraag of verschaffing van die gegevens voor de onderbouwing van de klacht noodzakelijk is, waarbij mede van belang is of opheldering van de betrokken feiten niet op andere wijze kan worden verkregen.

4.8.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de vordering moet worden afgewezen. Aldus zal worden beslist. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten en vermeerderd met rente zoals gevorderd. ECLI:NL:RBNHO:2015:12044