Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 150323 (schending) zorgplicht(en) fertiliteitsarts; compensatie proceskosten vanwege bijzonder karakter procedure; afgewezen

RBROT 150323 (schending) zorgplicht(en) fertiliteitsarts; beroep op verjaring naar maatstaven van red. en bill. niet onaanvaardbaar
- compensatie proceskosten vanwege bijzonder karakter procedure; afgewezen

1.
Waar gaat de zaak over (kort samengevat)?

Eiseres is geboren na een (succesvolle) kunstmatige inseminatie van haar moeder. Eiseres stelt dat de behandelend gynaecoloog ( [naam01] , hierna te noemen: [naam01] ) onzorgvuldig althans onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door voor de inseminatie semen te gebruiken van een donorvader die hij heel vaak als donor gebruikte waardoor zij vele halfbroers en halfzussen blijkt te hebben, door een donorpaspoort te verstrekken met allemaal onjuistheden over de persoon van de donorvader en door onvoldoende screening van het donorzaad op erfelijke ziektes. Eiseres heeft hierdoor lichamelijk en geestelijk letsel bestaande uit:
- paniekstoornissen, depressieve klachten en verergering van haar endometriose-klachten onder meer als gevolg van stress door het zoeken naar haar afkomst;
- angstklachten omdat zij bang is om de erfelijke ziektes te krijgen waarvan de donorvader drager was en omdat zij bang is dat zij in onwetendheid een relatie aangaat met een halfbroer of halfzus met alle gevolgen van dien.

[naam01] is inmiddels overleden. Eiseres procedeert tegen de vereffenaar van diens nalatenschap en tegen de erfgenamen.

( ..... red. LSA LM)

3.
De feiten

3.1.
De moeder van eiseres heeft een (succesvolle) behandeling tot kunstmatige inseminatie ondergaan, waarna eiseres is geboren op [geboortedatum01]. Deze behandeling is verricht in MC Blijdorp, een medisch centrum dat door de gynaecoloog [naam01] (hierna: [naam01] ) was opgericht en waar hij leiding aan gaf. Naast [naam01] waren daar destijds meerdere artsen werkzaam die kunstmatige inseminatie behandelingen verrichtten.

3.2.
[naam01] is overleden op 11 april 2017. In zijn testament is gedaagde 1 benoemd tot executeur, welke benoeming zij heeft aanvaard.

3.3.
Gedaagde 1 is de weduwe van [naam01] . Tevens is zij een erfgenaam. Gedaagden 2, 3, 4, 5 en 6 zijn de overige erfgenamen van [naam01] .

3.4.
In december 2017 komt eiseres erachter dat zij op dat moment 34 halfbroers en halfzussen heeft en vraagt zij een DNA-kit aan teneinde de DNA-databank van de stichting Fiom te kunnen raadplegen.

3.5.
Eiseres heeft in november 2018 achterhaald wie haar donorvader is. De donorvader was op dat moment al overleden.

3.6.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 29 oktober 2019 [gedaagde07] (gedaagde 7) benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van [naam01] .

3.7.
De advocaat van eiseres heeft gedaagden 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bij brieven van 8 juni 2021 onder meer medegedeeld:

Hierbij stelt mijn cliënte als donorkind wijlen [naam01], Stichting Medisch Centrum Bijdorp, Medisch Centrum Bijdorp BV en de eenmanszaak [naam01] h.o.d.n. Medisch Centrum Bijdorp hoofdelijk aansprakelijk voor de door haar geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel inclusief wettelijke rente, als gevolg van het tekortschieten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst dan wel onrechtmatig handelen/nalaten.”

3.8.
Geen van gedaagden heeft aansprakelijkheid erkend.

4.
Het geschil

4.1.
Eiseres vordert bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat de erfgenamen van [naam01] op de voet van art. 6:74 BW dan wel op voet van art. 6:162 BW aansprakelijk zijn voor de door eiseres geleden en nog te lijden (im)materiële schade;
- de erfgenamen van [naam01] te veroordelen tot betaling van de door eiseres geleden en nog te lijden (im)materiële schade, nader op te maken bij staat, althans de schade vast te stellen op een redelijk bedrag;
- de erfgenamen van [naam01] te veroordelen in de proceskosten.

