RBROT 270722 KG; Voorschot schade afgewezen, gezamenlijk of door rechtbank gelast deskundigenonderzoek ligt voor de hand
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 270722 KG; Voorschot schade afgewezen, gezamenlijk of door rechtbank gelast deskundigenonderzoek ligt voor de hand
BGK afgewezen, meegewogen dat onvoldoende aannemelijk is dat SO zonder betaling op BGK verstoken raakt van adequate rechtsbijstand
2.
De feiten
2.1.
[eiseres], geboren op [geboortedatum eiseres], is op 20 januari 2014 bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van winkelmedewerker.
2.2.
In april 2017 is [eiseres] betrokken geweest bij een verkeersongeluk. Terwijl zij met haar auto stilstond bij een spoorwegovergang is zij van achteren aangereden door een andere auto (hierna: het verkeersongeval van 2017).
2.3.
Op 24 juni 2018 heeft [eiseres] werkzaamheden verricht in de diepvriescel van het filiaal van [gedaagde] in Rotterdam, waar zij werkzaam was. Tijdens het uitvoeren van die werkzaamheden is [eiseres] uitgegleden in de diepvriescel als gevolg van ijsvorming op de vloer en daarbij ten val gekomen (hierna: het ongeval op 24 juni 2018).
2.4.
[eiseres] heeft bij brief van 12 oktober 2018 van haar vorige gemachtigde [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor bedoeld bedrijfsongeval.
2.5.
[naam bedrijf] treedt namens [gedaagde] op als schadebehandelaar.
2.6.
Op 9 september 2019 is door [naam 2], senior expert personenschade NIVRE-re bij [naam bedrijf], namens [gedaagde] de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval op 24 juni 2018 erkend.
2.7.
In de periode van 18 november 2019 tot omstreeks 16 juni 2022 zijn namens [gedaagde] aan [eiseres] voorschotten tot een totaalbedrag van € 10.000,- verstrekt.
2.8.
In de periode van 28 oktober 2020 tot en met 10 november 2021 is aan de (voormalig) gemachtigde van [eiseres] een totaalbedrag van € 5.688,37 aan buitengerechtelijke kosten voldaan.
2.9.
Op 20 september 2021 is in opdracht van [naam bedrijf] door [naam 3], internist/verzekeringsarts, een rapport ‘Medisch advies I’ uitgebracht (hierna: medisch advies I) omtrent de medische situatie van [eiseres]. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“( ... ) Overwegingen / beschouwing
Op 15 april 2014 maakt het huisartsen rapport melding van duizeligheid, in 2017 is belang hebbende betrokken geweest bij een ongeval, kop-staartbotsing. Dit resulteerde onder andere in nek- en schouderklachten.
Op 24 juni 2018 is belanghebbende gevallen op haar rechterzijde. Aanvankelijk klachten van linkerarm en nek. Na een tijd bleken er klachten van rechterbil/onderrug (niet te duiden als ongevalgevolg gezien de delay), De fysiotherapeut schrijft dat de rug lastig te onderzoeken is vanwege de pijn en het klinisch beeld leek op een kneuzing. Er was bij echografie geen grote hoeveelheid vocht in het schoudergewricht, er was een inhomogeen aspect van de supraspinatuspees met een iets hypohypoechoarme zone van 3 mm, was 7 mm. Beeld past bij een partial thickness ruptuur, afgenomen, verbeterd sinds augustus 2018. De verwijsbrief naar specialist van 28 februari 2020 maakt melding van een intacte bicepspees, intacte subscapularispees, supraspinatuspees in infraspinatuspees. Geen ruptuur meer zichtbaar. Conclusie intacte rotatorcuff (rechts).
Betrokkene bleek op basis van een arbeidsdeskundig rapport ongeschikt om haar eigen functie van verkoopmedewerker in de volle omvang uit te oefenen. Dit beeld kan ik gezien de aard van het milde letsel niet duiden als ongevalgevolg. Klachten van de rug / nek kan ik conform het oordeel van de fysiotherapeut duiden als een kneuzing bij reeds pre-existente klachten van de nek en schouder na een auto-ongeval, in 2020 is deze geheel genezen.
