RBROT 110822 in relatie tussen partijen (ex-werknemer en ex-werkgever) ziet kantonrechter redenen om de proceskosten te compenseren
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 110822 Eiser slaagt niet in bewijs ongeval; wel bewezen dat hij door takel is geraakt, maar niet de val daarna en het letsel
- in relatie tussen partijen (ex-werknemer en ex-werkgever) ziet kantonrechter redenen om de proceskosten te compenseren
In vervolg op:
RBROT 251121 Heeft ongeval op werf, in schip, plaatsgevonden? bewijsopdracht voor wn-er
2.
De verdere beoordeling
2.1.
In het vonnis van 25 november 2021 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen dat vaststaat dat [eiser], als werknemer van Ship Motion Design, met de zzp-er [naam 1] (hierna: [naam 1]) op een jacht op de scheepswerf Acico te Enkhuizen werkzaamheden heeft verricht en dat op 8 februari 2018 in de machinekamer een kettingtakel van de rail is geschoten, nadat er een lijmklem als eindstop was geplaatst in plaats van een bout. Waar partijen het echter niet over eens zijn, is hoe zwaar de takel was, of de takel [eiser] geraakt heeft toen deze takel viel en, zo ja, hoe [eiser] dan gevallen is. Ook verschillen partijen van mening over wanneer Ship Motion Design op de hoogte is gesteld door [eiser] over het ongeval. [eiser] is in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat op 8 februari 2018 het door hem gestelde ongeval heeft plaatsgevonden, alsmede wanneer en op welke wijze hij dat ongeval aan Ship Motion Design heeft gemeld.
2.2.
Ter uitvoering van de bewijsopdracht heeft [eiser] zichzelf, zijn echtgenote [naam 2] (hierna: [naam 2]) en [naam 3] (hierna: [naam 3]), servicemonteur bij [naam bedrijf], laten horen. [eiser] heeft daarnaast een geluidsopname en transcript overgelegd van een gesprek van 5 november 2018 tussen hem en de directeur van Ship Motion Design, [naam 4] (hierna: [naam 4]). Ook heeft [eiser] ter uitvoering van de bewijsopdracht een Service Report overgelegd.
Ship Motion Design heeft in het tegengetuigenverhoor [naam 4] als getuige laten horen.
2.3.
Het getuigenverhoor aan de zijde van [eiser] heeft op 30 maart 2022 plaatsgevonden ten overstaande van de kantonrechter mr. R. van den Wildenberg. Het getuigenverhoor aan de zijde van Ship Motion Design heeft op 30 juni 2022 plaatsgevonden ten overstaande van de kantonrechter die ook dit vonnis wijst. Partijen hebben op 30 juni 2022 verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat een andere kantonrechter dan degene die het getuigenverhoor van 30 maart 2022 heeft gehouden het vonnis wijst.
2.4.
Wat het ongeval betreft heeft [eiser] verklaard dat de takel tegen zijn hoofd en rechterschouder is gekomen, dat hij een meter omlaag viel en dat hij met zijn been en schouder tegen een schot viel en met zijn andere been vast zat tussen de trust bearing en het schot. [eiser] is echter een partijgetuige, zodat op grond van artikel 164 lid 2 Rv de verklaring geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling op onvolledig bewijs. Het is de vraag of er onvolledig bewijs voorhanden is wat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreffen dat die de verklaring van [eiser] voldoende geloofwaardig maakt.
2.5.
[eiser] heeft [naam 2] een verklaring laten afleggen. Zij heeft verklaard dat zij van [eiser] heeft gehoord dat hij de takel op zijn hoofd had gekregen en dat hij in het ruim was gevallen. Zij heeft een en ander echter niet zelf gezien, want zij was er niet bij en heeft het later telefonisch gehoord van [eiser]. Omdat [naam 2] met [eiser] getrouwd is, is de kantonrechter van oordeel dat deze verklaring niet voldoende is om de verklaring van [eiser] te ondersteunen.
2.6.
[naam 3] heeft tijdens het getuigenverhoor, voor zover hier van belang, het volgende verklaard: “Ik heb een geluid gehoord van metaal op metaal, het was iets zwaars. Dat geluid is het enige geluid dat me voor de geest komt. Ik stond twee of drie meter van [eiser] en zijn collega, ik had er geen direct zicht op. Ik weet niet meer of ik direct nadat ik het geluid hoorde daarheen ben gelopen of dat dat een paar minuten heeft geduurd. Toen ik bij [eiser] en zijn collega aankwam zag ik [eiser] zitten in de omgeving van de trustbaring. Hij zat er stil bij, een houding kan ik mij nu niet meer herinneren. Zijn collega vertelde mij wat er gebeurd was. Hij vertelde over hijswerkzaamheden en dat de loopkat aan het eind van de hijsbalk eraf was gevallen en dat dat [eiser] geraakt had. Ik heb geen letsel gezien. Er is ook geen ambulance geweest naar mijn weten.”
