RBAMS 280619 KG: causaal verband whiplashschade betwist ogv o.m. lage Delta-V; nader (deskundigen)onderzoek nodig, waarvoor kort geding zich niet leent
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 280619 KG: causaal verband whiplashschade betwist ogv o.m. lage Delta-V; nader (deskundigen)onderzoek nodig, waarvoor kort geding zich niet leent
De feiten
2.1.
[eiser] is op 20 maart 2016 met zijn gezin betrokken geweest bij een auto-ongeval waarbij [betrokkene] achterop zijn auto is gereden. De auto van [betrokkene] was verzekerd bij Achmea, die de aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend.
2.2.
[eiser] heeft de dag na het ongeluk zijn huisarts bezocht met pijnklachten aan zijn nek en handen. Zijn huisarts heeft hem doorverwezen naar een fysiotherapeut.
2.3.
Na het ongeval is [eiser] in de periode van 29 maart 2016 tot en met 1 augustus 2016 veertien keer behandeld door een fysiotherapeut, die hem heeft doorverwezen naar een psychosomatische oefentherapeut.
2.4.
In opdracht van Achmea heeft Ing. B. Wartenbergh van Ongevallen Analyse Nederland een zogenaamd Delta v onderzoek uitgevoerd. Wartenbergh komt in zijn rapport van 21 juli 2016 tot de volgende conclusie:
“De [automerk] heeft als gevolg van onderhavige aanrijding ter hoogte van de zitpositie van de heer [eiser] een snelheidsverandering (delta v) van 3,3 en 8,8 km/uur ondergaan. De daarbij optredende gemiddelde voertuigversnelling heeft gelegen tussen 0,8 en 2,5 g.”
2.5.
In een advies van 25 april 2017 van de medisch adviseur van Achmea staat onder meer het volgende:
“ b. Weging en conclusies
Belanghebbende is de dag na het ongeval gezien door de huisarts met pijn in de nek en handen, ogenschijnlijk als gevolg van een verhoogde spierspanning. Dergelijke klachten zijn verklaarbaar na een ongeval met redelijke impact. In de ongevallenanalyse wordt aangegeven dat er sprake was van een Delta V tussen de 3,3 en 8,8 km/uur. Dat is een minimale impact waarmee de fysieke klachten medisch gezien niet goed verklaarbaar zijn vanuit het ongeval.”
2.6.
In een brief van 23 mei 2017 van de medisch adviseur van [eiser] aan zijn (toenmalige) advocaat staat onder meer het volgende:
“De fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] meldt dat er bij uw cliënt aanvankelijk sprake was van een verbetering van het klachtenpatroon, maar dat de belastbaarheidstraining moest worden gestaakt aangezien er een toename optrad van pijnklachten in de voeten. Uw cliënt kwam in een negatieve spiraal van inactiviteit met een toename van pijn terecht.
Er ontstond een gewrichtstoename. De fysiotherapeut verwees uw cliënt naar een psychosomatische oefentherapeut.
Conclusie en bespreking
(…)
Na het ongeval is uw cliënt klachten gaan ontwikkelen zoals wij die vaker zien na een achterop aanrijding, klachten die naar mijn idee kunnen worden geclassificeerd als een whiplash associated disorder graad II.
(…)
Ik begrijp dat er door de wederpartij kanttekeningen worden gesteld bij de medische causaliteit in dit dossier.
(…)
Ik begrijp dat de wederpartij zich op het standpunt stelt dat de impact van het ongeval te gering is om aanleiding te zijn tot het optreden van klachten. Wij weten echter dat klachten passend bij een post whiplash syndroom ook optreden na ongevallen met een geringe geweldsinwerking. Ik zou niet weten waarom er in dit dossier moet worden getwijfeld aan de medische causaliteit.”
2.7.
[eiser] is na het ongeval in financiële problemen gekomen en kan zijn rekeningen en de premie van zijn zorgverzekering niet langer betalen.
2.8.
Partijen hebben onderhandeld over een schadevergoeding, in welk kader Achmea aan [eiser] een aanbod heeft gedaan van € 12.500,-- tegen finale kwijting, dat hij niet heeft aanvaard.
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat - Achmea te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 12.500,-- ter vergoeding van geleden en/of te lijden vermogensschade en ander nadeel als gevolg van het auto-ongeval op 20 maart 2016, althans een in goede justitie te bepalen voorschot, met veroordeling van Achmea in de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt, kort gezegd, dat hij door het ongeluk een whiplash heeft opgelopen waardoor hij klachten heeft die tot beperkingen leiden en dat hij schade heeft geleden en nog steeds lijdt.
3.3.
Achmea heeft, kort gezegd, aangevoerd dat de klachten die [eiser] stelt als gevolg van het ongeval te ondervinden daarmee niet in causaal verband staan, omdat zijn auto met een zeer geringe snelheid is aangereden. Verder heeft Achmea aangevoerd dat [eiser] slechts medische informatie van zijn huisarts en fysiotherapeut heeft overgelegd, die beiden onvoldoende deskundig zijn om de neurologische diagnose whiplash te stellen. Of sprake is van een whiplash zal in een neurologisch onderzoek moeten worden vastgesteld. Tot slot heeft Achmea gewezen op pre-existente factoren.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.2.
[eiser] stelt onder verwijzingen naar verklaringen van zijn huisarts, fysiotherapeut en een door hem ingeschakelde medisch adviseur, dat hij sinds het ongeluk blijvende nek- en hoofdpijnklachten en psychische klachten ervaart, die aansluiten bij de diagnose whiplash en die voor het ongeval niet bestonden.
Achmea betwist dat er causaal verband bestaat tussen deze aanhoudende klachten en het ongeluk en verwijst daartoe naar de verklaring van haar medisch deskundige, waarin staat dat de impact van het ongeval te gering is geweest om de klachten van [eiser] medisch gezien te verklaren.
4.3.
De bodemrechter zal de door [eiser] geleden schade slechts kunnen toewijzen als het causaal verband tussen het ongeval dat hem in 2016 is overkomen en de gevorderde schade komt vast te staan. In dit kort geding kan dat causaal verband, gelet op de gemotiveerde betwisting door Achmea, niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Daarvoor zal nader (deskundigen)onderzoek nodig zijn, waarvoor deze kortgedingprocedure zich niet leent. Het bestaan van de vordering en de omvang daarvan zijn niet op voorhand zodanig aannemelijk, dat een voorschot kan worden toegewezen.
4.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van dit geding worden veroordeeld.ECLI:NL:RBAMS:2019:6022