Een letsel als beschreven kent een natuurlijk herstel van ongeveer zes maanden en derhalve is er geen sprake van BI. De verergering van de nek, schouder- en arm klachten zijn tot zes maanden na het ongeval ongevalgerelateerd. De rugklachten zijn pre-existent aanwezig en worden kort na het ongeval niet gerapporteerd als klacht.
( ... )
Beperkingen / arbeidsgegevens
Er zijn geen beperkingen die tot zes maanden na het ongeval gerelateerd zijn aan het ongeval. Echter deze lijken werkhervatting niet in de weg staan.
Voorlopige / blijvende functionele invaliditeit van de gehele mens
Niet van toepassing.
( ... )
Beantwoording van de vraagstelling
1.
Beschikt u over voldoende informatie om deze casus volledig te kunnen beoordelen?
Ja.
( ... )
4.
Waaruit bestaat het letsel?
Een kneuzing van de nek en een scheur in een pees in de schouder.
5.
In hoeverre zijn de klachten en het letsel medisch gezien te beschouwen als een gevolg van het onderhavige ongeval?
Gedurende zes maanden na het ongeval zijn deze verergerende klachten (er was sprake van een eerder ongeval in 2017) te beschouwen als gerelatereerd aan het ongeval.
6.
Past het beschreven letsel medisch gezien bij het ongeval?
Ja, het letsel past bij het ongeval.
( ... )
8.
Gezien het hier bovenstaande ten aanzien van een eerder verkeersongeval van april 2017: Is er sprake van verdere pre-existentie, predispositie dan wel overige relevante voorgeschiedenis die van invloed kan zijn op het schadeproces?
Ja, er is sprake van een verergering van reeds bestaande nek en schouderklachten.
( ... )
10.
Kunnen erop grond van de klachten functionele beperkingen worden geduld?
Nee, er is sprake van restloos herstel van ongevalgerelateerd letsel.
( ... )”
2.10.
Op 22 december 2021 is in opdracht van [eiseres] door [naam 4], verzekeringsarts bij MediThemis, een rapport ‘Medisch advies’ uitgebracht (hierna: medisch advies van MediThemis) omtrent de medische situatie van [eiseres]. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“( ... ) Mijn commentaar:
Met betrekking tot de situatie van vóór het ons regarderende ongeval was bij cliënte sprake van duizeligheids-klachten. Zij werd hiervoor behandeld door de fysiotherapeut. In maart 2018 was sprake van een sterke verbetering van de klachten. Daarnaast was zij in 2017 betrokken bij een achterop aanrijding, waarna zij nekklachten ontwikkelde. Het verdere beloop van de nekklachten is mij niet geheel duidelijk. In het dossier van de fysiotherapeut wordt bij de intake, een dag na het ongeval, aangegeven dat de nekklachten zijn toegenomen na het ongeval en dat zij haar werk niet goed uit kan voeren en zij zich zorgen maakt of zij haar stage uit kan voeren.
In juni 2018 raakt cliënte betrokken bij een bedrijfsongeval. Zij komt ten val op haar rechter lichaamshelft. De huisarts concludeert tot een kneuzing van de rechter schouder en zij komt onder behandeling van de fysiotherapeut. Na enige tijd wordt bij de huisarts en fysiotherapeut ook klachten van de rug gemeld. Hierbij wordt aangegeven dat zij rugklachten al had sinds het ongeval. De klachten blijven aanhouden ondanks behandeling, er is sprake van een wisselend beloop met de ene keer een kleine verbetering van klachten en de andere keer weer een toename van klachten. De presentatie van klachten doet enige vraagtekens oproepen bij de behandelaar, waarbij zij onder andere onbewust wel goed kan uit- en aankleden. Mogelijk kan dit verklaard worden door angst voor bewuste bewegingen of door cultureel bepaalde beleving van pijn.
Culturele aspecten lijken ook een rol te spelen bij de keuze van de behandelaar, waarbij afgezien wordt van een mannelijke behandelaar, ook al is dat de schouderspecialist.