4.2.
Gedaagden voeren verweer.

4.3.
De stellingen en weren zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

5.
De beoordeling

rechtsmacht

5.1.
Gedaagde 5 woont niet in Nederland maar op Curaçao. De Nederlandse rechter moet in gevallen waarin niet alle partijen in Nederland wonen, ambtshalve haar rechtsmacht toetsen. In de verhouding tussen Nederland en de overzeese rijksdelen is sprake van interregionaal procesrecht . De Nederlandse rechter dient in een dergelijk geval in beginsel ter bepaling van haar rechtsmacht zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de op Nederland toepasselijke verordeningen en verdragen (vgl. Hoge Raad 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063). In dit geval gaat het om een schadevergoedingsvordering. Daarop is de herschikte EEX-Verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012) toepasselijk. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe omdat gedaagde 5 is verschenen zonder de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten (art. 26 lid 1 van de herschikte EEX-Verordening).

toepasselijk recht

5.2.
Eiseres heeft ter zitting erkend dat haar vordering hoogstens op een onrechtmatige daad kan worden gebaseerd en niet op wanprestatie, omdat geen sprake is van een overeenkomst met [naam01] waarbij zij partij is.

Beoordeeld moet worden welk recht toepasselijk is op de gestelde onrechtmatige daad. Naar Nederlands recht moet dit worden beoordeeld aan de hand van de zogeheten Verordening Rome II (Verordening (EG) nr. 864/2007). Volgens de Nederlandse wet (art. 10:159 BW) is deze Europese verordening in Nederland ook van toepassing op niet-contractuele verbintenissen die niet vallen binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening Rome II.

5.3.
Op grond van art. 14 lid 2 van Verordening Rome II wordt een onrechtmatige daad beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen. Deze rechtskeuze kan stilzwijgend worden gedaan. Hiervan is onder meer sprake als uit de omstandigheden van het geval blijkt dat partijen die rechtskeuze overeen wilden komen.

5.4.
De stellingname van partijen kan niet anders worden begrepen dan dat partijen uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Aldus is sprake van een impliciete rechtskeuze voor Nederlandse recht in de zin van Verordening Rome II. In het midden kan blijven of Nederlands recht sowieso niet toepasselijk is omdat alle relevante gebeurtenissen in Nederland hebben plaatsgevonden.

tegen wie moet geprocedeerd worden?

5.5.
Het gaat in dit geding om een vordering tot verkrijging van schadevergoeding. De persoon die volgens eiseres aansprakelijk is, is inmiddels overleden. Vervolgens is een vereffenaar benoemd. Het is de taak van een vereffenaar om de schulden van de overledene te voldoen. De wet bepaalt dat een vereffenaar de erfgenamen privatief vertegenwoordigt, in de zin van exclusief, dus met uitsluiting van de executeur respectievelijk de erfgenamen zelf. Dit betekent dat de erfgenamen en de executeur niet procesbevoegd zijn. Daarom zal de vordering in ieder geval worden afgewezen voor zover gericht tegen de andere gedaagden dan de vereffenaar. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar haar eerder gegeven oordeel in een nagenoeg identieke zaak (rechtbank Rotterdam 17 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1380).

5.6.
Dan resteert de vraag of het gevorderde tegen de vereffenaar toewijsbaar is. Het meest verstrekkende verweer van de vereffenaar is dat de vordering is verjaard. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.

verjaring: wettelijk kader

5.7.
De verjaring van een vordering tot schadevergoeding is per 1992 (op de situatie daarvoor ziet 5.10 hierna) geregeld in artikel 3:310 BW. Het eerste lid daarvan bepaalt:

Een rechtsvordering tot vergoeding van schade (…) verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade ( ... ) als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt ( ... ).”