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de verklaring van [naam 3], in samenhang bezien met de bij de conclusie van antwoord overgelegde brief van mr. J.L.J.M. van de Mortel van 15 maart 2018 waarin die schrijft dat er twee arbeidsincidenten zijn geweest waarbij [eiser] eenmaal is geraakt, voldoende de verklaring van [eiser] ondersteunt dat hij op 8 februari 2018 door de takel is geraakt. Uit de verklaring van [naam 3] blijkt echter onvoldoende dat en hoe [eiser] is gevallen nadat hij door de takel is geraakt en dat [eiser] letsel heeft opgelopen. [naam 3] heeft wel verklaard dat hij [eiser] zag zitten in de omgeving van de trust bearing en dat hij er stil bij zat, maar deze verklaring is naar het oordeel van de kantonrechter te summier om de verklaring van [eiser] te ondersteunen dat hij is gevallen en letsel heeft opgelopen. [naam 3] heeft namelijk niet verklaard dat [eiser] is gevallen en volgens [naam 3] heeft hij geen letsel gezien en is er geen ambulance geweest. Ook in de brief van mr. Van de Mortel, die iets meer dan een maand na het gestelde ongeval is geschreven, staat niets over het vallen van [eiser] en het oplopen van letsel.
2.8.
De verklaringen van [naam 2] en [naam 3] en de brief van mr. Van de Mortel zijn derhalve onvoldoende om samen met de verklaring van [eiser] tot het bewijs van het ongeval te komen. Daarbij weegt ook mee dat [eiser] zich niet op of kort na 8 februari 2018 heeft ziekgemeld, maar pas op 18 september 2018. De verklaring van [naam 2] dat [eiser] de dag na het ongeval een plekje op het midden van zijn hoofd had, tussen zijn haar, met bloed van ongeveer 1,5 centimeter is, zonder nadere onderbouwing hiervan, onvoldoende om val en letsel bewezen te achten.
2.9.
[eiser] heeft voorts bij de dagvaarding schriftelijke stukken van de huisarts, fysiotherapeut en ziekenhuis overgelegd waarin staat dat klachten van [eiser] het gevolg zijn van het krijgen van een takel tegen zijn hoofd op 8 februari 2018. Hetgeen in deze stukken is opgenomen, is echter een weergave van hetgeen [eiser] zelf heeft verklaard tegen de betreffende arts of fysiotherapeut, zodat dit onvoldoende is om als bewijs te dienen. Uit het door [eiser] overgelegde Service Report blijkt evenmin wat er gebeurd is nadat de takel hem had geraakt, want hierin alleen staat dat er “issues” waren met de “lift constructions prepared by the ship yard”.
2.10.
[eiser] is tevens in de gelegenheid gesteld om zijn stelling te onderbouwen wanneer en op welke wijze hij het ongeval bij Ship Motion Design heeft gemeld, omdat het tijdig melden van het ongeval zijn stelling kan onderbouwen dat het ongeval heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij [naam 4] al in de week na het ongeval op de hoogte heeft gesteld van het ongeval en het doorlopend besproken heeft met [naam 4], [naam 5] en de secretaresse [naam 6].
2.11.
[eiser] heeft zichzelf hierover laten horen. Hij heeft verklaard dat hij – ondanks dat [naam 1] het niet wilde – kort na de gebeurtenis met [naam 4] heeft gebeld en dat [naam 4] toen heeft aangegeven dat hij [naam 1] hierover vragen zou stellen. [naam 4] heeft echter in het tegengetuigenverhoor verklaard dat hij op 29 oktober 2018, na ontvangst van het rapport van ArboNed, pas bekend ermee is geworden dat de ziekmelding van [eiser] het gevolg was van het werk of werkomstandigheden en dat hij in het gesprek van 5 november 2018 pas voor het eerst hoorde dat [eiser] in februari 2018 een arbeidsongeval zou hebben gehad op de werf van Acico te Enkhuizen. [eiser] heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om [naam 5] en [naam 6] hierover te horen, wat zijn stelling had kunnen onderbouwen dat hij het eerder met [naam 4] heeft besproken. [eiser] heeft wel [naam 2] hierover gehoord. Zij heeft verklaard dat [eiser] naar haar weten op 8 februari 2018 het ongeval telefonisch heeft gemeld bij [naam 4]. Dit is echter onvoldoende om te onderbouwen dat [eiser] al op 8 februari aan [naam 4] het ongeval gemeld heeft, omdat zij zelf niet bij dat telefoongesprek aanwezig is geweest.