Hoewel sprake was van pre-existente problematiek en cliënte aangaf daardoor haar werk niet goed uit te kunnen voeren, heb ik vooralsnog geen duidelijke aanwijzingen dat zij vóór het ongeval verzuim van werk of studievertraging had. Aanvullende informatie van bedrijfsarts of huisarts kan hierover meer duidelijkheid geven. Na het ongeval is wel duidelijk sprake van werkverzuim en studievertraging.
Met betrekking tot de schouder was aanvankelijk sprake van een scheur in een pees van de schouder. Bij controles werd op een gegeven moment geen scheur meer gezien, dit duidt erop dat herstel had plaatsgevonden. Cliënte bleef echter klachten houden, bij nader onderzoek werd een frozen shoulder geconstateerd. Een frozen shoulder kan ontstaan na een trauma of na immobilisatie van de schouder. Bij cliënte was sprake van een trauma van de schouder en daardoor heeft zij haar schouder minder bewogen. Een relatie tussen het ongeval en de frozen shoulder acht ik derhalve aannemelijk. Behandeling bestaat uit mobiliseren van de schouder met fysiotherapie, medicatie, injecties in de schouder en eventueel een operatie. De duur van behandeling kan variëren van een half jaar tot wel enkele jaren.
De klachten van de schouder liggen op de voorgrond, maar er is tevens sprake van klachten van nek, rug en vermoeidheid. Aanvullende informatie is nodig om het beloop van deze klachten inzichtelijk te maken.
De medisch adviseur van de wederpartij geeft aan dat verergering van klachten tot zes maanden na het ongeval ongevalsgerelateerd zijn. Ik kan mij daar niet in vinden. Zoals eerder genoemd, kan herstel van een frozen shoulder enkele jaren duren.
Met betrekking tot de klachten van de rug geeft de medisch adviseur aan dat die pas enige tijd na het ongeval zijn ontstaan. De rugklachten worden inderdaad pas in augustus 2018 voor het eerst gemeld bij de huisarts en fysiotherapeut. Daarbij wordt echter wel aangegeven dat deze rugklachten als sinds het ongeval aanwezig waren. Er is dus enige onduidelijkheid over wanneer de rugklachten zijn ontstaan.
Teneinde meer inzicht te verkrijgen in het beloop ontvang ik gaarne informatie van de revalidatiearts, her-informatie van de huisarts en informatie van de huidige fysiotherapeut. ( ... )”
2.11.
Op 17 januari 2022 is in opdracht van [naam bedrijf] door [naam 5], traumachirurg en medisch adviseur, een rapport ‘Medisch advies II’ uitgebracht (hierna: medisch advies II) omtrent de medische situatie van [eiseres]. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“( ... ) BEANTWOORDING VRAAGSTELLING
1.
Eerder concludeerde de medisch adviseur dat het letsel van belanghebbende een natuurlijk herstel kent van ongeveer zes maanden. Er is derhalve geen sprake van Bi.
Geeft de overgelegde informatie aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te herzien?
Het medisch advies van collega [naam 3] en alle beschikbare medische en niet-informatie heb ik nauwkeurig bestudeerd. Feitelijk geeft de aanvullende informatie geen aanleiding tot evidente wijzigingen van het eerdere medisch advies.
Mijns inziens vraagt deze casus om een uitgebreide toelichting:
Betrokkene komt op 24 juni 2018 ten val in een koelcel van de supermarkt en komt op de rechterzijde terecht. Hierna heeft ze vooral klachten van de rechterschouder en iets later ook van de nek. De schouderklachten werden geduid als kneuzing, maar in verband met aanhoudende klachten werd aanvullend onderzoek verricht in de vorm van een echo die een beeld liet zien passende bij een gedeeltelijke scheur in een van de pezen van de schouder. Zoals reeds in de beschouwing is toegelicht betrof dit dus geen beeld van een volledig afgescheurde pees. Dit is uiteraard van belang in het kader van de verwachte klachten, beperkingen en periode van herstel. Bij de echo van oktober 2018 was het beeld reeds verbeterd en bij de echo van december 2019, dus ruim een jaar later, werden geen afwijkingen meer gezien, conform de verwachting.