5.8.
Dat betekent dat er in beginsel twee verjaringstermijnen aan de orde zijn: een relatieve en een absolute verjaringstermijn. Indien en zodra één van deze twee termijnen is verstreken, is de schadevergoedingsvordering verjaard. De wet voorziet echter in de mogelijkheid om de verjaring te stuiten door middel van, kort gezegd, een daartoe strekkende schriftelijke mededeling voordat de verjaringstermijn is voltooid of door middel van het beginnen van een procedure.

5.9.
Per 1 februari 2004 is aan artikel 3:310 BW een vijfde lid toegevoegd, dat ertoe strekt de absolute verjaringstermijn van 20 jaar niet van toepassing te doen zijn op rechtsvorderingen wegens schade door (zoals in dit geval) letsel of door overlijden. Derhalve geldt voor deze rechtsvorderingen slechts een verjaringstermijn van 5 jaar, die begint te lopen na de aanvang van de dag volgende op die waarop door de benadeelde de benodigde bekendheid is verkregen met de aansprakelijke persoon en de feiten waarop deze rechtsvordering dient te worden gegrond. Bij amendement is bovendien aan dit vijfde lid een tweede zin toegevoegd, die bepaalt dat indien de benadeelde minderjarig was op de dag waarop de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn geworden, de verjaring pas begint te lopen na de aanvang van de dag waarop de benadeelde meerderjarig is geworden. Met andere woorden: geen verjaring gedurende de minderjarigheid. Het nieuwe lid 5 heeft echter géén terugwerkende kracht en geldt zodoende niet voor schadeveroorzakende gebeurtenissen die vóór 1 februari 2004 hebben plaatsgevonden. De schadeveroorzakende gebeurtenis heeft in het geval van eiseres plaatsgevonden vóór deze datum (daar komt de rechtbank op terug). Dit impliceert dat de absolute verjaringstermijn van 20 jaar in het geval van eiseres wel geldt.

5.10.
Ook onder toepasselijkheid van het oud-BW, dus vóór 1992, was er een verjaringstermijn aan de orde: ten aanzien van een vordering tot schadevergoeding bedroeg deze op de voet van artikel 2004 oud-BW 30 jaar. Deze termijn begon direct na het optreden van de schadeveroorzakende gebeurtenis te lopen, ook indien de benadeelde onbekend was met de schade of de daarvoor aansprakelijke persoon. Het betrof derhalve een absolute verjaringstermijn. Nu echter de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek bepaalt dat artikel 3:310 BW onmiddellijke werking heeft, gelden de in dat artikel genoemde verjaringstermijnen ook voor schadeveroorzakende gebeurtenissen die vóór 1992 hebben plaatsgevonden. Voor eiseres gelden daarom de nieuwe(re) relatieve en absolute verjaringstermijnen van 5 respectievelijk 20 jaar.

5.11.
In het kader van de vraag of sprake is van verjaring rust op de vereffenaar volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en, als bewijsvoering over de feiten noodzakelijk is, de bewijslast van de feiten die dat -bevrijdende- verweer kunnen onderbouwen.

absolute verjaring

5.12.
Het beroep van de vereffenaar op absolute verjaring wordt beoordeeld tegen de achtergrond van het hiervoor beschreven wettelijk kader. Uit dit wettelijk kader volgt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade in ieder geval verjaart door verloop van 20 jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt als de verjaring tussentijds niet is gestuit.

5.13.
Eiseres is een donorkind. Als schadeveroorzakende gebeurtenis heeft voor haar te gelden het moment van haar geboorte, 25 september 1989. Het heeft sindsdien meer dan 20 jaar geduurd voordat eiseres, bij haar brieven van 8 juni 2021, de erfgenamen aansprakelijk heeft gesteld. Eiseres heeft dit ter zitting ook erkend. De vordering van eiseres is dus (in absolute zin) verjaard door verloop van 20 jaar na aanvang van de in acht te nemen aanvangstermijn voor de verjaring en in aanmerking nemende dat er niet tijdig een stuitingshandeling is verricht.

redelijkheid en billijkheid?