2.12.
[eiser] heeft voorts ter onderbouwing van het tijdig melden een geluidsopname overgelegd van het gesprek van 5 november 2018 dat hij met [naam 4] heeft gevoerd, in aanwezigheid van [naam 2] en [naam]. De kantonrechter ziet in hetgeen Ship Motion Design heeft aangevoerd onvoldoende redenen om de geluidsopname niet aan het procesdossier toe te voegen, omdat immers op zoek moet worden gegaan naar de materiële waarheid. De kantonrechter is van oordeel dat hoewel uit de geluidsopname blijkt dat [naam 4] tijdens het gesprek op de hoogte was van het ongeval, hieruit niet blijkt wanneer [naam 4] op de hoogte is geraakt van het ongeval en dat dit al op, of kort na, 8 februari 2018 is geweest. [eiser] kan niet gevolgd worden in zijn stelling dat [naam 4] heeft verklaard: “Ik wist niet dat je daar nog steeds last van had, Dus sowieso ik wist wel dat dat gebeurd was en waarom je niet blij was. Dat snap ik”. Uit de geluidsopname blijkt namelijk onvoldoende dat [naam 4] dit op deze manier gezegd heeft. Bovendien, als er wel van wordt uitgegaan dat [naam 4] dit zo verklaard heeft, dan blijkt hieruit niet dat [naam 4] al op 8 februari 2018 of kort daarna van het ongeval op de hoogte was. Dit kan ook (veel) later geweest zijn. Voorts blijkt uit de verklaring van [naam 4] “Ik weet er is toen wat voorgevallen maar goed het leek dan dat het allemaal met een sisser afgelopen was” niet dat [naam 4] het toen over het ongeval had. Bovendien vraagt [naam 4] daarna aan [eiser] om toe te lichten wat er precies gebeurd is, hetgeen er niet op duidt dat [naam 4] al eerder van het ongeval op de hoogte was. Uit de passage “Ja, het is gebeurd dat weten we. Maar uiteindelijk als jij, ja, ja nu heb je dus, ja we zijn een half jaar daarna of misschien wel langer heb je er echter serieus last van..” blijkt evenmin dat [naam 4] al op 8 februari 2018 of kort daarna van het ongeval op de hoogte was.
2.13.
Daarnaast heeft [eiser] nog gewezen op het plan van aanpak dat is opgesteld door [naam 4] naar aanleiding van het gesprek van 5 november 2018. Hierin is opgenomen dat “Werkgever is indertijd op de hoogte gebracht dat de takel naar beneden is gevallen, maar niet van verdere details, behalve dat de takel het hoofd van de werknemer had geraakt.”. De kantonrechter is van oordeel dat, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, uit het woordje indertijd onvoldoende blijkt dat [naam 4] al op 8 februari 2018 of kort daarna van het ongeval op de hoogte is gesteld. [naam 4] heeft daarnaast ook gesteld dat deze zin zo is opgenomen op verzoek van [eiser].
2.14.
De kantonrechter is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat [eiser] er niet in is geslaagd om te bewijzen dat hij [naam 4] al op (of kort na) 8 februari 2018 van het ongeval op de hoogte heeft gesteld.
2.15.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de conclusie dat [eiser] heeft bewezen dat de takel hem op 8 februari 2018 heeft geraakt, maar dat hij er niet in is geslaagd om te bewijzen dat hij daarna is gevallen zoals hij heeft gesteld en letsel heeft opgelopen. Er is daarom geen grond om de gevorderde verklaring voor recht toe te wijzen, zodat deze zal worden afgewezen. De gevorderde veroordeling van Ship Motion Design om aan [eiser] de schade te vergoeden die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval, zal eveneens worden afgewezen.
2.16.
[eiser] is de in het ongelijk gestelde partij. Gelet echter op de relatie tussen partijen (ex-werknemer en ex-werkgever) ziet de kantonrechter voldoende redenen om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.ECLI:NL:RBROT:2022:7192