De ervaren rechterschouderklachten zijn mijns inziens veroorzaakt door een kneuzing van de schouder met daarbij (zeer waarschijnlijk) een gedeeltelijke scheur in een schouderpees.
Een dergelijk letsel herstelt doorgaans binnen enkele maanden tot een halfjaar volledig, zonder blijvende klachten en beperkingen. Conform de visie van collega [naam 3]. Voor de aanhoudende klachten hierna is geen volledig duidelijke medische verklaring en/of anatomisch substraat. De MRI geeft een beeld van een irritatie/ontsteking van het gewrichtskapsel van de schouder en de orthopedisch chirurg spreekt over chronische schouderklachten met een lichte ‘frozen shoulder’. Aangezien uit het dossier duidelijk wordt dat betrokkene reeds voor het ongeval schouderklachten had, in combinatie met het ongevalsmechanisme en het letsel als gevolg van het ongeval, zijn deze aanhoudende schouderklachten mijns inziens niet duidelijk te relateren aan het ongeval. Zoals collega [naam 3] reeds aangaf ga ik op dit moment ook uit van een tijdelijke klachten en/of tijdelijke toename van de reeds bestaande schouderklachten.
Aangezien er nog klachten en beperkingen ervaren worden van de schouder, waarvan het duidelijk lijkt dat betrokkene dit relateert aan het ongeval, zal een orthopedische expertise nodig zijn om alles volledig in kaart te brengen en antwoord te geven over de causaliteit van deze klachten in relatie tot het ongeval en medisch onderbouwd te kunnen rapporteren over mogelijke beperkingen en blijvende invaliditeit.
Daarnaast ervaarde betrokkene tevens nek-en rugklachten met uitstraling. Voor het regarderende ongeval was betrokkene reeds bekend met nekklachten en lage-rugklachten. Volgens betrokkene waren deze klachten minder erg dan na het ongeval, ze ervaarde hierdoor geen belemmeringen ten aanzien van haar werk.
Opvallend is dat de rugklachten pas enkele maanden na het regarderende ongeval door huisarts vermeld worden. Daarnaast zijn bij lichamelijk en/of radiodiagnostisch onderzoek geen (post)traumatische letsels van de nek en of rug vastgesteld. Op basis hiervan kan ik in principe geen duidelijke causale relatie aannemen tussen deze klachten en het ongeval. Op zich is het mogelijk dat gezien het ongevalsmechanisme er ook een lichte kneuzing is opgetreden van de nek- en rugspieren. Dergelijke lichte tendomyogene klachten herstellen echter binnen enkele weken en geven geen aanleiding tot aanhoudende klachten/beperking.
Van aanhoudende tendomyogene klachten, die langer dan zes-acht maanden aanhouden, is uit de wetenschappelijke literatuur bekend dat er vaak sprake is van meerdere oorzakelijke factoren (pre-existente en/of psychosociale factoren), die bijdragen aan het onderhouden van de klachten, die dus niet ongevalsgevolg zijn. In voorliggende casus lijkt hier ook sprake van te zijn.
De fysiotherapeut is hier mijns inziens zeer duidelijk over; de fysiotherapeut vraag zich af in hoeverre de pijn reëel is en denkt dat betrokkene mentaal niet beter wil worden. Bovendien stelt zij psychosomatische fysiotherapie voor, hetgeen imponeert dat men denkt dat er in ieder geval ook een psychosomatische component speelt. Overigens lijkt ook duidelijk te worden dat er vraagtekens zijn over de compliance van betrokkene ten aanzien van de oefeningen en behandelingen. ( ... )”
2.12.
Nadat [eiseres] (bijna) twee jaar onafgebroken arbeidsongeschikt was, heeft zij met [gedaagde] medio juni 2019 een beëindigingsovereenkomst gesloten. [eiseres] heeft zich bij de onderhandelingen over de beëindigingsovereenkomst laten bijstaan door Stichting Achmea Rechtsbijstand.
2.13.
