Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 081111 deskundige ziet zijn kosten gematigd tot minder dan 50% van de nota; daartegen staat geen rechtsmiddel open

Hof Amsterdam 081111 deskundige ziet zijn kosten gematigd tot minder dan 50% van de nota; daartegen staat geen rechtsmiddel open (nb geen letselschadezaak) 
3.1  In het onder 1. genoemde geding tussen Frélan c.s. en Wolsden c.s. heeft de rechtbank op de voet van artikel 194 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna “Rv”) een onderzoek door deskundigen bevolen. Voor dit doel zijn drie deskundigen benoemd, onder wie [X]. Deze is als adviseur verbonden aan NautaDutilh. 

3.2  De rechtbank heeft ter zake van de kosten van [X] aanvankelijk een voorschot bepaald van € 44.625,-. Dit bedrag is later verhoogd tot € 50.000,-. Het gehele voorschot is door Frélan c.s. voldaan. Na de voltooiing van het onderzoek hebben de deskundigen ieder voor zich een declaratie voor hun werkzaamheden ingediend bij de rechtbank. De declaratie van [X] bedroeg € 108.409,99. Dit bedrag is samengesteld uit € 85.883,50 aan honorarium, € 5.217,33 aan belaste verschotten en € 17.309,16 aan BTW. 

3.3  Frélan c.s. hebben bij de rechtbank bezwaar gemaakt tegen het door [X] gedeclareerde bedrag en gevraagd diens loon als deskundige vast te stellen overeenkomstig het eerder betaalde voorschot. Hierop heeft de rechtbank de bestreden “beschikking deskundigenkosten” gegeven, waarbij zij – voor zover thans van belang – “de met het deskundigenonderzoek verband houdende kosten” (het hof begrijpt: de schadeloosstelling en het loon bedoeld in artikel 199, eerste lid, Rv) van [X] heeft vastgesteld op € 50.000,-. 

3.4  In het geding tussen Frélan c.s. en Wolsden c.s. is naderhand, op 18 mei 2011, een eindvonnis uitgesproken. In het lichaam van dat vonnis (onder 3.23) is met betrekking tot de kosten van het deskundigenonderzoek overwogen dat die kosten ten laste blijven van Frélan c.s., die deze bij wijze van voorschot al hebben voldaan. 

3.5   Het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de rechtbank in de “beschikking deskundigenkosten” tot neerwaartse afwijking van het door [X] voor zijn werkzaamheden als deskundige gedeclareerde bedrag. Het wil bewerkstelligen dat het bedrag waarop [X] uit dien hoofde aanspraak kan maken alsnog wordt vastgesteld op het volledige bedrag van zijn declaratie, een en ander zoals onder 2.2 vermeld. 

3.6  Voor een inhoudelijke beoordeling van hetgeen NautaDutilh en [X] tegen de hierboven bedoelde beslissing van de rechtbank hebben aangevoerd, is uitsluitend plaats als NautaDutilh en [X], dan wel één van hen, in het hoger beroep kunnen, onderscheidenlijk kan, worden ontvangen. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. 

3.7  NautaDutilh en [X] gaan ervan uit dat de bestreden “beschikking deskundigenkosten” een ambtshalve gegeven beschikking zoals bedoeld in artikel 261, eerste lid, Rv inhoudt en dat zij hiervan op grond van artikel 358, eerste en tweede lid, Rv, als belanghebbenden bij het in die beschikking bepaalde, in hoger beroep kunnen komen. Het eerste is niet juist en het tweede evenmin. De “beschikking deskundigenkosten” houdt niets anders in dan de begroting van de schadeloosstelling en het loon waarop [X] als deskundige aanspraak heeft. Tot het begroten daarvan was de rechtbank op grond van artikel 199, eerste lid, Rv gehouden. Dat de rechtbank dit niet heeft gedaan onder de minuut van het bij haar ingeleverde deskundigenbericht zoals in die wetsbepaling voorzien maar hiervoor een andere vorm heeft gekozen, kennelijk naar aanleiding van het door Frélan c.s. gemaakte bezwaar, waarop zij gemotiveerd heeft beslist, maakt niet dat sprake is van een beschikking zoals bedoeld in artikel 261, eerste lid, Rv. Dan mist artikel 358 Rv toepassing en staat dus niet op grond van deze bepaling hoger beroep open. 

3.8  Evenmin staat voor NautaDutilh en [X] hoger beroep open op grond van artikel 332 Rv, aangezien de “beschikking deskundigenkosten” geen vonnis inhoudt gewezen in een geding waarin zij partij zijn of waarin één van hen partij is. Het bepaalde in artikel 69 Rv, dat toepassing zou moeten vinden als er wel sprake zou zijn van een voor hoger beroep vatbaar vonnis, omdat het voorliggende hoger beroep is ingeleid door een beroepschrift en niet door een dagvaarding, mist dus eveneens toepassing. 

3.9  Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat NautaDutilh en [X] niet kunnen worden ontvangen in het door hen ingestelde hoger beroep. Frélan c.s., die zich met zoveel woorden op deze niet-ontvankelijkheid hebben beroepen, kunnen in zoverre worden gevolgd. Nu NautaDutilh en [X] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in het hoger beroep, moeten zij worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij en zullen zij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De door Frélan c.s. verzochte wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegekend zoals hierna te melden. Daarbij wordt uitgegaan van de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 (niet: 6:119a) Burgerlijk Wetboek, dat te dezen toepasselijk is. Ook de nakosten waarvan Frélan c.s. vergoeding verzoeken zullen worden toegewezen zoals hierna te melden.  LJN BU6866