5.14.
De wet bepaalt dat een rechtsregel niet opgaat indien toepassing van die rechtsregel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Volgens eiseres is het beroep van de vereffenaar op de absolute verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Eiseres beroept zich daarbij (onder meer) op de uitspraak in de zaak Van Hese-De Schelde (HR 28 april 2000, NJ 2000,430). De vereffenaar voert, eveneens onder verwijzing naar voormelde uitspraak, gemotiveerd aan dat het door eiseres gestelde er niet toe leidt dat strikte toepassing van de absolute verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

5.15.
De rechtbank stelt voorop dat de ratio van verjaring van rechtsvorderingen gelegen is in de rechtszekerheid en dat verjaring ertoe strekt de schuldenaar te beschermen tegen ‘oude’ vorderingen, waarmee hij, nadat de verjaringstermijn is verstreken, geen rekening meer hoeft te houden. Daarbij is ook gedacht aan de (bewijs)moeilijkheden die voortvloeien uit het verstrijken van een dergelijke termijn. De -lange- verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 BW heeft een objectief en in beginsel absoluut karakter.

Dit brengt mee dat als uitgangspunt streng de hand wordt gehouden aan de geldende verjaringstermijn, hoezeer dat ook moeilijk is te aanvaarden uit een oogpunt van individuele gerechtigheid ten opzichte van degene die schade heeft geleden. Belangrijke redenen hiervoor zijn de moeilijkheden die kunnen ontstaan als eerst na lange tijd feiten moeten worden vastgesteld en verwijten moeten worden beoordeeld. In dat verband speelt ook een rol de billijkheid jegens de wederpartij (hier: de erfgenamen/de vereffenaar). Op dat uitgangspunt kan een uitzondering worden gemaakt als het beroep op verjaring in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Gelet op de belangen die de verjaringsregel beoogt te dienen, waaronder in het bijzonder het belang van de rechtszekerheid, geldt echter dat van onaanvaardbaarheid in de zin van voormelde bepaling slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal kunnen zijn.

5.16.
Uitzonderlijke gevallen in voormelde zin kunnen zich voordoen in het geval de schade verborgen is gebleven met als gevolg dat de benadeelde in het geheel niet in staat is geweest om zijn vordering vóór het aflopen van de absolute verjaringstermijn in te dienen, zoals het geval was in het door beide partijen aangehaalde arrest van de Hoge Raad. Uit de aard van de beoordeling of zich een geval voordoet dat noodzaakt tot een zodanige, zeldzame, uitzondering vloeit voort dat deze niet op voorhand beperkt is tot verborgen gebleven schade (vgl. rechtbank Den Haag, 14 september 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793).

5.17.
Of in het nu voorliggende geval toepassing van de verjaringstermijn van twintig jaar na de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zal met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval moeten worden beoordeeld. Als gezichtspunten waarvan de rechter in ieder geval blijk moet geven deze in zijn beoordeling te hebben betrokken, vallen te noemen:
( a) of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en - mede in verband daarmede - of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde;
( b) in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat;
( c) de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;
( d) in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn;
( e) of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren;
( f) of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt;
( g) of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.

5.18.
Nu eiseres zich op het standpunt stelt dat het beroep van de vereffenaar op de absolute verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geoordeeld, ligt volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en, als bewijsvoering nodig is, de bewijslast van de feiten die zij stelt ter onderbouwing hiervan op haar.

5.19.
Toepassing van voormelde gezichtspunten op de onderhavige situatie, leidt tot het navolgende.

5.19.1.
Gezichtspunt a

Eiseres vordert zowel vermogensschade als vergoeding voor ander nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Volgens eiseres, die (primair) verwijzing naar de schadestaatprocedure vordert, valt haar schade thans nog niet te begroten. Wel kan als onweersproken worden aangenomen dat een schadevergoeding, indien toewijsbaar, volledig aan eiseres zelf zal toekomen.

5.19.2.
Gezichtspunt b

Eiseres stelt dat zij, behalve de in deze procedure gevorderde schadevergoeding, geen andere mogelijkheid heeft om uit andere hoofde een uitkering te ontvangen die van invloed is op de in deze procedure gestelde schade. Dit is niet weersproken, zodat dit vast staat.