Nadat [eiseres] twee jaar arbeidsongeschikt was, heeft zij bij het UWV een WIA uitkering aangevraagd. Die uitkering is geweigerd. Het daartegen ingestelde bezwaar en beroep heeft niet geleid tot alsnog toekenning van een WIA-uitkering. Tegen de uitspraak van de rechtbank is hoger beroep aangetekend bij de Centrale Raad van Beroep. Pas in de loop van 2023 wordt een beslissing van de Centrale Raad van Beroep verwacht op het aangetekende hoger beroep.
3.
Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert samengevat:
- [gedaagde] te veroordelen aan haar een bedrag van € 30.000,- te betalen als voorschot op de schadepost Verlies aan Verdienvermogen;
- [gedaagde] te veroordelen namens [eiseres] aan haar gemachtigde een bedrag te betalen van€ 5.677,78 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres] baseert haar vordering op het volgende.
Door het ongeval op 24 juni 2018 heeft [eiseres] last van lichamelijke beperkingen, waardoor zij sindsdien niet meer in staat is om te werken. Uit het medisch advies van MediThemis volgt dat er geen aanwijzingen zijn voor ziekteverzuim vóór het ongeval en dat het herstel van een frozen shoulder enkele jaren kan duren. Gelet hierop betwist [eiseres] dat, zoals in het medisch advies I is vermeld, de klachten slechts voor een periode van zes maanden verklaarbaar zijn door het ongeval op 24 juni 2018. Voorts betwist [eiseres] dat, zoals in medisch advies II is vermeld, er geen causaal verband bestaat tussen de aanhoudende klachten van [eiseres] en het ongeval op 24 juni 2018 aangezien zij zich in 2017 ook meermaals heeft ziekgemeld. Volgens [eiseres] heeft zij zich ruim een jaar voor het ongeval op 24 juni 2018 niet meer hoeven ziekmelden, zodat vóór het ongeval geen sprake was van arbeidsongeschiktheid of ziekteverzuim. Nu [eiseres] niet in staat is om te werken, is sprake van verlies aan verdienvermogen. Volgens een eigen berekening van [eiseres] bedraagt het verlies aan verdienvermogen vanaf het ongeval tot en met december 2022 (in ieder geval) € 43.241,79. Gelet op het feit dat [gedaagde] aansprakelijkheid heeft erkend voor het ongeval op 24 juni 2018, is zij gehouden de schade die [eiseres] door het ongeval heeft geleden en nog zal lijden, te vergoeden. Het uitgangspunt hierbij is dat het vermogen van [eiseres] moet worden teruggebracht naar de positie waarin zij zou hebben verkeerd als het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Door [gedaagde] is tot op heden een bedrag van in totaal € 10.000,- aan voorschotten aan [eiseres] betaald. Nu [gedaagde] weigert over te gaan tot een nadere, adequate bevoorschotting van het verlies aan verdienvermogen, schendt [gedaagde] haar schadevergoedingsplicht en stelt zij [eiseres] niet in staat haar schade te beperken. Volgens [eiseres] kan thans in het midden blijven hoe hoog de door haar geleden (immateriële) schade is, nu in de onderhavige procedure slechts een voorschot op de vergoeding van schade wordt gevorderd en voldoende aannemelijk is dat de schade van [eiseres] een dergelijk voorschot in elk geval rechtvaardigt. Hoewel er wellicht een restitutierisico bestaat, dienen de vorderingen van [eiseres] gelet op haar fysieke beperkingen, arbeidsongeschiktheid en verlies aan verdienvermogen te worden toegewezen. Voorts is [gedaagde] op grond van artikel 6:96 BW een bedrag van € 5.677,78 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Ten slotte dient [gedaagde] de proceskosten te betalen.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.
De beoordeling
4.1.
Voldoende is gebleken dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening, zodat [eiseres] in zoverre ontvankelijk is in haar vorderingen. Of de vorderingen van [eiseres] op materiële gronden ook toewijsbaar zijn, wordt hierna beoordeeld.
4.2.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
voorschot
4.3.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] uit hoofde van de door haar erkende aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval op 24 juni 2018, gehouden is tot betaling van een nader voorschotbedrag van € 30.000,-. De discussie tussen partijen spitst zich met name toe op het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade.
4.4.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de door [eiseres] gestelde klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval op 24 juni 2018. Hierbij heeft [gedaagde] gewezen op de medische adviezen I en II waaruit volgt dat letsel van het ongeval een natuurlijk herstel van ongeveer zes maanden kent en geen restklachten of blijvende invaliditeit veroorzaakt. Bij aanhoudende klachten die langer dan zes tot acht maanden aanhouden, is vaak sprake van meerdere oorzakelijke factoren die niet ongevalsgerelateerd zijn. Zowel uit medisch advies I als uit het medisch advies van MediThemis volgt dat de klachten werkhervatting niet in de weg staan, respectievelijk dat geen aanleiding wordt gezien om een urenbeperking aan te merken. Volgens [gedaagde] kan op basis van de medische adviezen I en II niet uitgesloten worden dat de gestelde klachten van [eiseres] zijn ontstaan door het verkeersongeval in 2017, dan wel dat er al klachten bestonden voor het ongeval op 24 juni 2018. Daar komt bij dat uit alle drie de medische adviezen volgt dat een deel van de medische informatie tot op heden ontbreekt, terwijl die informatie van belang kan zijn voor de onderhavige causaliteitsdiscussie. Volgens een eigen berekening van [gedaagde] bedraagt de schade van [eiseres] over een termijn van zes maanden circa € 8.250,-, terwijl door [gedaagde] reeds voorschotten van in totaal € 10.000,- aan [eiseres] zijn uitgekeerd. Volgens [gedaagde] is het bestaan en de gestelde omvang van de vordering van [eiseres] niet in hoge mate aannemelijk en dient dit, gelet op de causaliteitsdiscussie tussen partijen, eerst door medisch experts beoordeeld te worden. Ten slotte heeft [eiseres] aangevoerd dat sprake is van een reëel restitutierisico, nu [eiseres] heeft gesteld dat zij in een slechte financiële situatie verkeerd.
4.5.
Hoewel de kantonrechter vooralsnog geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de door [eiseres] ervaren klachten, is het tot op heden niet zonder meer aannemelijk dat deze klachten uitsluitend zijn te herleiden tot het ongeval op 24 juni 2018. Op basis van de medische adviezen van beide partijen kan vooralsnog in onvoldoende mate worden vastgesteld of en welke klachten door het ongeval op 24 juni 2018 zijn veroorzaakt. Zo volgt uit medisch advies I dat [eiseres] na het verkeersongeval in 2017 onder andere nek- en schouderklachten had, dat zij na het ongeval op 24 juni 2018 klachten had aan haar linkerarm en nek en dat het herstel van deze laatstgenoemde klachten ongeveer zes maanden duurt. In het medisch advies van MediThemis is vermeld dat een relatie tussen het ongeval op 24 juni 2018 en de frozen shoulder aannemelijk geacht wordt en dat de behandeling kan variëren van een half jaar tot enkele jaren. Voorst is vermeld dat naast de schouderklachten sprake is van klachten van de nek, rug en vermoeidheid, maar dat aanvullende informatie nodig is om het verloop van deze klachten inzichtelijk te maken. In medisch advies II wordt genoemd dat de schouderklachten doorgaans binnen enkele maanden tot een half jaar volledig zijn hersteld, zonder blijvende klachten en beperkingen. Voor de aanhoudende klachten hierna is geen volledig duidelijke medische verklaring en/of een lichamelijke oorzaak (anatomisch substraat). Omdat [eiseres] voor het ongeval op 24 juni 2018 ook al schouderklachten had, zijn de aanhoudende schouderklachten niet duidelijk te relateren aan het ongeval.
4.6.
Nu uit de medische adviezen geen eenduidig beeld van de klachten en het herstel naar voren komt, ligt naar het oordeel van de kantonrechter een gezamenlijk verzoek of een door de rechtbank gelast deskundigenonderzoek door (een) medisch expert(s) voor de hand. Dat onderzoek is noodzakelijk om de huidige impasse te doorbreken. Pas wanneer duidelijkheid bestaat over het causaal verband, kan afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek en met inachtneming van het hiervoor overwogene verdere bevoorschotting aan de orde komen. Dat betekent dat partijen er goed aan doen om het onderzoek zo snel mogelijk in gang te zetten.