5.19.3.
Gezichtspunt c

Eiseres stelt dat er sprake is van een ernstige mate van verwijtbaar handelen van [naam01] omdat hij de op hem als fertiliteitsarts rustende zorgplichten heeft geschonden. In het bijzonder stelt eiseres dat [naam01] een foutief donorpaspoort heeft afgegeven aan de moeder van eiseres met daarin vermelding van een andere donor met de daarbij behorende fysieke en medische kenmerken dan de werkelijke donor, dat [naam01] voor de inseminatie gebruik heeft gemaakt van semen van een donorvader die hij heel vaak als donor gebruikte waardoor eiseres vele halfbroers en halfzussen blijkt te hebben, alsmede dat [naam01] het donorzaad onvoldoende heeft gescreend op erfelijke ziektes.

De vereffenaar betwist dat [naam01] onzorgvuldig handelen mag worden verweten. De vereffenaar voert onder meer aan dat niet eens vaststaat dat de (geslaagde) kunstmatige inseminatie van de moeder van eiseres heeft plaatsgevonden in MC Blijdorp en door [naam01] nu destijds in MC Blijdorp meerdere (fertiliteits-)artsen werkzaam waren.

Indien de rechtbank, veronderstellenderwijs, uitgaat van de juistheid van de door eiseres aan [naam01] gemaakte verwijten geldt dat deze verwijten, zowel afzonderlijk als in onderling verband en samenhang bezien, in beginsel zonder meer als ernstig vallen te kwalificeren en dat naarmate een verwijt ernstiger is, een doorbreking van de verjaringstermijn eerder mogelijk zal zijn.

5.19.4.
Gezichtspunt d

Eiseres stelt dat [naam01] reeds voor het verstrijken van de verjaringstermijn rekening had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn. In dat kader betoogt eiseres dat [naam01] wist dat hij de moeder van eiseres heeft geïnsemineerd met sperma van een andere donor dan hij aan haar moeder had voorgehouden en dat hij vervolgens een donorpaspoort heeft afgegeven met gegevens over de donor die niet overeen kwamen met de gegevens van de werkelijke donor. [naam01] heeft de kunstmatige inseminatie bij de moeder immers zelf uitgevoerd en heeft hierover zelf contact gehouden met de moeder van eiseres. [naam01] is ook degene die aanwezig was bij het gesprek met eiseres in mei 2012.

De vereffenaar voert als verweer aan dat - voor zover al vast komt te staan dat de donorbeschrijving onjuiste gegevens bevat en [naam01] bij de behandeling betrokken is geweest - dan nog geldt dat hieraan geen onzorgvuldigheid ten grondslag hoeft te liggen. Het verschil tussen de donorbeschrijving en de daadwerkelijke donor kan ook andere oorzaken hebben, zoals bijvoorbeeld dat de moeder niet door de kunstmatige seminatie maar (toch) op een andere manier is zwanger geraakt en/of de donor zijn semen heeft gemengd met dat van een ander en/of de donor verkeerde gegevens over zichzelf aan [naam01] heeft verstrekt. Gelet hierop hoefde [naam01], aldus de vereffenaar, geen rekening te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn. Ook overigens hoefde [naam01] volgens de vereffenaar vóór het verstrijken van de verjaringstermijn geen rekening te houden met een claim wegens verwijtbaar medisch handelen omdat hij - zo stelt de vereffenaar - zorgvuldig en volgens de destijds geldende regels heeft gehandeld.

5.19.5.
Gezichtspunt e

Eiseres erkent dat veel bewijsmateriaal is vernietigd maar meent dat de vereffenaar/de erfgenamen niettemin voldoende mogelijkheid hebben om zich te verweren, omdat [naam01] het donorpaspoort heeft ondertekend en er verklaringen zijn van familieleden van de inmiddels overleden donorvader. Eiseres wijst er daarbij op dat gedaagde 1 ook heeft deelgenomen aan gesprekken met haar over de donorvader.