4.7.
Tegen deze achtergrond is naar voorlopig oordeel van de kantonrechter niet zonder meer aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van causaal verband tussen het ongeval op 24 juni 2018, de door [eiseres] ervaren klachten en de door haar gestelde schade. Daarom acht de kantonrechter het niet gerechtvaardigd om, daarop vooruitlopend, de vordering tot betaling van een verder voorschot, laat staan tot een bedrag van € 30.000,-, toe te wijzen. Dit betekent dat de vordering wordt afgewezen. In dit oordeel is meegewogen dat aan [eiseres] reeds een voorschotbedrag van in totaal € 10.000,- is uitbetaald en dat aan de zijde van [eiseres] sprake is van een restitutierisico, aangezien zij stelt financiële problemen te hebben en mogelijk een bijstandsuitkering zal moeten aanvragen.
buitengerechtelijke kosten
4.8.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] tegen bewijs van kwijting de buitengerechtelijke kosten van € 5.677,78 aan haar gemachtigde voldoet. Zij stelt dat [gedaagde] de declaraties van de gemachtigde van [eiseres] zonder protest heeft behouden en dat zowel de gedeclareerde werkzaamheden als het gehanteerde uurtarief redelijk zijn.
4.9.
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] niet heeft gesteld dat sprake is van een spoedeisend belang ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Door [eiseres] is niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat zij zonder nadere bevoorschotting op de buitengerechtelijke kosten verstoken raakt van adequate rechtsbijstand. De stelling dat van de gemachtigde van [eiseres] niet kan worden verwacht de letselschadezaak te blijven voorfinancieren kan evenmin tot onderbouwing van de vordering dienen, nu [eiseres] de vordering heeft ingesteld en niet de gemachtigde van [eiseres]. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat tot op heden geen uitgebreide, inhoudelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Er is reeds een bedrag van € 5.688,37 aan de (voormalig) gemachtigde van [eiseres] uitgekeerd. Voor zover er (veel) meer kosten zijn gemaakt, doorstaan die kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW niet. Op grond van de PIV-staffel die gold in 2018 behoort bij een schadebedrag van € 10.000,- een bedrag van € 3.562,- inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten. Dit betekent dat [gedaagde] [eiseres] ruim heeft bevoorschot op de buitengerechtelijke kosten. Door [gedaagde] wordt daarnaast betwist dat zij de facturen zonder protest heeft behouden, nu reeds op 9 februari 2021 door [naam bedrijf] bezwaar is gemaakt tegen de in rekening gebrachte kantoorkosten van 6%. Daar komt nog bij dat uit de stukken blijkt dat [eiseres] is verzekerd voor rechtsbijstand, zodat [gedaagde] ervan uitgaat dat de buitengerechtelijke kosten (en de proceskosten) zullen worden vergoed onder de rechtsbijstandsverzekering.
4.10.
[gedaagde] heeft de vordering naar het oordeel van de kantonrechter gemotiveerd betwist. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om haar vordering nader te onderbouwen. De enkele stelling dat de gedeclareerde werkzaamheden en het gedeclareerde uurtarief redelijk zijn en dat [gedaagde] niet eerder haar bezwaren kenbaar heeft gemaakt, kan niet leiden tot toewijzing van de vordering in het onderhavige kort geding. In dit oordeel is meegewogen dat onvoldoende aannemelijk is dat [eiseres] zonder de betaling van de buitengerechtelijke kosten verstoken raakt van adequate rechtsbijstand. De bevoorschotting van de buitengerechtelijke kosten door [gedaagde] heeft voor het laatst plaatsgevonden op 10 november 2021, maar [eiseres] wordt nog altijd door mr. Madu bijgestaan.
4.11.
De overige stellingen en weren van partijen behoeven naar het oordeel van de kantonrechter geen bespreking. ECLI:NL:RBROT:2022:6579