Volgens de vereffenaar is de mogelijkheid tot het voeren van verweer naar redelijkheid maar zeer beperkt mogelijk want:
- het is evident dat [naam01] door zijn overlijden niet meer de mogelijkheid heeft om zich te verweren.
- de erfgenamen van [naam01] hebben niet, of slechts in zeer beperkte mate, de beschikking over de relevante informatie en bewijsmiddelen.
- feiten of verwijten kunnen na verloop van (te) lange tijd niet meer vastgesteld en beoordeeld worden. Te denken valt aan een situatie als de onderhavige waarin de kliniek al vele jaren geleden de deuren sloot, de betrokken artsen inmiddels al met pensioen zullen zijn en de directeur van de kliniek overleden is,.
- het dossier over de moeder van eiseres zal niet meer (volledig) in de archieven aanwezig zijn omdat dit inmiddels vernietigd zal zijn.

De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat veel bewijsmateriaal inmiddels niet meer voorhanden is en ook niet meer voorhanden zal komen. Bij de vraag of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren, is niet van belang door welke oorzaken bewijsmateriaal verloren is gegaan en of dit aan de aangesprokene valt toe te rekenen. Het gaat er slechts om of dat het materiaal niet meer beschikbaar is (HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR: 2004:AR3138).

Het bewijs waarvan eiseres stelt dat het wel beschikbaar is, betreft met name bewijs dat haar stellingname ondersteunt. De vereffenaar is echter door het ontbreken van de administratie van MC Blijdorp en de informatie over de kunstmatige inseminatie van de moeder van eiseres ernstig beperkt in zijn mogelijkheden om zich te verweren tegen deze stellingname van eiseres.

5.19.6.
Gezichtspunt f

De vereffenaar stelt dat de eventuele aansprakelijkheid van [naam01] niet is gedekt door een verzekering. Dit is niet weersproken, zodat dit vast staat.

5.19.7.
Gezichtspunt g

Eiseres stelt dat zij voortvarend is opgetreden want:.
- eiseres hoorde in 2016 dat ze haar DNA kon laten testen en heeft dit in 2017 gedaan toen ook duidelijk werd dat er onrechtmatigheden waren rondom [naam01] en het haar bleek dat zij heel veel halfbroers en halfzussen had. In 2018 is ze er vervolgens achter gekomen wie haar donorvader is,
- eiseres heeft toen een gesprek gevoerd met de weduwe van haar donorvader en hun dochters,
- hierna heeft eiseres binnen twee jaar, zijnde een redelijke termijn, gedaagden aansprakelijk gesteld.

De rechtbank tekent het volgende aan. In de rechtspraak wordt een termijn van ongeveer twee jaar voor aansprakelijkstelling én het instellen van een vordering in rechte in beginsel redelijk geacht, te rekenen vanaf het moment dat eiseres bekend werd met de schade en de schadeveroorzakende gebeurtenis. Aangenomen dat eiseres, zoals zij stelt, in augustus 2014 geen kennis heeft genomen van de documentaire over de vermeende misstanden in de kliniek van [naam01], geldt dat zij volgens haar eigen stellingen in 2017 door had dat er onrechtmatigheden waren rondom [naam01] terwijl zij toen tevens wist dat de kunstmatige inseminatie in de kliniek van [naam01] had plaatsgevonden. Gelet hierop is de aansprakelijkstelling van de erfgenamen in juni 2021 in beginsel niet binnen een redelijke termijn geschied.

5.19.8.
Weging van de gezichtspunten

In het voordeel van eiseres wegen de gezichtspunten a (de gevorderde schadevergoeding komt toe aan het slachtoffer zelf) en b (eiseres heeft geen aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde).

In het voordeel van de vereffenaar wegen de gezichtspunten e (bewijsmateriaal is niet meer beschikbaar en verweer is sterk bemoeilijkt), f (er is geen verzekeringsdekking) en g (aansprakelijkstelling niet binnen redelijke termijn).

Verder zijn in dit bijzondere geval nog de volgende andere omstandigheden van belang. Het gaat hier in feite om vorderingen jegens natuurlijke personen die erfgenaam zijn van een andere natuurlijke persoon. Het betreft een terrein waarop zowel de rechtsregels als de maatschappelijke opvattingen in de relevante periode sterk in beweging zijn geweest.

Tegen die achtergrond komt aan de combinatie van de in het voordeel van eiseres wegende gezichtspunten, afgezet tegen de in het voordeel van gedaagden wegende gezichtspunten, niet zoveel gewicht toe dat een uitzondering op de strenge regels aangaande verjaring gemaakt moet worden.

Dat is zelfs niet zo als komt vast te staan dat [naam01] inderdaad de kunstmatige inseminatie bij de moeder van eiseres heeft uitgevoerd en als de juistheid van de verwijten die hem worden gemaakt komt vast te staan (gezichtspunt c) en de verwijtbaarheid meeweegt in het voordeel van eiseres. Daarbij is van belang dat van de hoogste graad van verwijtbaarheid, opzet, geen sprake is.

De rechtbank heeft in dit verband kennis genomen van het door de rechtbank zo begrepen standpunt van eiseres dat haar donor een goede vriend van [naam01] was en dat [naam01] bewust deze informatie voor haar en haar moeder heeft achter gehouden, onder andere door een donorpaspoort te verstrekken met kenmerken waarvan hij wist dat deze niet klopten bij deze vriend. Hieruit blijkt volgens eiseres, zo begrijpt de rechtbank haar standpunt, dat er in ieder geval op dit punt sprake was van opzet bij [naam01] . Nog daargelaten of deze conclusie uit de stellingen van eiseres kan worden getrokken, geldt dat eiseres de feiten die zij aan haar stellingen ten grondslag heeft gelegd niet of nauwelijks met stukken heeft onderbouwd. Dit had zij wel kunnen doen door bijvoorbeeld gegevens/foto’s/ verklaringen van (de weduwe van) haar donorvader in het geding te brengen. Aldus is niet vast komen te staan dat het is gegaan, zoals eiseres stelt.

Het voorgaande wordt ook niet anders als gezichtspunt d, de vraag of [naam01] rekening had moeten houden met de mogelijkheid van dit soort schadeclaims, wordt meegewogen. Gelet op de destijds geldende regelgeving en de toenmalige maatschappelijke opvattingen ligt het niet in de rede om aan te nemen dat [naam01] rekening had dienen te houden met dit type schadeclaims en, zo daar anders over zou worden geoordeeld, zou ook dat in dit geval niet de doorslag geven.

Tegenover al deze elementen staat immers dat gedaagden worden aangesproken wegens gedragingen van een overledene waarover destijds anders werd gedacht en waarvoor andere regels golden, terwijl zij zich niet kunnen verweren omdat door het extreem lange tijdsverloop het bewijsmateriaal niet meer bestaat.

5.20.
Alles afwegend oordeelt de rechtbank de belangen aan de zijde van gedaagden van zodanig gewicht dat het beroep van de vereffenaar op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onder de gegeven omstandigheden niet onaanvaardbaar is. Het beroep op absolute verjaring van de vereffenaar slaagt. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen. De vraag of de overige weren opgaan, kan onbesproken blijven.

proceskosten

5.21.
Eiseres heeft ter zitting, met een beroep op het bijzondere karakter van de onderhavige procedure, bepleit dat de rechtbank de proceskosten tussen partijen zal compenseren ook als eiseres de procedure mocht verliezen. De vereffenaar heeft daartegen verweer gevoerd. De rechtbank zal eiseres (wel) in de proceskosten veroordelen, nu zij volledig in het ongelijk gesteld wordt. Compensatie van proceskosten is volgens de wet in een aantal gevallen mogelijk (zoals: partijen zijn familie van elkaar, of: partijen worden over en weer deels in het ongelijk gesteld). De wet biedt echter geen mogelijkheid voor compensatie op grond van het bijzondere karakter van de procedure. ECLI:NL:RBROT:2023:2170